Rb. Roermond, 22-04-2011, nr. 04/800160-10
ECLI:NL:RBROE:2011:BQ1998, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Roermond
- Datum
22-04-2011
- Magistraten
Mrs. M.J.A.G. van Baal, V.P. van Deventer, W. Brouwer
- Zaaknummer
04/800160-10
- LJN
BQ1998
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROE:2011:BQ1998, Uitspraak, Rechtbank Roermond, 22‑04‑2011
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2012:BW1100, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 22‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Noodweer. Ontslag van rechtsvervolging na doden aanvaller met diens eigen mes.
Mrs. M.J.A.G. van Baal, V.P. van Deventer, W. Brouwer
Partij(en)
Vonnis van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
wonende te [adres]
1. Het onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2011.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat terecht ter zake dat:
‘hij op of omstreeks 04 oktober 2010 in de gemeente Weert opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, atlhans eenmaal met een mes, in elk geval met een scherp voorwerp in het lichaam van genoemde [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;’
artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
‘hij op of omstreeks 04 oktober 2010 in de gemeente Weert opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een mes, in elk geval met een scherp voorwerp in het lichaam van genoemde [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;’
artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4. De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen.
6. Schorsing der vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7. Bewijsoverwegingen
7.1. Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 8 april 2011 gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. Daarbij heeft de officier van justitie gewezen op de ruzie tussen verdachte en [slachtoffer] eerder die middag. Ook toen heeft verdachte reeds zijn mes te voorschijn gehaald. Voorts blijkt uit het mail-, sms- en msn-verkeer tussen 17.00 uur en 22.00 uur dat verdachte verder gaat met het zoeken van de confrontatie. Verdachte heeft meer dan genoeg tijd gehad om zich te beraden over het te nemen of genomen besluit. Hij heeft de gelegenheid gehad over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Voorts heeft hij tot vlak voor en tijdens het dodelijke handgemeen de mogelijkheid gehad om zich te bezinnen. Verdachte heeft echter geen enkel moment benut om op zijn schreden terug te keren.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde wegens het ontbreken van opzet. Daartoe heeft de raadsvrouw — samengevat en zakelijk weergegeven — aangevoerd dat verdachte van meet af aan heeft verklaard dat hij niet de opzet heeft gehad om [slachtoffer] te doden, laat staan dat hij dat beraamd heeft. Uit de inhoud van de psychologische rapportage volgt dat de opzet niet is af te leiden uit het enkele meebrengen van het mes. Immers, het feit dat verdachte een mes bij zich droeg is volgens de forensisch psycholoog te verklaren vanuit de bij hem geconstateerde posttraumatische stressstoornis. Verdachte droeg het mes altijd bij zich ter bescherming, zo ook de bewuste avond. Voorts is de opzet van verdachte ook niet af te leiden uit de feitelijke gebeurtenissen tijdens het steekincident. Verdachte heeft immers verklaard dat hij het mes pas heeft gepakt toen [slachtoffer] op hem sprong. Hij viel en [slachtoffer] viel met hem mee en er ontstond een worsteling. Zij bleven rollen, worstelen en [slachtoffer] stak verdachte in zijn rug. Zij bleven doorworstelen en het lukte verdachte om het mes van [slachtoffer] af te pakken. Daarbij zijn de voor verdachte belastende verklaringen van getuige [getuige 1] volgens de raadsvrouw ongeloofwaardig, nu hij ten onrechte probeert zijn schuld aan dit incident te wissen door enkel naar verdachte te wijzen.
7.2. Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank
Alvorens nader in te gaan op de afzonderlijke bewijsmiddelen en de gevoerde verweren, zal de rechtbank stilstaan bij de feiten die zich voorafgaand aan het ten laste gelegde hebben afgespeeld. Gelet op de inhoud van het dossier kan daarover het volgende worden vastgesteld .
