Rb. 's-Hertogenbosch, 10-02-2012, nr. 747928
ECLI:NL:RBSHE:2012:BV8913
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
10-02-2012
- Zaaknummer
747928
- LJN
BV8913
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2012:BV8913, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 10‑02‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2018:1085
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2018:2799
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2016:190
Uitspraak 10‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Partijen verzoeken een beslissing van de kantonrechter over de vraag of verzekeringsnemer bij het aangaan van de arbeidsongeschiktheidsverzekering de mededelingsplicht van artikel 7:928 BW heeft geschonden. Daarvoor is bepalend of verzekeringsnemer melding van zijn klachten heeft behoren te maken in de door hem op 9 september 2009 ingevulde gezondheidsverklaring ten behoeve van de verzekering. Verzekeringsnemer was schilder van beroep. In 2009 was al (lang) algemeen bekend en mag zeker onder schilders bekend worden verondersteld, dat er zoiets bestaat als 'de schildersziekte', dat deze ziekte wordt veroorzaakt door het werken met oplosmiddelen, dat tot de verschijnselen van deze ziekte behoort dat de betrokkene vaak hoofdpijn heeft en vergeetachtig wordt, en dat het een ziekte is die tot blijvende arbeidsongeschiktheid kan leiden. Verzekeringsnemer had vanaf ongeveer het begin van 2009 last van de genoemde verschijnselen. Hij heeft kennelijk aan de bedrijfsarts en klinisch arbeidsgeneeskundige ook medegedeeld dat de klachten in de vakantie verdwijnen. Hij had derhalve al een vermoeden kunnen hebben dat de klachten verband houden met zijn werk als schilder. In de gezondheidsverklaring wordt niet alleen naar ziekten en/of gebreken gevraagd, maar ook naar klachten. Uitdrukkelijk is daarin aangegeven: "Vermeld al uw klachten, ook als u denkt dat deze niet belangrijk zijn of als u geen arts heeft bezocht." In de gezondheidsverklaring is uitdrukkelijk gevraagd of de verzekeringnemer lijdt aan hoofdpijn als ziekte en/of gebrek (dan wel klacht). Verzekeringsnemer behoorde aldus te beseffen dat het antwoord op deze vraag relevant is voor de verzekeraar. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft verzekeringsnemer op 9 september 2009, toen hij derhalve al meer dan een half jaar last had van de genoemde verschijnselen, gelet op het voorgaande, behoren te begrijpen dat de beslissing van verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden, zij de arbeidsongeschiktheidsverzekering wilde sluiten mede kon afhangen van (haar bekendheid met) de klachten die hij toen had. Hij heeft de betreffende klachten derhalve in de gezondheidsverklaring behoren te vermelden en heeft, door dat niet te doen, zijn mededelingsplicht op grond van artikel 7:928 BW geschonden.
Partij(en)
RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, locatie 's-Hertogenbosch
Zaaknummer : 747928
rolnummer : 11-2586
Uitspraak : 10 februari 2012
in de zaak van:
[X],
wonende te [woonplaats],
verzoeker sub 1,
gemachtigde: mr. A.A. Mahmoud,
e n
Generali Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoeker sub 2,
gemachtigde: mr. H.G.M. Spitsbaard,
op het door hen gezamenlijk, op de voet van artikel 96 Rv. ingediende verzoek.
Partijen worden hierna aangeduid als "[X]" en "Generali".
1. De procedure
Bij gezamenlijk verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank, sector kanton, locatie 's-Hertogenbosch, op 14 maart 2011, hebben partijen verzocht om een beslissing van de kantonrechter in het tussen hen gerezen geschil.
Op 20 juni 2011 heeft een mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Tot besluit van de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat het geraden is om getuigen te (doen) horen. Het getuigenverhoor heeft plaatsgevonden op 27 september 2011. Ter terechtzitting zijn vier getuigen gehoord. Van de verhoren is proces-verbaal opgemaakt. De gemachtigde van Generali heeft bij brief van 28 juni 2011 een kopie van de "Toelichting gezondheidsverklaring" toegezonden. Bij akte van 27 oktober 2011 heeft Generali te kennen gegeven dat beide partijen het erover eens zijn dat een deskundigenbericht niet zinvol of wenselijk is. Vervolgens heeft Generali een conclusie na enquête genomen, waarna [X] eveneens een conclusie na enquête heeft genomen. Ten slotte is de beschikking bepaald op heden.
