Het gaat hier om een overtreding waarvoor een voorwaardelijke geldboete van € 250,- is opgelegd. Dat roept – gelet op art. 427 lid 2 Sv de vraag op of verdachte wel cassatieberoep kon instellen. Die vraag moet bevestigend worden beantwoord, nu het Hof tevens een verbeurdverklaring heeft uitgesproken (waarmee de drempel van art. 427, lid 2 sub b, Sv is genomen).
HR, 22-12-2015, nr. 15/00155
ECLI:NL:HR:2015:3691
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-12-2015
- Zaaknummer
15/00155
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3691, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑12‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2447, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2447, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑11‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3691, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑06‑2015
- Vindplaatsen
VR 2016/79 met annotatie van H.D. Wolswijk
SR-Updates.nl 2016-0013
Uitspraak 22‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Art. 5 WVW 1994, “kon worden veroorzaakt” en/of “kon worden gehinderd”. ’s Hofs oordeel dat door het rakelings langs de fietsers rijden gevaar op de weg kon worden veroorzaakt en het verkeer op de weg kon worden gehinderd geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent deze aan art. 5 WVW 1994 ontleende termen en is toereikend gemotiveerd. Opmerking verdient nog dat tussen de in art. 5 WVW 1994 opgenomen varianten “wordt” en “kan worden” een met die bewoordingen overeenkomend gradueel doch niet-wezenlijk verschil bestaat.
Partij(en)
22 december 2015
Strafkamer
nr. S 15/00155
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 19 december 2014, nummer 23/003041-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten doordat het een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de daarin voorkomende woorden "kon worden veroorzaakt" en/of "kon worden gehinderd", althans dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 16 april 2014 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (snorfiets), daarmee rijdende op de weg (fietspad), de Haarlemmerweg, rakelings langs meerdere fietsers is gereden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg kon worden veroorzaakt, en het verkeer op die weg kon worden gehinderd."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL134J-20140943845-4 van 16 april 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
1. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van deze verbalisanten:
Wij bevonden ons op 16 april 2014 op de Bos en Lommerweg gaande in de richting van de Willem de Zwijgerlaan te Amsterdam. Wij zagen dat de snorfiets met het kenteken [...] de Haarlemmerweg op reed. Wij zagen veel fietsers rijden op het fietspad op de Haarlemmerweg. Wij zagen dat de bestuurder van de snorfiets op hoge snelheid en rakelings langs de fietsers reed. Wij hielden de bestuurder staande. De bestuurder bleek later te zijn genaamd: [verdachte] .
2. Een proces-verbaal van aanhouding met nummer PL134J-2014094385-2 van 16 april 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van deze verbalisanten:
Op 16 april 2014 hielden wij op heterdaad als verdachte van artikel 5 Wegenverkeerswet aan: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ."
2.2.3.
Het bestreden arrest houdt voorts, voor zover in cassatie van belang, het volgende in:
"De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Uit het proces-verbaal van bevindingen kan niet - dwingend - worden afgeleid dat de verdachte harder reed dan toegestaan. Een fietspad is redelijk smal; het is dus vrijwel onmogelijk om niet op korte afstand langs een fietser te rijden met een snorfiets. Er is niet gerelateerd dat de fietsers hebben verklaard dat de verdachte te dicht langs hen reed. Het niet opvolgen van een stopteken levert geen omstandigheid als bedoeld in artikel 5 Wegenverkeerswet (WVW 1994) op. Daarnaast is het de vraag of het verzuim richting aan te geven bij het afslaan een overtreding van dit artikel oplevert.
Het hof overweegt als volgt. Met de raadsman is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met hogere snelheid heeft gereden dan ter plaatse toegestaan. Voorts is het hof van oordeel dat het enkele niet opvolgen van de aanwijzing van de politieambtenaar en het verzuimen richting aan te geven (in ieder geval in het onderhavige geval) geen gedragingen vormen die onder de reikwijdte van artikel 5 WVW 1994 vallen. In zoverre dient de verdachte dan ook te worden vrijgesproken. Voor het overige overweegt het hof als volgt. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen op 16 april 2014 veel fietsers rijden op het fietspad op de Haarlemmerweg. Ook zagen zij dat de verdachte op zijn snorfiets rakelings langs de fietsers reed, hetgeen volgens de waarneming van de verbalisanten met hoge snelheid gebeurde. Dit vormt naar het oordeel van het hof een gedraging die gevaar en/of hinder voor de fietsers kon veroorzaken."
