Hof Arnhem-Leeuwarden, 30-10-2014, nr. 200.128.956
ECLI:NL:GHARL:2014:8330, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
30-10-2014
- Zaaknummer
200.128.956
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:8330, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 30‑10‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3635, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 24‑06‑2014
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2015-0019
Uitspraak 30‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Verzoek tot wijziging partneralimentatie. Echtscheidingsconvenant, bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.128.956
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, 324690)
beschikking van de familiekamer van 30 oktober 2014
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats],verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.L.A. Cox te Utrecht,
en
[verweerder] ,
wonende te Singepore,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. van Ravenhorst te Utrecht.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 27 maart 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 24 juni 2013;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 27 september 2013;
- een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 5 december 2013;
- een journaalbericht van mr. Van Ravenhorst van 10 februari 2014 met bijlagen (productie 7 tot en met 10), ingekomen op 11 februari 2014;
- een journaalbericht van mr. Cox van 12 juni 2014 met bijlagen (brief met producties 8 tot en met 15), ingekomen op 13 juni 2014.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 juni 2014 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3
Na de mondelinge behandeling is op verzoek van het hof en ter completering van de stukken in eerste aanleg ingekomen een journaalbericht van 7 juli 2014 van mr. Van Ravenhorst met bijlagen (F9 formulier van 29 oktober 2012 en de daarbij behorende stukken), ingekomen op 8 juli 2014, en de reactie van mr. Cox bij brief van 21 juli 2014, ingekomen op 22 juli 2014.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het huwelijk van partijen is op 19 maart 2009 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen hebben in 2008, vooruitlopend op een op te stellen echtscheidingsconvenant, afspraken gemaakt die zij hebben vastgelegd in een door beiden ondertekend stuk met de aanhef ‘Basis afspraken scheiding’. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Doelstelling is dat [verzoekster] netto ca. 2.000 per maand krijgt (bruto ca. 3.000)
Bonussen [verweerder] blijven bij [verweerder] ter afbetaling leningen
Eventuele inkomsten van [verzoekster] uit zang of les blijven verder buiten beschouwing
[verzoekster] maakt raming voor “meer dan gemiddelde studiekosten” over komende periode. [verweerder] en [verzoekster] zullen in goed overleg proberen daar financiele ruimte voor te vinden.
Indien de Leningen niet omgezet kunnen worden, of zulks onredelijke consequenties heeft (bv [verweerder] kan alsdan geen privé credit card), dan wordt de verdeling navenant aangepast. Uiteraard wordt alimentatie dan ook aangepast.
Een eventueel belasting voordeel voor [verweerder] is hier nog buiten beschouwing gelaten. Als dat er (wezenlijk) is, bespreken we de verdeling daarvan alsdan. Eerste idee is om dat te gebruiken voor eerder genoemde “meer dan gemiddelde” studielasten
Vanaf de maand juli zal [verweerder] zijn salaris laten overmaken naar zijn rekening met de verplichting om, vooruitlopend op de definitieve regeling, maandelijks 2.000 euro over te maken. In concreto zal dus per eind juni dit geld worden overgemaakt.
Tot het moment dat de overschrijving van de kredieten definitief is geregeld en ook die afschrijving zal plaatsvinden van [verweerder] zijn rekening zal genoemd bedrag worden verhoogd met 1.000 euro ter aflossing van de maandtermijnen.”
3.3
Bij convenant, ondertekend in december 2008, welk convenant deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van 25 februari 2009, zijn partijen, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen:
“Artikel 1 – Partneralimentatie
1.1
De man zal maandelijks een bedrag van € 3.000,00 (bruto) overmaken aan de vrouw bij wijze van partneralimentatie. (…);
partijen hebben de intentie dat het alimentatiebedrag van € 3.000,00 (bruto) in de praktijk moet neerkomen op een maandelijks bedrag van € 2.000,00 (netto) en dat achteraf indien en/of wanneer nodig, bekeken en besproken zal worden, in goed en redelijk overleg, hoe dit daar waar nodig gecompenseerd kan worden en dat partijen zich verplichten hieraan hun medewerking te verlenen;
1.2
(...)