2. Inleiding
[X] heeft bij Generali een arbeidsongeschiktheidsverzekering gesloten. In de door hem op 9 september 2009 ondertekende gezondheidsverklaring ten behoeve van de verzekering heeft [X] op de vraag "Lijdt u of heeft u geleden aan één of meer van de volgende aandoeningen, ziekten en/of gebreken (hier vallen ook klachten onder)?" ontkennend geantwoord. Tot de in de opsomming vermelde aandoeningen, ziekten en/of gebreken behoren: "ziekten van de hersenen of zenuwen zoals beroerte, toevallen, spierziekten, hoofdpijn, duizeligheid" en "ziekten, aandoeningen en/of gebreken (hier vallen ook klachten onder) die niet onder bovengenoemde categorieën kunnen worden geplaatst".
[X] heeft sinds februari 2004 een schildersbedrijf in de vorm van een eenmanszaak. Daarvoor was hij werknemer bij diverse bouwbedrijven. In die hoedanigheid verrichtte hij schilderwerk, houtsanering, glaszetten, behang- en spuitwerk. Na oprichting van zijn eigen onderneming heeft [X] een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij Nationale Nederlanden gesloten. In september 2009 heeft hij een andere verzekeringsmaatschappij gezocht, omdat de verzekering bij Nationale Nederlanden afliep.
Op 8 december 2009 heeft [X] de huisarts bezocht in verband met klachten van huiduitslag, hoofdpijn, misselijkheid, vermoeidheid en vergeetachtigheid. Met een verwijzingsbrief d.d. 5 januari 2010 is hij doorverwezen naar het AMC voor nader onderzoek. Op 15 januari 2010 heeft [X] zich arbeidsongeschikt gemeld bij Generali en geclaimd op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Op 4 februari 2010 heeft een intakegesprek plaatsgevonden tussen [X] en dr. T. Brand, bedrijfsarts en klinisch arbeidsgeneeskundige verbonden aan het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten.
Generali heeft bij brief van 31 mei 2010 de claim afgewezen, stellende dat uit medische informatie is gebleken dat [X] voor aanvang van de verzekering dezelfde klachten had en hij, in strijd met zijn mededelingsplicht van artikel 7:928 BW, heeft nagelaten deze klachten te vermelden in de gezondheidsverklaring.
Partijen hebben de kantonrechter, op de voet van artikel 96 Rv., verzocht om "een verklaring voor recht te geven inhoudende of door de heer [X] bij het aangaan van de arbeidsongeschiktheidsverzekering de mededelingsplicht van artikel 7:928 BW werd geschonden."
[X] stelt zich op het standpunt dat hij geen klachten had vóór zijn bezoek aan de huisarts op 8 december 2009. De klachten hebben zich volgens [X] eerst geopenbaard kort voordat hij daarmee naar de huisarts is gegaan.
Generali baseert zich voor haar standpunt op de inhoud van de verwijzingsbrief d.d. 5 januari 2010 van de huisarts, mevrouw A.I. Spruijt, de brieven d.d. 28 mei 2010 en 3 september 2010 van dr. T. Brand en de conclusies die de medisch adviseur van Generali daaraan heeft verbonden.
Mevrouw Spruijt heeft in haar verwijzingsbrief van 5 januari 2010 onder meer vermeld:
"Dhr. [X] is sinds jaren schilder. Hij heeft de laatste jaren hinderlijk last van: vergeetachtigheid, slechte concentratie, fouten met schrijven".
In haar brief van 9 september 2010 heeft mevrouw Spruijt medegedeeld dat deze vermelding in de verwijzingsbrief onjuist is, dat [X] zich niet eerder had gemeld met dergelijke klachten dan op 8 december 2009, dat zij in het dossier geen melding had gemaakt over de duur van de klachten, maar dat zij zich kan herinneren dat de klachten nog niet lang aanwezig waren, zodat het dus een verschrijving harerzijds betreft in de verwijzingsbrief van 5 januari 2010.
In zijn brief van 28 mei 2010 aan de heer E.H.B. van Strien, arts van Generali, heeft dr. Brand medegedeeld dat hij [X] voor het eerst op consult heeft gehad op 4 februari 2010, en het volgende medegedeeld als antwoord op de vraag wanneer de klachten van [X] voor het eerst zijn ontstaan:
"De heer [X] heeft al ongeveer een jaar hoofdpijnklachten bij het gebruik van oplosmiddelhoudende verf. Tevens is er sprake van vergeetachtigheid, toegenomen onhandigheid en wisselende stemmingen. Verder ruikt hij nagenoeg niets meer. Pas aan het eind van 2009 werden de klachten hinderlijk en bezocht de heer [X] de huisarts. Deze vroeg zich a of zijn klachten wellicht in verband zou kunnen worden gebracht met de jarenlange blootstelling aan oplosmiddelen in zijn werk als onderhoudsschilder en verwees hem op 5 januari 2010 naar het Solvent Team in het AMC."