2.3.
Art. 5 WVW 1994 luidt:
"Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd."
2.4.
De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op genoemd art. 5 WVW 1994. Daarom moeten de in de tenlastelegging en bewezenverklaring gebezigde woorden "door welke gedragingen (...) gevaar op die weg kon worden veroorzaakt en het verkeer op die weg kon worden gehinderd" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in deze bepaling.
2.5.
Het Hof heeft blijkens de bewijsvoering vastgesteld dat de verdachte als bestuurder van zijn snorfiets op een fietspad met veel fietsers met hoge snelheid rakelings langs fietsers reed. Gelet daarop geeft het oordeel van het Hof dat door het rakelings langs die fietsers rijden gevaar op de weg kon worden veroorzaakt en het verkeer op de weg kon worden gehinderd, niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent deze aan art. 5 WVW 1994 ontleende termen en is dat oordeel toereikend gemotiveerd.
2.6.
Opmerking verdient nog dat tussen de in art. 5 WVW 1994 opgenomen varianten "wordt" en "kan worden" een met die bewoordingen overeenkomend, gradueel doch niet-wezenlijk verschil bestaat.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2015.
Conclusie 24‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Art. 5 WVW 1994, “kon worden veroorzaakt” en/of “kon worden gehinderd”. ’s Hofs oordeel dat door het rakelings langs de fietsers rijden gevaar op de weg kon worden veroorzaakt en het verkeer op de weg kon worden gehinderd geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent deze aan art. 5 WVW 1994 ontleende termen en is toereikend gemotiveerd. Opmerking verdient nog dat tussen de in art. 5 WVW 1994 opgenomen varianten “wordt” en “kan worden” een met die bewoordingen overeenkomend gradueel doch niet-wezenlijk verschil bestaat.
Nr. 15/00155 Zitting: 24 november 2015 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 19 december 2014 de verdachte wegens “overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,-, subsidiair vijf dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Tevens heeft het Hof de onder verdachte in beslag genomen scooter verbeurd verklaard. Het Hof heeft voorts de tenuitvoerlegging gelast van de door de kantonrechter te Amsterdam bij vonnis van 16 november 2012 aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde rijontzegging.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.1.
3. Namens verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel
4.1. Het middel klaagt dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door een onjuiste uitleg te geven aan de aan art. 5 WVW 1994 ontleende termen “kunnen veroorzaken van gevaar en kunnen hinderen”, nu het Hof – aldus het middel – hieronder heeft verstaan het met een snorfiets rakelings langs fietsers rijden op een fietspad. Het middel betoogt voorts – subsidiair - dat het Hof de bewezenverklaring op dit punt onvoldoende heeft gemotiveerd.
4.2. Aan de verdachte was ten laste gelegd dat:
“hij op of omstreeks 16 april 2014 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (snorfiets), daarmee rijdende op de weg (fietspad), de Haarlemmerweg, met een (veel) hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid heeft gereden en daarbij rakelings langs één of meerdere fietsers is gereden, en/of vervolgens een aanwijzing zoals bedoeld in artikel 82 lid 1 RVV 1990 in verband met bijlage II en gegeven door een daartoe bevoegde en als zodanige kenbare (politie)ambtenaar niet heeft opgevolgd, en/of bij het rechts afslaan geen richting heeft gegeven, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd. “
4.3. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 16 april 2014 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (snorfiets), daarmee rijdende op de weg (fietspad), de Haarlemmerweg, rakelings langs meerdere fietsers is gereden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg kon worden veroorzaakt, en het verkeer op die weg kon worden gehinderd.”
4.4. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Een proces-verbaal van bevindingen met nummer [ ] van 16 april 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
1. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van deze verbalisanten:
Wij bevonden ons op 16 april op de Bos en Lommerweg gaande in de richting van de Willem de Zwijgerlaan te Amsterdam. Wij zagen veel fietsers rijden op het fietspad op de Haarlemmerweg. Wij zagen dat de bestuurder van de snorfiets op hoge snelheid en rakelings langs de fietsers reed. Wij hielden de bestuurder staande. De bestuurder bleek later te zijn genaamd: [verdachte].