1.3
Bij de vaststelling van de hoogte van de partneralimentatie worden de bonussen van de man worden niet betrokken. De man zal deze bonussen aanwenden ter afbetaling van de twee schulden die de man voor zijn rekening neemt, zoals beschreven onder 3.4.
Na het aflossen van voornoemde schulden komen de bonussen van de man geheel toe aan de man;
1.4
Bij de vaststelling van de hoogte van de alimentatie voor de vrouw is er vanuit gegaan dat de vrouw ten tijde van het ondertekenen van het convenant nauwelijks inkomsten heeft. Haar inkomsten strekken niet in mindering op de partneralimentatie;”
4. De omvang van het geschil
4.1
In geschil is de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de man tot nihilstelling van die bijdrage afgewezen.
4.2
De vrouw komt in het principaal hoger beroep met twee grieven op tegen de beschikking van 27 maart 2013. Grief I ziet op de vraag of de vrouw heeft ingestemd met een verlaging van de partneralimentatie. Grief II ziet op de draagkracht van de man.
De vrouw verzoekt het hof de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dat verzoek af te wijzen, en de bijdrage van de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, dan wel een datum die het hof juist acht, vast te stellen op € 3.000,- per maand, althans op een bedrag dat het hof juist acht.
4.3
De man voert verweer en komt op zijn beurt met twintig grieven in het incidenteel hoger beroep op tegen de bestreden beschikking. De grieven 1 tot en met 3 en 5 tot en met 6a zien op de afspraken tussen partijen. De grieven 4 en 7 beogen de behoefte en de behoeftigheid van de vrouw aan de orde te stellen. De grieven 8 tot en met 20 zien op de draagkracht van de man.
De man verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de vrouw in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen, en voorts, ingeval het hof tot de slotsom komt dat een hogere alimentatieverplichting geldt dan € 700,- per maand, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw tot 1 september 2013 vast te stellen op hetgeen de man feitelijk heeft betaald, althans op een lagere bijdrage dan die rechtens gold voor aanvang van de procedure in eerste aanleg. Daarnaast verzoekt de man in het incidenteel beroep (onvoorwaardelijk) de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het betreft de situatie na 1 september 2013, en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man met ingang van 1 september 2013 niet is gehouden tot het voldoen van alimentatie aan de vrouw met bepaling primair dat hetgeen de man feitelijk aan de vrouw heeft betaald sinds 1 september 2013 aan de man dient te worden terugbetaald, waarbij eventueel de executie uitgevoerd zal kunnen worden op basis van vertoning van betalingen, verricht door de man aan de vrouw vanaf 1 september 2013, subsidiair de man een korte termijn te geven waarbinnen hij nog kan betalen.
4.4
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep zo nodig en zo mogelijk per onderwerp bespreken.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Anders dan artikel 34 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt, heeft de vrouw als aanlegger in hoger beroep geen afschrift overgelegd van het F9 formulier van 29 oktober 2012 en de daarbij behorende stukken dat door mr. Van Ravenhorst in eerste aanleg aan de rechtbank is gezonden. Deze stukken zijn op verzoek van het hof alsnog door mr. Van Ravenhorst overgelegd. Het hof beschikt thans over afschriften van alle stukken van de procedure in eerste aanleg bij de rechtbank. Het hof ziet geen aanleiding de vrouw vanwege dit verzuim niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.
5.2
De vrouw verzoekt in het principaal hoger beroep te bepalen dat de man aan de vrouw zal verstrekken tot haar levensonderhoud een bedrag van € 3.000,-, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht met ingang van 19 maart 2009. Dit is een zelfstandig tegenverzoek dat, ingevolge het bepaalde in artikel 362 Rv in verbinding met artikel 282 lid 4 Rv, niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. Op grond hiervan zal het hof de vrouw in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
5.3
De man stelt dat partijen eind november 2008 de partneralimentatie in onderling overleg hebben teruggebracht naar € 2.000,- en daarna in december 2010 opnieuw een wijziging van de partneralimentatie zijn overeengekomen en hebben afgesproken dat de man aan de vrouw een bedrag van € 700,- per maand voor levensonderhoud zal betalen en een bedrag van € 800,- per maand voor de aflossing van leningen en huwelijkse schulden. De vrouw betwist deze stelling van de man in al zijn onderdelen en voert aan dat zij nimmer heeft ingestemd met een verlaging van de partneralimentatie, dat haar advocaat meermalen vergeefs de advocaat van de man heeft aangeschreven en dat zij het LBIO heeft ingeschakeld om de achterstallige partneralimentatie op de man te verhalen.