In zijn brief van 3 september 2010 heeft dr. Brand aan de gemachtigde van [X] onder meer het volgende medegedeeld:
"Tijdens de intake heb ik deze klachten geëxploreerd en begreep ik dat de klachten een jaar bestonden. In een latere brief aan collega Strien heb ik dat na overleg met betrokkene enigszins genuanceerd naar "ongeveer een jaar".
Zoals u wellicht bekend, komen dergelijke nuanceringen wel vaker voor. Wanneer iemand niet direct medische klachten heeft schenkt hij of zij daar aanvankelijk geen aandacht aan. Wanneer deze niet verdwijnen of verergeren maakt men een afspraak bij de huisarts. Pas eind 2009 waren de klachten van betrokkene in dit geval dermate verergerd, dat hij het nodig vond om de huisarts te consulteren, wat begin 2010 leidde tot de verwijsbrief van de huisarts. Je zou dus kunnen zeggen dat de klachten pas eind 2009 dermate ernstig werden dat ze als "klinisch relevant" waren aan te merken."
De volgende getuigen zijn gehoord:
- -
mevrouw A.I. Spruijt, huisarts;
- -
de heer T. Brand, bedrijfsarts en klinisch arbeidsgeneeskundige;
- -
[Y], zuster van [X];
- -
[Z], ondernemer, voormalig collega van [X].
Voor de volledige inhoud van de verklaringen wordt verwezen naar het daarvan opgemaakte proces-verbaal.
3. De beoordeling
3.1.
Kort weergegeven hebben de getuigen als volgt verklaard.
Dr. Brand heeft als getuige verklaard dat hij in het gesprek dat hij op 4 februari 2010 met [X] en zijn echtgenote heeft gevoerd een anamnese heeft afgenomen, dat een van de uitgangspunten daarvoor is geweest de brief van de huisarts, dat daarin was vermeld dat [X] de laatste jaren last heeft van vergeetachtigheid, concentratieproblemen en fouten met schrijven en dat dat is besproken met [X] en zijn vrouw. Dr. Brand heeft voorts verklaard dat hij naar aanleiding daarvan in de patiëntenbrief heeft vermeld dat de klachten 1 jaar bestonden, dat hij dat later heeft genuanceerd naar "ongeveer 1 jaar", dat een exacte aanduiding daarvan namelijk niet is te geven, dat in zijn herinnering daarover met [X] en zijn vrouw verder geen discussie is gevoerd en dat hij in zijn aantekeningen van het gesprek heeft staan dat [X] ongeveer 1 jaar last heeft van hoofdpijn, misselijkheid, huiduitslag, vergeetachtigheid, en problemen met het vinden van woorden, en dat hij daarin heeft staan dat de klachten in de vakantie verdwijnen.
Mevrouw Spruijt heeft als getuige verklaard dat zij waarschijnlijk wel aan [X] heeft gevraagd wanneer deze klachten zo'n beetje waren begonnen, maar dat ze geen aantekening heeft gemaakt van zijn antwoord, en dat het in haar herinnering zo is dat [X] alleen heeft gezegd dat hij eerder wel eens wat had gemerkt.
[Y] heeft als getuige onder meer verklaard dat de klachten van [X] van vergeetachtigheid een paar jaar geleden zijn begonnen, maar dat zij niet precies kan zeggen wanneer en dat zij niet weet of hij die klachten ook al vóór december 2009 had. Zij heeft tevens verklaard dat, nadat de ziekte bij [X] was vastgesteld, zij kon plaatsen dat hij eerder ook dingen vergeten was.
[Z] heeft als getuige verklaard dat hem pas eind 2009, begin 2010 is gaan opvallen dat [X] regelmatig dingen vergat en dat hij daar eerder niet over heeft geklaagd.
3.2.
Uit de verklaring van dr. Brand als getuige blijkt afdoende dat uit de anamnese is gebleken dat [X] op 4 februari 2010 al ongeveer een jaar last had van hoofdpijn, misselijkheid, huiduitslag, vergeetachtigheid en problemen met het vinden van woorden. Dat dr. Brand deze conclusie uitsluitend zou hebben gebaseerd op de verwijzingsbrief - zoals [X] heeft betoogd - blijkt niet uit zijn verklaring. Hij verklaart immers dat de verwijzingsbrief een van de uitgangspunten voor de anamnese is geweest en dat hetgeen daarin is vermeld met [X] en zijn vrouw is besproken en dat hij naar aanleiding daarvan in de patiëntenbrief heeft vermeld dat de klachten 1 jaar bestonden.