2. Een proces-verbaal van aanhouding met nummer [ ] van 16 april 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van deze verbalisanten:
Op 16 april 2014 hielden wij op heterdaad als verdachte van artikel 5 Wegenverkeerswet aan: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats].”
4.5. Ter zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aan de hand van de door hem aan het Hof overgelegde pleitnotities het woord tot verdediging gevoerd. De bij die gelegenheid gevoerde verweren heeft het Hof in het bestreden arrest als volgt besproken:
“Bespreking van verweren gevoerd ter terechtzitting in hoger beroep
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Uit het proces-verbaal van bevindingen kan niet – dwingend – worden afgeleid dat de verdachte harder reed dan toegestaan. Een fietspad is redelijk smal; het is dus vrijwel onmogelijk om niet op korte afstand langs een fietser te rijden met een snorfiets. Er is niet gerelateerd dat de fietsers hebben verklaard dat de verdachte te dicht langs hen reed. Het niet opvolgen van een stopteken levert geen omstandigheid als bedoeld in artikel 5 Wegenverkeerswet (WVW 1994) op. Daarnaast is het de vraag of het verzuim richting aan te geven bij het afslaan een overtreding van dit artikel oplevert.
Het hof overweegt als volgt. Met de raadsman is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met hogere snelheid heeft gereden dan ter plaatse toegestaan. Voorts is het hof van oordeel dat het enkele niet opvolgen van de aanwijzing van de politieambtenaar en het verzuimen richting aan te geven (in ieder geval in het onderhavige geval) geen gedragingen vormen die onder de reikwijdte van artikel 5 WVW 1994 vallen. In zoverre dient de verdachte dan ook te worden vrijgesproken. Voor het overige overweegt het hof als volgt. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen op 16 april 2014 veel fietsers rijden op het fietspad op de Haarlemmerweg. Ook zagen zij dat de verdachte op zijn snorfiets rakelings langs de fietsers reed, hetgeen volgens de waarneming van de verbalisanten met hoge snelheid gebeurde. Dit vormt naar het oordeel van het hof een gedraging die gevaar en/of hinder voor de fietsers kon veroorzaken.”
4.6. Artikel 5 WVW 1994 beschermt het belang van de verkeersveiligheid. Terecht merkt de steller van het middel op dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat de wetgever met deze bepaling slechts evidente vormen van gevaar of hinder beoogde aan te pakken. Het gevaar als bedoeld in art. 5 WVW heeft betrekking op de veiligheid op de weg. Het gevaar is gelegen in een reële kans op een ongeval. Het enkele maken van een verkeersfout, zoals bijvoorbeeld een enkele snelheidsovertreding, is in dit verband niet voldoende.2.Zie in het bijzonder HR 6 november 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZD8632, NJ 1991/257 m.nt. ThWvV, dat betrekking had op het oude art. 25 WVW, maar verschil lijkt dat niet te maken.
4.7. In dit verband een enkele opmerking over de tweeslag die in art. 5 WVW 1994 wordt gemaakt met betrekking tot gevaar en hinder: naast ‘wordt’ staat telkens ‘kan worden’. In het genoemde arrest uit 1990 was bewezenverklaard dat door het rijgedrag van de verdachte de veiligheid op de weg in gevaar ‘werd gebracht’ en niet dat die veiligheid in gevaar ‘kon worden gebracht’. Daaraan schreef annotator Van Veen het oordeel van de Hoge Raad – die casseerde omdat het bewijs ontoereikend was – toe. In HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:215 had het Hof vrijgesproken omdat het niet bewezen achtte dat verdachte, zoals was tenlastegelegd, door zijn gedrag “gevaar op de weg heeft veroorzaakt, althans kon veroorzaken, of het verkeer heeft gehinderd, althans kon hinderen”. De Hoge Raad overwoog dat het Hof had geoordeeld dat de verdachte “geen gevaar op de weg heeft veroorzaakt of het verkeer heeft gehinderd”.3.Dat het Hof ook had geoordeeld dat verdachte geen gevaar ‘kon veroorzaken’ en het verkeer niet ‘kon hinderen’, blijft in deze samenvatting ongenoemd. Die subsidiaire varianten blijven voorts ook bij de beoordeling van het middel buiten beschouwing. Volgens de Hoge Raad gaven de overwegingen van het Hof geen blijk van een onjuiste opvatting “omtrent het begrip ‘gevaar op de weg veroorzaken’ als bedoeld in art. 5 WVW” en was het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk. Dat over het ‘kan veroorzaken’ niet wordt gerept, vindt zijn verklaring mogelijk hierin dat de Hoge Raad de opvatting is toegedaan dat tussen beide varianten geen verschil bestaat.4.Dat is in elk geval tegenwoordig de heersende leer.5.Wellicht biedt deze zaak de Hoge Raad de gelegenheid zijn opvatting op dit punt te expliciteren.