Het hof is van oordeel dat tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw de stelling van de man niet is komen vast te staan. De man heeft geen gedragingen of verklaringen van de vrouw gesteld waaruit zou kunnen blijken van de instemming van de vrouw met de verlaging van de partneralimentatie of op grond waarvan hij gerechtvaardigd er op heeft mogen vertrouwen dat zij daarmee instemde. Ook als juist zou zijn dat de vrouw niet of pas in 2012 heeft geprotesteerd of invorderingsmaatregelen heeft getroffen, dan is dat niet voldoende om te concluderen dat zij instemde met de verlaging. Grief 1 van de vrouw in het principaal hoger beroep slaagt.
5.4
De man heeft aan zijn verzoek tot nihilstelling ten grondslag gelegd dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die ertoe heeft geleid dat de behoefte van de vrouw is afgenomen en de man onvoldoende draagkracht heeft om de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen. De man voert verder aan dat het convenant is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, omdat achteraf bleek dat hij de alimentatie niet fiscaal kon aftrekken. De vrouw voert hiertegenover aan dat partijen bij het maken van het convenant in 2008 bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven en bepleit analoge toepassing van artikel 1:159 lid 3 BW, overeenkomstig de uitspraken van de Hoge Raad van 23 oktober 1987 (ECLI:NL:HR:1987:AD0015) en 12 september 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF9468).
5.5
Artikel 1:401 lid 1 BW bepaalt dat een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Artikel 1:159 lid 1 BW biedt partijen de mogelijkheid schriftelijk te bedingen dat een dergelijke overeenkomst niet bij rechterlijke uitspraak zal kunnen worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, maar bepaalt in lid 3 dat de rechter ondanks een dergelijk beding op verzoek van een van partijen de overeenkomst kan wijzigen op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding van niet-wijziging mag worden gehouden. In dit geval hebben partijen geen beding als bedoeld in artikel 1:159 lid 1 BW gemaakt. Dat betekent dat artikel 1:401 lid 1 BW toepassing moet vinden. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Hoge Raad die door de vrouw zijn genoemd is het hof van oordeel dat dit artikel 1:401 lid 1 BW zo moet worden toegepast dat, indien komt vast te staan dat partijen bij het maken van het echtscheidingsconvenant bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven, wijziging van de overeenkomst betreffende levensonderhoud slechts mogelijk is, indien de man stelt en het hof aannemelijk oordeelt dat na het tot stand komen van het echtscheidingsconvenant een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de vrouw, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Gezien de aan echtgenoten toekomende vrijheid de financiële gevolgen van hun echtscheiding zelf te regelen, zal het hof zowel bij zijn oordeel of aan deze voorwaarde is voldaan als, zo dit het geval is, bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot wijziging van de omtrent het levensonderhoud getroffen regeling, terughoudendheid moeten betrachten. Dit brengt mee dat het hof bij een wijziging van de uitkering tot levensonderhoud zoveel mogelijk aansluiting moet zoeken bij wat partijen bij hun overeenkomst voor ogen stond, waarbij hij mede zal dienen te letten op het verband dat kan zijn beoogd tussen de regeling betreffende het levensonderhoud en door partijen getroffen regelingen van andere aard.
