NJB 2021/511
Cassatie in het belang der wet in een ontnemingsprocedure over de vraag wat de gevolgen zijn van een faillissement van een verdachte (natuurlijk persoon of een rechtspersoon) voor een nog op te leggen of al opgelegde geldboete of ontnemingsmaatregel, wanneer het faillissement wordt beëindigd door een gehomologeerd akkoord tussen de gefailleerde en zijn schuldeisers. Met het oog hierop gaat de Hoge Raad op de volgende vragen in: - Vanaf welk moment kan de officier van justitie op grond van art. 94d lid 3 Sv als schuldeiser namens de Staat opkomen in het faillissement in verband met een (verwachte) geldboete of ontnemingsmaatregel? Kort antwoord: niet alleen in het faillissement kan deze opkomen wanneer op het moment van faillietverklaring de vordering al is ontstaan door de onherroepelijke oplegging door de strafrechter van een geldboete of een ontnemingsmaatregel, maar ook al op een eerder moment in de situatie waarin de strafrechter een geldboete of een ontnemingsmaatregel heeft opgelegd, maar de betreffende uitspraak nog niet onherroepelijk is, of de situatie waarin de oplegging van een geldboete of de ontnemingsmaatregel ‘te verwachten’ is. De Hoge Raad zet daarbij onder meer voor zowel de geldboete als de ontnemingsmaatregel uiteen wanneer deze verwachting mag of moet worden aangenomen. - Welke gevolgen een gehomologeerd akkoord in het faillissement voor de tenuitvoerlegging van een opgelegde of op te leggen geldboete of ontnemingsmaatregel? Kort antwoord: in die gevallen waarin de officier van justitie op grond van art. 94d lid 3 Sv als schuldeiser namens de Staat kan opkomen in het faillissement in verband met een geldboete of ontnemingsmaatregel, is het akkoord verbindend ten aanzien van deze vordering van de Staat, ongeacht of de officier van justitie namens de Staat daadwerkelijk is opgekomen in het faillissement. De Hoge Raad zet verschillende gevolgen van de homologatie van een akkoord uiteen. Voorts gaat de Hoge Raad in op de betekenis van de invoering van art. 161a Fw sinds 1 januari 2019. - Wat geldt in casu? Het hof heeft onjuist geoordeeld dat het niet als voorwaardelijke vordering indienen van de ontnemingsvordering tot gevolg heeft dat de vordering niet valt onder de werking van het gehomologeerd akkoord
HR 02-02-2021, ECLI:NL:HR:2021:112
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
2 februari 2021
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, M.J. Borgers, J.C.A.M. Claassens
- Zaaknummer
19/02780
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Insolventierecht / Faillissement
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:112, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑02‑2021
ECLI:NL:PHR:2020:733, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑08‑2020
- Wetingang
Essentie
Cassatie in het belang der wet in een ontnemingsprocedure over de vraag wat de gevolgen zijn van een faillissement van een verdachte (natuurlijk persoon of een rechtspersoon) voor een nog op te leggen of al opgelegde geldboete of ontnemingsmaatregel, wanneer het faillissement wordt beëindigd door een gehomologeerd akkoord tussen de gefailleerde en zijn schuldeisers. Met het oog hierop gaat de Hoge Raad op de volgende vragen in: - Vanaf welk moment kan de officier van justitie op grond van art. 94d lid 3 Sv als schuldeiser namens de Staat opkomen in het faillissement in verband met een ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.