4.8. In de onderhavige zaak zijn alle vier varianten in de tenlastelegging verwerkt. Het Hof heeft alleen de ‘kon worden’-varianten bewezenverklaard en vrijgesproken van hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Als er tussen ‘wordt’ en ‘kan worden’ in art. 5 WVW 1994 geen verschil bestaat, is dat innerlijk tegenstrijdig. Het middel klaagt daarover niet. Overigens meen ik dat de verdachte niet in zijn belang is geschaad als het Hof er ten onrechte van is uitgegaan dat aan de primaire variant zwaardere eisen worden gesteld dan aan de subsidiaire variant. De vraag is enkel of het Hof aan de bewezenverklaarde subsidiaire variant (die naar mag worden aangenomen overeenkomt met de primaire variant) te lichte eisen heeft gesteld.
4.9. Volgens de steller van het middel veroorzaakt het bewezenverklaarde verkeersgedrag van de verdachte – het op een snorfiets rakelings langs fietsers rijden – geen gevaar of hinder in de zin van art. 5 WVW. In de cassatieschriftuur wordt – in navolging van hetgeen ter zitting in hoger beroep namens de verdachte is bepleit - betoogd dat Amsterdam smalle fietspaden kent waarop snorfietsers mogen rijden. Omdat snorfietsers nu eenmaal sneller gaan dan gewone fietsers zal een snorfietser veel andere fietsers inhalen. En op smalle fietspaden kan dat alleen met een geringe afstand tussen snorfietser en fietser, zo luidt de redenering van de steller van het middel. Die argumentatie gaat eraan voorbij dat er verschil is tussen ‘op geringe afstand passeren’ (zoals op smalle fietspaden altijd het geval is) en ‘rakelings’ passeren. Bovendien veronderstelt het middel ten onrechte dat het rijgedrag van verdachte enkel bestond uit het op zijn snorfiets rakelings passeren van andere fietsers.
4.10. Het Hof heeft immers overwogen dat er veel fietsers op het fietspad reden; dat de verdachte die fietsers met zijn snorfiets rakelings passeerde en dat de verdachte dat met hoge snelheid deed. ’s Hofs oordeel dat - het rakelings passeren van meerdere fietsers - onder deze omstandigheden een concrete gevaarzetting oplevert in de zin van art. 5 WVW 1994 getuigt mijns inziens niet van een onjuiste rechtsopvatting. Onbegrijpelijk is het evenmin. Als het maar een haartje scheelde of de verdachte had de fietsers die hij voorbij snorde, geraakt, was er, ook doordat fietsers onverwachte bewegingen kunnen maken, een aanzienlijke kans op een aanraking met die fietsers en tevens, gezien de hoge snelheid waarmee de verdachte reed, een aanzienlijke kans dat die fietsers door die aanraking ten val komen. Ik laat daarbij nog daar dat fietsers die rakelings worden gepasseerd, kunnen schrikken met alle mogelijke gevolgen van dien. Het is met andere woorden evident dat je als snorfietser op een – kennelijk – smal fietspad vaart moet minderen als je “veel fietsers” rakelings passeert. Doe je dat niet dan is de kans op ongelukken reëel. Hieraan doet niet af dat het Hof heeft geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met hogere snelheid heeft gereden dan ter plaatse was toegestaan.
5. Het middel faalt derhalve.
6. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑11‑2015
Vgl. J. Remmelink, voortgezet door M. Otte, bewerkt door A.E. Harteveld en R. Robroek, Hoofdwegen door het verkeersrecht, Deventer: Kluwer, 2012, p. 46- 47. Zie ook paragraaf 9 van de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken voor HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:215.
Ik denk dat bedoeld is: “en het verkeer niet heeft gehinderd”.