5.6
Op grond van de stukken die in het geding zijn gebracht en die onder 3.2 en 3.3 nader zijn aangehaald, is het hof van oordeel dat partijen bij het maken van het echtscheidingsconvenant bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
5.7
Uit deze stukken blijkt allereerst dat partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat de verdiencapaciteit van de vrouw geen rol speelt. In de Basis afspraken scheiding zijn partijen overeengekomen dat eventuele inkomsten van de vrouw uit zang of les verder buiten beschouwing blijven. In artikel 1.4 van het convenant is voorts bepaald dat de inkomsten van de vrouw niet in mindering strekken op de partneralimentatie. Het hof volgt de vrouw dan ook in haar uitleg van deze bepaling, die inhoudt dat daarin niet enkel is geconstateerd dat met de inkomsten van de vrouw ten tijde van het maken van het convenant geen rekening wordt gehouden, maar dat ook de inkomsten die de vrouw in de toekomst zal verwerven, geen rol zullen spelen bij de partneralimentatie. Verder heeft te gelden dat de behoefte van de vrouw in beide stukken is vastgesteld op € 2.000,- (netto) en dat niet is gebleken dat de hoogte van de behoefte van de vrouw mede is gerelateerd aan de welstand van partijen tijdens het huwelijk, waarbij het hof nog opmerkt dat de man in de laatste jaren van het huwelijk een salaris genoot van ruim € 10.000,- bruto per maand. Evenmin is gebleken dat de behoefte van de vrouw daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van haar levensonderhoud is bepaald.
5.8
Uit zowel de Basis afspraken scheiding als artikel 1.3 van het convenant blijkt voorts dat de bonussen die de man ontvangt en de aflossing op schulden geen rol spelen bij het bepalen van de draagkracht van de man. Naar het oordeel van het hof hebben partijen daarnaast de mogelijkheid van fiscale aftrek van de door de man te betalen partneralimentatie buiten beschouwing gelaten en heeft de man willens en wetens de mogelijkheid aanvaard dat fiscale aftrek niet mogelijk is. Het hof baseert dit oordeel met de rechtbank mede op de aan beide partijen gerichte mail van mr. Winthagen van 8 december 2008 (productie 5 bij verweerschrift van de vrouw in eerste aanleg). Mr. Winthagen, die partijen destijds heeft begeleid in verband met de totstandkoming van het convenant, heeft hen in deze mail immers het volgende geschreven, voor zover van belang: “Ik ontving jullie e-mail berichten in goede orde. Ik begrijp hieruit jullie uitdrukkelijke wens geen bespreking te willen en niet, voorafgaand aan het tekenen van het convenant, fiscaal advies te willen inwinnen. (…) Het is jullie persoonlijke keuze om vooraf geen advies in te winnen en jullie zijn derhalve verantwoordelijk voor deze keuze en alle gevolgen daarvan.”
5.9
De man voert een aantal na het maken van het echtscheidingsconvenant opgetreden wijzigingen van omstandigheden aan, zoals het aangaan van een nieuwe relatie, de geboorte van twee kinderen uit die relatie en de verandering van werkkring. De man stelt evenwel niet, zoals van hem naar onder 5.5 is overwogen in dit geval mocht worden verlangd, dat na het tot stand komen van het echtscheidingsconvenant een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de vrouw, in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Dat betekent dat het hof niet tot wijziging van de in het convenant overeengekomen partneralimentatie kan overgaan en met de rechtbank het verzoek van de man moet afwijzen, zij het op andere gronden dan de rechtbank heeft gedaan. De overige grieven in het principaal en het incidenteel hoger beroep behoeven geen beoordeling meer, nu zij niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
5.10
Ten gevolge van deze beschikking geldt en blijft gelden tussen partijen hetgeen zij in het echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen, te weten dat de man blijft gehouden aan de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud van € 3.000,- per maand te voldoen.
