Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen
Einde inhoudsopgave
Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen (FM nr. 141) 2013/4.2.4.4.d:4.2.4.4.d Doeltreffendheid
Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen (FM nr. 141) 2013/4.2.4.4.d
4.2.4.4.d Doeltreffendheid
Documentgegevens:
Dr. Y.M Tigelaar-Klootwijk, datum 01-09-2013
- Datum
01-09-2013
- Auteur
Dr. Y.M Tigelaar-Klootwijk
- JCDI
JCDI:ADS349145:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
MvT, Kamerstukken II 1957/58, 5380, nr. 3, blz. 44. Oorspronkelijk was de faciliteit in art. 34 opgenomen. Uiteindelijk is dit art. 39 Wet IB 1964 geworden.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Destijds is de doorschuifregeling bij overgangen onder algemene titel als volgt toegelicht: ‘Het gevolg van deze regeling is, dat bij verwerving van aandelen of winstbewijzen krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht ook de op die effecten rustende fiscale claims op de verkrijger overgaan, evenals bij de overgang van een onderneming in de in art. 15, derde lid, van het ontwerp genoemde gevallen (doch daar alleen indien de belanghebbenden dit wensen).’1 De afrekenbepaling was dus vooral gericht op claimbehoud waarna vervolgens de claim kon worden doorgeschoven. De regering wenst de overgang krachtens erfrecht en de verdeling van de nalatenschap binnen twee jaren na het overlijden van de erflater niet te belasten. Als voorwaarden hebben te gelden dat de verkrijger binnenlands belastingplichtig is en de verkregen aandelen of winstbewijzen geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven onderneming en niet tot het resultaat uit een werkzaamheid van hem behoren. Ook de voorwaarden bepalen of een regeling doeltreffend is. Naar mijn mening kan worden gezegd dat deze voorwaarden bijdragen aan de doeltreffendheid van de bepaling. Indien deze voorwaarden niet zouden zijn gesteld, gaat de belastingclaimvoor de (Nederlandse) overheid verloren. Bij de overgang naar een buitenlandse verkrijger biedt de regering de mogelijkheid te verzoeken om een conserverende aanslag (art. 2.8, zesde lid, Wet IB 2001).
Ook voor deze vorm van verdeling geldt een tweejaarstermijn. Deze tweejaarstermijn is aan de orde geweest bij de toetsing van art. 4.17 Wet IB 2001. Naar mijn mening is de termijn van twee jaar te kort in situaties waarin een onverdeeldheid ontstaat na overlijden. Zie nader paragraaf 4.2.4.2.d.