Al is daarmee niet verklaard waarom het ‘hinderen’ (in beide varianten) bij de beoordeling ongenoemd bleef. Mogelijk heeft dat te maken met het middel, dat toegespitst was op het veroorzaken van gevaar.
Zie J.B.H.M. Simmelink, Algemeenheden in het wegenverkeersrecht, Gouda Quint BV, Arnhem 1995, p.156 e.v. en H.G.M. Krabbe in: A.E. Harteveld en H.G.M. Krabbe (red.), De Wegenverkeerswet 1994. Een strafrechtelijk commentaar, Deventer: Gouda Quint 1999 (tweede druk), p. 90 e.v en p. 101 e.v. Deze schrijvers wijzen erop dat de subsidiaire varianten in de wet terecht zijn gekomen om buiten twijfel te stellen dat van (concreet) gevaar ook sprake kan zijn als er (toevallig) geen ander verkeer was, hetgeen daarvoor al in de jurisprudentie was aanvaard. Zie voorts Remmelink/Otte/Harteveld en Robroek, a.w., p. 48, alwaar wordt gesteld dat het toesnijden van de tenlastelegging op het ‘kunnen veroorzaken van gevaar’ geen afbreuk wordt gedaan aan de vereiste concretisering van het gevaar.
Beroepschrift 18‑06‑2015
De Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S 15/00155
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [rekwirant], geboren op [geboortedatum] 1994 en wonende aan de [adres] te [postcode] [woonplaats], waarin rekwirant cassatie heeft aangetekend tegen een hem betreffende uitspraak van het gerechtshof Amsterdam d.d. 19 december 2014
Rekwirant van cassatie dient hierbij het navolgende middel in:
Middel:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder betreft dit de artikelen 5 WVW, 350, 358, 359 en 415 Sv, nu het gerechtshof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door een onjuiste uitleg te geven aan de aan artikel 5 WVW ontleende termen ‘kunnen veroorzaken van gevaar en kunnen hinderen’ door daaronder te begrijpen het met een snorfiets rakelings langs fietsers rijden op een fietspad althans heeft het gerechtshof de bewezen verklaring dienaangaande onvoldoende met redenen omkleed. Het arrest lijdt mitsdien aan nietigheid.
Toelichting:
1.
Het gerechtshof heeft bewezen verklaard dat rekwirant:
‘op 16 april 2014 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig (snorfiets), daarmee rijdende op de weg (fietspad), de Haarlemmerweg, rakelings langs meerdere fietsers is gereden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg kon worden veroorzaakt, en het verkeer op die weg kon worden gehinderd.’
2.
De gebezigde bewijsmiddelen zijn de volgende:
- —
Een proces-verbaal met als mededeling van verbalisanten:
‘Wij bevonden ons op 16 april 2014 op de Bos en Lommerweg gaande in de richting van de Willem de Zwijgerlaan te Amsterdam. Wij zagen dat de snorfiets met het kenteken [AA-11-BB] de Haarlemmerweg op reed. Wij zagen veel fietsers rijden op het fietspad op de Haarlemmerweg. Wij zagen dat de bestuurder van de snorfiets op hoge snelheid en rakelings langs fietsers reed. Wij hielden de bestuurder staande. De bestuurder bleek later te zijn genaamd: [rekwirant].’
(bewijsmiddel 1)
- —
Een proces-verbaal met als mededeling van verbalisanten:
‘Op 16 april 2014 hielden wij op heterdaad als verdachte van artikel 5 Wegenverkeerswet aan: [rekwirant], geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats]’.
(bewijsmiddel 2)
3.
Het gerechtshof heeft daarbij nog het volgende overwogen:
‘Met de raadsman is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met hogere snelheid heeft gereden dan ter plaatse toegestaan. Voorts is het hof van oordeel dat het enkele niet opvolgen van de aanwijzing van de politieambtenaar en het verzuimen richting aan te geven (in ieder geval in het onderhavige geval) geen gedragingen vormen die onder de reikwijdte van artikel 5 WVW 1994 vallen. In zoverre dient de verdachte dan ook te worden vrijgesproken. Voor het overige overweegt het hof als volgt. Verbalisanten [verbalisant 1] [verbalisant 2] zagen op 16 april 2014 veel fietsers rijden op het fietspad op de Haarlemmerweg. Ook zagen zij dat de verdachte op zijn snorfiets rakelings langs de fietsers reed, hetgeen volgens de waarneming van de verbalisanten met hoge snelheid gebeurde. Dit vormt naar het oordeel van het hof een gedraging die gevaar en/of hinder kan veroorzaken.’