6. De slotsom
in het principaal en het incidenteel hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt grief 1 van de vrouw en behoeft haar tweede grief geen nadere beoordeling. De grieven in het incidenteel hoger beroep behoeven evenmin beoordeling. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen met verbetering van gronden.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in het door haar gedane tegenverzoek;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 27 maart 2013;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, C.J. Laurentius-Kooter en A. Roelvink-Verhoeff en is op 30 oktober 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier
Uitspraak 24‑06‑2014
Mr. Laurentius-Kooter
Partij(en)
proces-verbaal van mondelinge behandeling
Proces-verbaal van de terechtzitting met gesloten deuren van het gerechtshof te Arnhem van 24 juni 2014 te 11.45 uur, waar zitting hadden mrs. J.H. Lieber, voorzitter, C.J. Laurentius-Kooter en A. Roelvink-Verhoeff, leden, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt, griffier,
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.L.A. Cox te Utrecht,
en
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. van Ravenhorst te Utrecht.
Verschenen:
- —
de vrouw in persoon, bijgestaan door haar advocaat,
- —
namens de man mr. Van Ravenhorst.
Zakelijk weergegeven is het volgende geschied.
De voorzitter constateert dat de man afwezig is en geeft aan dat het jammer is dat de man er niet is omdat het hof vragen heeft aan de man.
Mr. Van Ravenhorst:
De man ging ervan uit dat er geen mondelinge behandeling zou komen. Het is helaas niet gelukt om tot overeenstemming te komen.
Mr. Cox:
We hebben geprobeerd eruit te komen maar het is niet gelukt. Partijen liggen te ver uit elkaar.
De voorzitter neemt de door het hof ontvangen stukken door met partijen.
Mr. Van Ravenhorst:
Er klopt iets niet. Op 29 oktober 2012 heb ik producties 18 tot en met 23 ingediend bij de rechtbank. Dat betrof onder andere een belastingaangifte en een draagkrachtberekening. Bij het appelschrift zijn deze stukken niet overgelegd. Er ontbreken dus stukken uit eerste aanleg. Dit zijn belangrijke stukken. Het lijkt alsof ze erbij zitten, maar dat is niet zo.
De voorzitter houdt mr. Van Ravenhorst voor dat in de bestreden beschikking niet is te lezen dat de door hem zojuist genoemde brief van 29 oktober 2012 door de rechtbank is ontvangen.
Mr. Van Ravenhorst:
In de bestreden beschikking wordt aan die stukken wel gerefereerd.
Mr. Cox:
Ik heb in eerste aanleg naar deze stukken verwezen, maar ik zie ze nu niet.
Mr. Van Ravenhorst:
Het zijn essentiele stukken. Ik beroep me op het procesreglement. Ik beroep me op een uitspraak van het hof Den Haag, LJN EU6063. De vrouw is niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Mr. Cox:
Dat gaat te ver. Ik weet niet welke stukken allemaal precies ontbreken. Beide partijen hebben deze stukken in eerste aanleg ontvangen.
De voorzitter vraagt of nu vast staat dat de stukken ontbreken en houdt partijen voor dat de rechtbank ook een fout kan maken bij het vermelden van de stukken.
Mr. Van Ravenhorst:
Ik heb incidenteel appel ingesteld op basis van mijn dossier.
Mr. Roelvink houdt mr. Van Ravenhorst voor dat op het moment dat er een fout zit in het verloop van de procedure, je dit formeel gezien ook kunt laten zitten, en vraagt hoe hij hiertegen aan kijkt.
Mr. Van Ravenhorst verwijst naar pagina 6 van de bestreden beschikking, de draagkrachtberekening in productie 23 en de overlegde producties 18 en 19.
De voorzitter laat weten dat het hof zal nadenken over de consequenties van de stelling van mr. Van Ravenhorst over de door hem genoemde stukken en de ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep.
Mr. Van Ravenhorst:
Het is de verantwoordelijkheid van appellante dat zij alle stukken overlegt. Dat de griffies zo netjes zijn te helpen, neemt niet weg dat verantwoordelijkheid voor het aanleveren van alle stukken bij appellante ligt. De ontvankelijkheid van het verzoek kunt u slechts beoordelen als het dossier compleet is. Ik ging ervan uit dat we eruit zouden komen, maar dat is niet gelukt.
Mr. Cox:
Ik weet niet precies welke producties het zijn. Ik ga ervan uit dat het dossier zo compleet is.
De voorzitter houdt partijen voor dat de afspraak op basis van het convenant, te weten betaling aan de vrouw van € 3.000,- bruto per maand, al heel lang niet wordt nagekomen.