Op 4 oktober 2010 omstreeks 16.45 uur heeft er een ontmoeting plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]) in verband met de aankoop van een mobiele telefoon. Tijdens deze ontmoeting ontstond een ruzie, omdat [slachtoffer] aangaf dat hij geen geld had om de telefoon te betalen. Verdachte gaf daarop aan dat hij de telefoon dan terug wilde hebben. [slachtoffer] werd vervolgens boos. Hij zei tegen verdachte dat hij om negen uur die avond bij verdachte voor de deur zou staan en hij zijn deur zou intrappen . Tijdens deze ruzie heeft verdachte het mes dat hij bij zich had, getrokken om [slachtoffer] op afstand te houden, maar [slachtoffer] bleef hem uitdagen . Volgens de getuige [getuige 2] (hierna te noemen: [getuige 2]), die bij de ruzie aanwezig was, hield verdachte het mes onder langs zijn arm vast op een zodanige manier dat de punt naar achteren wees. [slachtoffer] heeft tijdens de ruzie met de telefoon van [getuige 2] gebeld en aan getuige [getuige 1] (hierna te noemen: [getuige 1]) gevraagd of hij een pistool voor hem kon regelen . Dit heeft verdachte ook gehoord. Verdachte wilde geen ruzie met [slachtoffer] en heeft aangegeven dat hij de telefoon aan hem wilde geven, maar [slachtoffer] was inmiddels te boos. Verdachte is naar huis gegaan . Getuige [getuige 3] zag verdachte weglopen en hoorde dat [slachtoffer] in de richting van verdachte riep dat hij maar gauw naar huis moest gaan en moest zorgen dat zijn moeder niet thuis was, want die zou hij die avond doodsteken .
Omstreeks 17.15 uur heeft [slachtoffer] via MSN contact opgenomen met verdachte, waarbij hij wederom dreigementen richting verdachte uitte, inhoudende dat hij om 21.00 uur aan zijn deur zou komen met een pistool. Verdachte geeft aan dat hij [slachtoffer] zag als een vriend en niet via MSN wil praten, maar dat zij gaan zien wat er gebeurt. Voorts heeft er tussen 17.29 uur en 21.15 uur tussen verdachte en enkele andere personen sms- en MSN-verkeer plaatsgevonden, waarbij verdachte heeft geprobeerd hulp bij elkaar te trommelen in verband met de ruzie met [slachtoffer] . Toen [slachtoffer] echter om 21.00 uur niet kwam opdagen, is verdachte tot ongeveer 22.00 uur op zijn computer spellen gaan spelen .
Daarnaast blijkt uit het dossier dat [slachtoffer] voordat hij rond 21.30 uur zijn woning samen met [getuige 1] verlaat, hij een vleesmes (± 30 cm) uit de keuken pakt en in zijn broeksband stopt.
Vanaf dit tijdstip vinden de gebeurtenissen plaats die hebben geleid tot het ten laste gelegde.
De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen
Verdachte heeft verklaard dat hij op 4 oktober 2010 omstreeks 22.00 uur een bericht van [getuige 1] op zijn Blackberry kreeg, waarin hij vroeg of verdachte naar het kruispunt achter zijn huis bij de apotheek kon komen. [getuige 1] wilde met verdachte praten. Verdachte liep vervolgens naar de kruising op de Narcissenstraat te Weert. Hij had daarbij een mes in zijn sok. Op een gegeven moment stopte er net over de kruising op de Narcisstraat een auto. Verdachte zag dat [getuige 1] aan de bestuurderskant uitstapte en liep naar hem toe. Toen zag verdachte [slachtoffer] uitstappen aan de passagierszijde en hij zag dat [slachtoffer] een mes in zijn handen had. Er ontstond een worsteling met [slachtoffer]. Het mes van verdachte is tijdens deze worsteling op de grond terecht gekomen. Verdachte heeft geprobeerd het mes van [slachtoffer] af te pakken. Dat lukte niet en hij werd door [slachtoffer] in zijn linkerzijrug gestoken. Verdachte was zo bang dat [slachtoffer] hem nog en keer zou steken dat verdachte al zijn macht gebruikte om het mes af te pakken . Toen hem dit gelukt was heeft verdachte [slachtoffer] hiermee gestoken. Hij heeft hem geraakt . Verdachte kon op een gegeven moment opstaan en is naar huis gerend. Hij had het mes toen nog in zijn hand en heeft dit vervolgens weggegooid .
