Hof Amsterdam, 26-08-2021, nr. 23-002404-20
ECLI:NL:GHAMS:2021:2649
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
26-08-2021
- Zaaknummer
23-002404-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:2649, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑08‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:726
Uitspraak 26‑08‑2021
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor het gebruik maken van valse documenten; artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002404-20
Datum uitspraak: 26 augustus 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 oktober 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-042276-18 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1968,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de gevangenisstraf van
zes weken met aftrek van het voorarrest. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 3 en hem voor het
onder 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als
door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht de verdachte, in plaats van een gevangenisstraf,
een taakstraf op te leggen van 180 uur. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte na jarenlang
dak- en thuisloos te zijn geweest, inmiddels over een eigen huurwoning beschikt en een uitkering ontvangt. Hij wil graag weer gaan werken en is niet meer met politie en justitie in aanraking geweest.
Hij zet zich als vrijwilliger actief in voor de opvang van dak- en thuislozen. De verdachte heeft in een schriftelijk stuk, overgelegd ter zitting in hoger beroep door zijn raadsman, onder meer gesteld dat een gevangenisstraf zou betekenen dat hij ‘weer terug bij af is’.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft opzettelijk gebruik gemaakt van valse salarisspecificaties en een valse werkgeversverklaring om een woning op zijn naam te huren.. Hij heeft deze documenten, waarvan hij deed voorkomen dat ze afkomstig waren van zijn werkgever, aan een makelaar gegeven. De eigenaar van de woning is op grond van de inhoud van deze stukken overgegaan tot de verhuur van haar woning aan de verdachte. Het hof acht dit een ernstig feit; immers in het economisch verkeer moet men kunnen vertrouwen op de juiste inhoud van documenten die tot bewijs kunnen dienen. De verdachte heeft dit vertrouwen geschaad. In deze zaak klemt dat des te meer, omdat in de verhuurde woning een hennepkwekerij is aangetroffen als gevolg waarvan de woning ernstig is beschadigd en de eigenaar is gedupeerd. Door een valse voorstelling van zaken te geven en de woning slechts in naam te huren, heeft de verdachte deze gang van zaken mogelijk gemaakt. Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf geen recht doet aan de aard en de ernst van het feit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 juli 2021 is
hij eerder, op 5 juli 2018 door de politierechter in de rechtbank Amsterdam, met betrekking tot overtreding van artikel 225 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) onherroepelijk tot een taakstraf veroordeeld, die ten uitvoer is gelegd. In dit geval is daarom het verbod een taakstraf op te leggen in de zin van artikel 22b Sr aan de orde.
In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden
van de verdachte heeft het hof geen aanleiding gezien de op te leggen straf te matigen.
Het hof heeft verder acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak de redelijke termijn
als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden, aangezien de verdachte in verzekering is gesteld
op 6 november 2016, het vonnis dateert van 13 oktober 2020 en het hof het arrest uitspreekt
op 26 augustus 2021. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak dient te zijn afgerond binnen vier jaren. Het hof zal deze overschrijding compenseren, door in plaats van de in dit geval passend en geboden geachte gevangenisstraf voor de duur van tien weken waarvan twee weken voorwaardelijk, een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van acht weken waarvan twee weken voorwaardelijk.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van acht (8) weken, waarvan twee (2) weken voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de gevangenisstraf voor de duur van zes weken met aftrek van het voorarrest en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 2 (twee) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd
niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. E. van Die, mr. S. Clement en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van
mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 augustus 2021.
Mr. A.P.M. van Rijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.