4.
Blijkens de Memorie van Toelichting op artikel 5 WVW is het de bedoeling van de wetgever geweest om alleen gedrag strafbaar te stellen dat is aan te merken als ‘evidente vorm van hinder of gevaar’:
‘De gekozen formulering dat het verboden is zich zodanig te gedragen dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd, biedt die mogelijkheid. Overigens is het niet de bedoeling dat bij iedere vorm van hinder de algemene bepaling zal worden toegepast. Immers, lichte vormen van hinder zijn in het hedendaagse verkeer niet te vermijden. De bepaling strekt er slechts toe evidente vormen van gevaar of hinder aan te pakken.’1.
5.
Uit het onderhavige arrest wordt niet duidelijk waar het gevaar dat volgens de bewezen verklaring kon worden veroorzaakt, uit zou hebben kunnen bestaan. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het risico op een botsing bij het passeren door een snorfietser van een fietser op een fietspad, altijd aanwezig is. Door het passeren kan ook hinder ontstaan. Het is echter niet helder waarom de bewezen verklaarde gedraging van rekwirant (rakelings passeren) het reeds bestaande risico op een botsing of hinder zodanig vergrootte dat die gedraging gevaar of hinder kon veroorzaken.
6.
Het kan een feit van algemene bekendheid worden genoemd dat een fietspad, zeker in een stad als Amsterdam, niet breed is. Kennelijk mogen naast fietsers ook snorfietsers van dit fietspad gebruik maken. Een snorfiets(er) verplaatst zich over het algemeen sneller dan een fiets(er), hetgeen meestal ook de bedoeling is. Daarbij kan niet worden vermeden dat die snorfietser de fietsers op dat fietspad vrijwel continu passeert. Vanwege de beperkte breedte van een fietspad zal dat passeren niet anders dan met zeer geringe afstand tussen de fietser en de snorfietser plaats moeten vinden.
7.
Het is onder deze omstandigheden dan ook niet evident dat de specifieke gedragingen van rekwirant zodanig afweken van de op een fietspad gebruikelijke gedragingen dat die de lichte vormen van gevaar of hinder die uit het gebruik van het fietspad voortvloeien zouden kunnen vergroten. Door een reeds aan het gebruik van een fietspad inherente gedraging van het rakelings passeren als mogelijk gevaar of hinder veroorzakend aan te merken, heeft het gerechtshof een onjuiste uitleg gegeven van de aan artikel 5 ontleende termen ‘kunnen veroorzaken van gevaar en kunnen hinderen’. Het arrest lijdt daardoor aan nietigheid.
8.
Voor zover Uw Raad rekwirant hierin niet mocht volgen, wordt het volgende aangevoerd.
9.
Uit de bewijsvoering wordt niet duidelijk waarom de afstand waarmee rekwirant de fietsers passeerde, gevaar of hinder konden veroorzaken. De vermelding dat dit ‘met hoge snelheid’ gebeurde — zoals in bewijsmiddel 1 staat vermeld en het gerechtshof in het arrest overweegt — is daarvoor niet voldoende. Niet blijkt immers dat die snelheid te hoog was voor de situatie ter plaatse. Daar komt bij dat het gerechtshof heeft overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat de snelheid waarmee rekwirant reed hoger was dan ter plaatse was toegestaan.
10.
Onder de gegeven omstandigheden (algemene bekendheid omtrent breedte fietspaden in de stad, aanwezigheid aldaar van zowel snorfietsers als fietsers) is het voor de begrijpelijkheid van het oordeel dat de gedraging van rekwirant gevaar of hinder kon veroorzaken, noodzakelijk dat nader wordt gemotiveerd waarom hier de kans dat die gedraging gevaar of hinder kon veroorzaken groter was dan het door het gebruik van het fietspad reeds bestaande risico op gevaar of hinder.
11.
Nu die nadere motivering ontbreekt, is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed als gevolg waarvan het arrest aan nietigheid lijdt.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Amstel 326, 1017 AR Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 18 juni 2015
J. Kuijper
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 18‑06‑2015
Kamerstukken II, 1990/1991, 22030, nr. 3 (MvT), p. 66