Ter terechtzitting heeft verdachte voorts verklaard dat de getuigen [getuige 4] en [getuige 5] er ook bij waren. Zij waren toevallig bij zijn huis in de buurt en hij heeft hen gevraagd om met hem mee te lopen, omdat hij gezien het late tijdstip bang was .
Getuige [getuige 4] (hierna te noemen: [getuige 4]) heeft verklaard dat hij op 4 oktober 2010 omstreeks 21.55 uur met [getuige 5] (hierna te noemen: [getuige 5]) naar de woning van verdachte is gelopen en vervolgens samen met verdachte naar de kruising van de Boshoverweg en de Narcisstraat gegaan. Zij stonden bij het bankje op het kruispunt toen er een Golf IV langs reed die op ongeveer 27 tot 30 meter van hen vandaan stopte. [getuige 4] zag dat [getuige 1] uitstapte en naar verdachte kwam. Verdachte rende naar de auto waar [slachtoffer] uitstapte . [getuige 4] heeft voorts verklaard dat hij zag dat toen verdachte op een afstand van ongeveer vijf à zes meter van [slachtoffer] verwijderd was, [slachtoffer] het mes pakte. Volgens [getuige 4] hield [slachtoffer] het mes in zijn linkerhand boven zijn schouder. Verdachte rende door en er ontstond een worsteling tussen verdachte en [slachtoffer] waarbij zij op de grond terecht kwamen. Verdachte lag bovenop [slachtoffer] en [getuige 4] zag dat [slachtoffer] op dat moment het mes nog steeds in zijn hand hield. [getuige 4] zag slaande bewegingen van de armen van [slachtoffer] en verdachte. Hij hoorde op een gegeven moment het geluid van ijzer dat op de straat viel. [getuige 4] zag dat verdachte een stekende beweging maakte in de richting van [slachtoffer]. Dat heeft hij verdachte twee keer zien doen, waarbij verdachte [slachtoffer] in de linkerzij raakte .
Getuige [getuige 1] (hierna te noemen: [getuige 1]) heeft verklaard dat hij samen met [slachtoffer] heeft besloten dat zij de ruzie met verdachte uit moesten praten en zij zijn toen naar Boshoven gereden . Voorts heeft hij verklaard dat hij in de auto tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat zij er naartoe zouden gaan en met de moeder van verdachte zouden praten. Hij heeft verdachte een bericht gestuurd dat zij die kant op kwamen. Dat was toen zij al onderweg waren. Op een gegeven moment zagen zij verdachte met [getuige 4] en [getuige 5] al staan en is [getuige 1] een stukje verder gestopt . [getuige 1] liep naar verdachte, maar deze rende hem voorbij in de richting van de auto. [slachtoffer] stapte uit en zij pakten elkaar vast . De messen hadden zij beiden al in de hand toen zij elkaar vastpakten en met elkaar stonden te duwen en trekken. Verdachte en [slachtoffer] bleven vechten en op een bepaald moment kwam [slachtoffer] ten val. [getuige 1] zag dat verdachte op [slachtoffer] ging zitten en dat zij met hun handen stekende bewegingen maakte. Hij heeft gezien dat verdachte toen hij bovenop [slachtoffer] zat een stekende beweging maakte in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer] en dat [slachtoffer] verdachte nog bij zijn kleding vasthield en daaraan trok .
Op het moment dat verbalisant [naam 1] op 4 oktober 2010 omstreeks 22.10 uur ter plaatse kwam, constateerde hij dat het gelaat van [slachtoffer] onder het bloed zat en dat er bloed uit zijn mond kwam. Ook zag hij een grote plas bloed onder het hoofd van [slachtoffer]. Voorts zag hij dat er op ongeveer één meter afstand van [slachtoffer] een mes in drie delen op de grond lag. Het betrof een zwart handvat, waaraan nog een klein stukje lemmet zat en nog twee andere delen van het lemmet met een gekartelde rand. Verbalisant heeft de hartslag van [slachtoffer] gecontroleerd en toen hij deze niet voelde is hij begonnen met reanimatie. Toen de ambulancemedewerkers ter plaatse kwamen, zag verbalisant tijdens het onderzoek dat er een steekwond op de rug van [slachtoffer] nabij de schouder zat. Ook lag er een grote plas bloed onder het lichaam van [slachtoffer] .