De verklaringen van de andere getuigen zijn daarmee niet in tegenspraak.
Deze feiten kunnen derhalve als vaststaand worden aangenomen.
De vraag is of [X] melding van zijn klachten heeft behoren te maken in de door hem op 9 september 2009 ingevulde gezondheidsverklaring ten behoeve van de verzekering.
3.3.
Artikel 7:928 lid 1 BW luidt: "De verzekeringnemer is verplicht vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen."
In de Memorie van Antwoord is over het kennisvereiste in dit artikellid opgemerkt dat omtrent de mate van objectivering die in het begrip 'behoort te kennen' en 'behoort te begrijpen' tot uitdrukking wordt gebracht, in algemene zin kan worden opgemerkt dat bij de beoordeling van de vraag welke feiten een verzekeringnemer behoort te kennen of wat hij behoort te begrijpen, moet worden uitgegaan van een behoorlijk en zorgvuldig verzekeringnemer en dat daarbij alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen.
In dit verband is (mede) van betekenis wat Generali als verzekeraar aan [X] heeft gevraagd. In de inleidende opmerkingen in de door [X] ingevulde gezondheidsverklaring is, onder het kopje 'Invullen van de vragen' onder meer opgemerkt: "Het is zeer belangrijk dat u alle vragen juist en volledig beantwoordt. (...) Vermeld al uw klachten, ook als u denkt dat deze niet belangrijk zijn of als u geen arts heeft bezocht. (...)".
3.4.
Niet doorslaggevend is (derhalve) wanneer [X] voor het eerst met zijn klachten naar de huisarts is gegaan of wanneer deze klachten "klinisch relevant" zijn geworden. Relevant is wat [X] op 9 september 2009 heeft behoren te begrijpen omtrent de verschijnselen die hij toen reeds bij zichzelf had waargenomen, in relatie tot de opmerkingen en de vragen in de gezondheidsverklaring en hetgeen hij in het algemeen heeft behoren te begrijpen omtrent feiten die voor Generali als verzekeraar van belang zijn of kunnen zijn.
3.5.
[X] was schilder van beroep. In 2009 was al (lang) algemeen bekend en mag zeker onder schilders bekend worden verondersteld, dat er zoiets bestaat als 'de schildersziekte', dat deze ziekte wordt veroorzaakt door het werken met oplosmiddelen, dat tot de verschijnselen van deze ziekte behoort dat de betrokkene vaak hoofdpijn heeft en vergeetachtig wordt, en dat het een ziekte is die tot blijvende arbeidsongeschiktheid kan leiden.
[X] had vanaf ongeveer het begin van 2009 last van de genoemde verschijnselen. Hij heeft kennelijk aan dr. Brand ook medegedeeld dat de klachten in de vakantie verdwijnen. Hij had derhalve al een vermoeden kunnen hebben dat de klachten verband houden met zijn werk als schilder.
In de gezondheidsverklaring wordt niet alleen naar ziekten en/of gebreken gevraagd, maar ook naar klachten. Uitdrukkelijk is daarin aangegeven: "Vermeld al uw klachten, ook als u denkt dat deze niet belangrijk zijn of als u geen arts heeft bezocht."
In de gezondheidsverklaring is, in rubriek A, uitdrukkelijk gevraagd of de verzekeringnemer lijdt aan hoofdpijn als ziekte en/of gebrek (dan wel klacht). [X] behoorde aldus te beseffen dat het antwoord op deze vraag relevant is voor de verzekeraar.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [X] op 9 september 2009, toen hij derhalve al meer dan een half jaar last had van de genoemde verschijnselen, gelet op het voorgaande, behoren te begrijpen dat de beslissing van Generali of, en zo ja op welke voorwaarden, zij de arbeidsongeschiktheidsverzekering wilde sluiten mede kon afhangen van (haar bekendheid met) de klachten die hij toen had. Hij heeft de betreffende klachten derhalve in de gezondheidsverklaring behoren te vermelden.
3.6.
De conclusie is dat [X], door dat niet te doen, de mededelingsplicht van artikel 7:928 BW heeft geschonden.
4. De beslissing
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat [X] bij het aangaan van de arbeidsongeschiktheidsverzekering de mededelingsplicht van artikel 7:928 BW heeft geschonden.
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2012 door mr. J.H. Wiggers, kantonrechter te 's-Hertogenbosch.