De vrouw:
Dat klopt. De man heeft in december 2010 zelf besloten dat hij € 700,- per maand ging betalen. Voor die tijd betaalde hij al een tijd € 2.000,- per maand. Zo is er een acherstand ontstaan. Ik denk dat deze inmiddels zo'n anderhalve ton bedraagt. Ik heb het niet precies berekend.
Ik betwist dat er twee keer andere afspraken zijn gemaakt. Voor die tijd waren wij al naar de advocaat gegaan. Dat zou ik niet hebben gedaan als ik akkoord was gegaan. Ik heb niet iets gedaan waardoor de man kon denken dat ik akkoord ging. Ik heb niets gezegd. Ik ben naar het LBIO en naar een advocaat gestapt. Daaruit valt niet af te leiden dat ik heb ingestemd met de verlaging van de alimentatie. Duidelijker kan ik het niet maken. Ik ben in financiële problemen geraakt door het stopzetten van de alimentatie. Ik had het allemaal liever anders willen hebben. Het is niet mijn keuze geweest. Ik had het in overleg willen regelen.
De voorzitter vraagt mr. Van Ravenhorst hoe afspraak tot stand is gekomen?
Mr. Van Ravenhorst:
Er zijn afspraken gemaakt. U vraagt of de vrouw verklaringen heeft gedaan of zich zodanig heeft gedragen dat de man gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat de afspraak op basis van het convenant was gewijzigd? Uit de mondelinge contacten en de e-mailcontacten heeft man afgeleid dat de vrouw met de verlaging instemde. Er was een misverstand met de belastingdienst in Engeland. Dit is gecommuniceerd met de vrouw. Hieraan heeft de man eerdergenoemd gerechtvaardigd vertrouwen ontleend. Hoe de afspraak van € 700,- per maand tot stand is gekomen? Dat weet ik niet. De man kan daarover verklaren. Het zal een combinatie zijn geweest van het gedrag van de vrouw en haar verklaringen, nog voordat het LBIO in actie kwam.
De vrouw:
Het is zo lang geleden. De man is op enig moment ergens anders gaan wonen. We hadden nog steeds een huwelijk. We moesten samenwerken. Ik zou € 2.000,- netto per maand ontvangen. We konden het niet goed inschatten hoeveel belasting ik moest betalen. U vraagt waarom hij € 2.000,- per maand overmaakte? We zouden dat achteraf regelen. Hij zou bijbetalen. Die leningen? Die hangen nog steeds boven mijn hoofd. Hij zou de leningen op zijn naam laten zetten. Bij de afspraak van € 2.000,- netto per maand, hebben we gekeken naar het toenmalige inkomen van de man en naar waar ik toen mee bezig was om in de toekomst inkomen te kunnen verwerven en naar de omstandigheid dat ik toen geen inkomen had. We wilden een eerlijke verdeling. We hebben geen ingewikkelde berekening gemaakt. Zo is dat tot stand gekomen.
Mr. Cox:
Het inkomen van de man was destijds vrij hoog. Als de rechter die toen de alimentatie had vastgesteld zou hij denk ik niet tot een ander bedrag zijn gekomen.
Mr. Van Ravenhorst:
Dit moet u zien in het licht van een aflossingsverplichting van € 800,- per maand. De vrouw had geen eigen inkomen. Ik denk dat er wel zoiets zou zijn uitgekomen.
De voorzitter houdt partijen voor dat de rechtbank heeft overwogen dat er bewust is afgeweken van wettelijke maatstaven.
Mr. Cox:
Ten aanzien van de behoefte was dat zo, omdat het inkomen van de vrouw niet erbij zou worden betrokken. De schulden zouden voor rekening van de man blijven. De bonussen zouden buiten de berekening blijven.
De vrouw:
In die tijd was ik bezig de opleiding tot solozangeres; ik zou gaan zingen. Ik zou niet les gaan geven. Het was toen de verwachting dat ik zou lange tijd nodig hebben om me te vestigen. Dat is de reden geweest dat mijn inkomsten niet zouden worden meegeteld.
Mr. Van Ravenhorst:
Gelet op de belastingaftrek zou de draagkracht van de man geen € 3.000,- bruto per maand zijn. De vrouw had dit kunnen weten.
Mr. Cox:
Partijen zijn dit bewust zo aangegaan. De man woonde al in Engeland. Een misverstand? Het zou kunnen zijn, maar het was eerder nooit aan de orde. Of het waar is, weet ik niet. Als bij de man al een misvatting bestond op dit punt, was dit man te wijten, want hij heeft op basis van een vaag telefoongesprek met de belastingdienst gehandeld. De man heeft toch ingestemd met het in het convenant opgenomen bedrag.
Mr. Roelvink brengt naar voren dat zij de gedachte van de man niet kan rijmen met het belastingvoordeel in Nederland; zoals het in de stukken staat, lijkt het alsof er geen belastingvoordeel is en dat de bijdrage anders zou worden opgeplust.
Mr. Ravenhorst:
Dat is ingehaald door het convenant. Daar gingen partijen ook uit van € 3000,- per maand en een behoefte van de vrouw van € 2000,- per maand.
Mr. Roelvink houdt voor dat op de man de verantwoordelijkheid rust om de regels met betrekking tot het belastingvoordeel goed uit te zoeken voordat hij zijn handtekening onder het convenant zet.
Mr. Van Ravenhorst:
Dat klopt juridisch gezien wel. Maar de man is niet met juridische dingen bezig. Hij is met met onroerend goed bezig.
De voorzitter vraagt welke wisselkoers gehanteerd moet worden.
Mr. Cox:
Uitgegaan moet worden van de datum van indiening van het verzoekschrift. In mei 2012 was deze 1,25.
Mr. Van Ravenhorst:
De rechter is hierin vrij. Ik ben uitgegaan van de meest recente wisselkoers, namelijk 1,158. De peildatum was oktober 2012. De wisselkoers per 18 december 2008, de datum van het echtscheidingsconvenant, is ook mogelijk.
Mr. Laurentius Kooter constateert dat op 18 december 2008 de koers 1.516 bedroeg en daarna 1,158. Zij vraagt partijen welke nu te hanteren.
De voorzitter geeft aan dat het hof een beslissing zal geven over de koersen.
Mr. Van Ravenhorst:
Ja. Een keer per jaar kijken ze. Heel flexibel. De redelijkheid en billijkheid staan voorop.
De voorzitter vraagt hoe het zit met de door de man vermelde maandsalaris op pagina 16 van het verweerschrift tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep (deels) en incidenteel hoger beroep.
Mr. Cox:
Ik heb geen jaaropgave of salarisspecificatie gezien. Die SGD 240.000,- per jaar snap ik. Maar of dat bedrag bruto of netto is, dat begrijp ik niet.
Mr. Van Ravenhorst:
Ik heb een pro forma-berekening overgelegd.
Mr. Cox:
De man had stukken kunnen overleggen. Ik weet niet hoe het werkt. Volgens mij moeten we die SGD 20.000,- netto nemen.
De voorzitter vraagt hoe het zit met de bijstandsnorm onder punt 2 van pagina 16 van het verweerschrift tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep (deels) en incidenteel hoger beroep.
Mr. Cox:
De wisselkoers per 1 november 2012 is 1,7.
Mr. Van Ravenhorst:
Dit verhaal van de wisselkoers geldt ook voor [a-plaats]. Ik verwijs naar de grafiek voor de kosten per land en de koers. Het gaat om een overboeking van een dollar-rekening naar euro-rekening.
Mr. Cox:
Ik verzoek u geen rekening te houden met 25% extra kosten. Het verschil bedraagt 1,74%. De huur voert hij al op. Dan zou hij zichzelf dubbel belasten. Als we al met een percentage rekening moeten houden dan met 1,74%.
Mr. Van Ravenhorst:
[a-plaats] is uitgeroepen tot de duurste stad van de wereld. Ik verwijs naar de site van Nubeo. Het gaat niet alleen om de boodschappen, maar ook om de kosten van restaurants, etc. Je zit echt aan een aantal van die dure posten. Het basale levensonderhoud is duur. De restaurants drukken het gemiddelde van de kosten. Een vrouw met twee kinderen eet gemiddeld vaker en meer, dus uitgaan van die 25%.
De voorzitter vraagt naar de huwelijkse schulden.
Mr. Van Ravenhorst:
De man moest deze schulden van zijn bonussen betalen. Ik weet niet wat zijn bonussen nu zijn. Ik heb geen jaaropgaven of salarisspecificaties ontvangen. Ik ga ervan uit dat hij de schulden nog steeds van/bonussen betaalt.
De voorzitter geeft mr. Cox een eerste spreektermijn.
Mr. Cox:
De man onttrekt zich. De vrouw is in de problemen geraakt. Ze heeft haar woning moeten verlaten. Het LBIO kan niets voor haar doen. Er is geen dictum waarin een alimentatiebedrag staat. De rechtbank overweegt in de bestreden beschikking dat er andere afspraken zijn gemaakt. Daardoor kan het LBIO niet verder. We willen duidelijkheid en daarom verzoek ik het hof een bedrag in het dictum op te nemen. Het is niet te laat. Het was heel duideljk wat het standpunt was. De man is niet geschaad in zijn belangen. Het verkapte verzoek tot limitering is, anders dan het verzoek van de vrouw, te laat. Het is bovendien een nieuw verzoek. De vrouw is hierdoor in haar belang geschaad. De vrouw heeft er de voorkeur aan gegeven werk in de muziekbranche te blijven zoeken. Dit was ook de bedoeling; ik verwijs naar het convenant. De man wilde dit destijds zelfs ondersteunen. Het hof dient het verzoek van de man af te wijzen.
Mr. Van Ravenhorst:
De vrouw is na het uiteengaan haar eigen weg gegaan. De man heeft een tijdlang betaald. De vrouw had andere mogelijke richtingen moeten onderzoeken. Ze had zich kunnen bekwamen en verder kunnen ontwikkelen om inkomen te genereren. Ze had haar muziek, Facebook, de orthomoluculaire voeding en cursussen. Zij heeft voldoende middelen om inkomen te genereren. Op het moment van uiteengaan, had zij geen inkomen. Vanuit die invalshoek dient het hof het convenant te bekijken. Er was niets. Dat is € 2.000,- netto geworden. Hiermee dekt ze haar eigen behoefte. Die behoefte is € 2.000,- per maand, zoals in eerste aanleg aangegeven. Ten aanzien van de pensioenreservering man: de man betaalde destijds 2% AOW-premie en hij moest daarnaast € 5.000,- per jaar bijbetalen. Hij heeft nu geen pensioenvoorziening meer. Ik moet de leeftijd en de fiscale regels nakijken. Hij mag een pensioenreservering doen, 18% franchise. Het gaat om een AOW-vervangende premie.
Mr. Cox:
Over de pensioenreservering is van alles gesteld, maar ik heb geen stukken en geen bewijzen gezien. Als de noodzaak bestaat om te reserveren, dan is het de vraag of hij hiertoe daadwerkelijk overgaat.
De vrouw:
Ik ben intelligent. Ik heb twee keer een burn-out gehad. Ik ben slim en creatief. Ik hou mijn hoofd boven water zonder hulp van de gemeente. Ik heb eenmaal hulp gehad. Ik heb een muzieklespraktijk. Ik hou van mijn leerlingen en ik ben goed in het vak dat ik uitoefen. Nadat de man de alimentatie ineens had stopgezet, ben ik in de problemen gekomen. Ik wil op eigen benen staan. Ik wil schuldenvrij zijn en eruit komen. Ik wil een diploma halen.
Mr. Cox:
Ook ik hoopte dat we eruit zouden komen.
De voorzitter sluit de mondelinge behandeling en deelt partijen mee dat het hof op 2 september 2014 een beschikking zal geven.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is ondertekend mr. Laurentius-Kooter, bij afwezigheid van de voorzitter, en de griffier.