Door de officier van de ambulancedienst is om 22.20 uur de dood van [slachtoffer] geconstateerd .
Het rapport naar aanleiding van het pathologisch onderzoek opgemaakt door dr. [naam 2] arts en patholoog, wijst uit dat tijdens de op 5 oktober 2010 verrichte uit- en inwendige schouwing op het lijk van [slachtoffer], is gebleken dat er sprake is van drie steekwonden op de rug. In relatie met twee daarvan waren er steekkanalen tot in de borstkas. Hierbij waren beide longen geperforeerd en was ook het hart in het hartzakje oppervlakkig geraakt. Er was veel bloed verloren door alle steekletsel tezamen. De steekletsels zijn veroorzaakt door steken met een scherp snijdend voorwerp en kunnen passen bij steken met een of meer messen. Het overlijden wordt verklaard door het massale bloedverlies in combinatie met luchtwegbelemmering door inademing van voedsel. Dat het steekletsel links aan de rug in de linkerlong een vorm van een winkelhaak had en dat er in relatie daarmee twee perforaties in het hartoppervlak waren, is waarschijnlijk veroorzaakt door bewegen van het slachtoffer terwijl het steekwapen zich in het lichaam bevond. Geconcludeerd wordt dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van meermalen opgelopen perforerend geweld op het lichaam.
Opzet
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzet op de dood van [slachtoffer 1] heeft gehad. Verdachte is met [slachtoffer] in een worsteling terecht gekomen, waarbij zij beiden een mes vast hadden. Verdachte heeft daarbij, nadat hij het mes van [slachtoffer] had afgepakt, nog ten minste één keer in het bovenlichaam van [slachtoffer] gestoken. De handelingen van verdachte waren derhalve naar hun aard gericht op het toebrengen van dodelijk letsel aan het slachtoffer. Het slachtoffer is geraakt in of nabij vitale lichaamsonderdelen, zoals de longen en het hart. Verdachte heeft daarbij de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij met deze steken de dood van [slachtoffer] teweeg zou brengen.
7.3. Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank is op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen niet tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] van het leven heeft beroofd als gevolg van een op levensberoving ziend kalm beraad en rustig overleg. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet de tijd heeft gehad en genomen om na te denken en zich rekenschap te geven van zijn handelen. Weliswaar is er eerder op de dag een confrontatie geweest tussen verdachte en [slachtoffer] en is er voorafgaande aan het treffen die avond nog contact geweest via MSN, maar werd verdachte vervolgens onverwachts met [slachtoffer] geconfronteerd toen hij getuige [getuige 1] ontmoette. Immers, [slachtoffer] was niet, zoals hij had aangekondigd, om 21.00 uur bij verdachte verschenen en verdachte verkeerde voorts in de veronderstelling dat enkel getuige [getuige 1] zou komen om te praten. Nu bovendien de worsteling tussen verdachte en [slachtoffer] vrijwel meteen nadat [slachtoffer] met een mes uit de auto stapte is ontstaan, is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak niet kan worden gesproken van kalm beraad en rustig overleg bij verdachte. Evenmin kan uit het enkele feit dat verdachte op 4 oktober 2010 een mes bij zich droeg toen de confrontatie met [slachtoffer] plaatsvond, worden afgeleid dat er sprake is van voorbedachte rade. Immers, uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij altijd een mes bij zich droeg om zichzelf te beschermen, welke verdedigingswil volgens de forensisch psycholoog voortkomt uit de bij verdachte geconstateerde posttraumatische stresstoornis en kan derhalve niet worden vastgesteld dat verdachte het mes speciaal heeft meegenomen om [slachtoffer] daarmee van het leven te beroven.
Gelet op vorenoverwogene dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord.
7.4. Bewezenverklaring
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
‘hij op 04 oktober 2010 in de gemeente Weert opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een mes in het lichaam van genoemde [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.’
8. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De verdediging heeft ten aanzien van het ten laste legde betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging aangezien verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. Daartoe heeft de raadsvrouw — samengevat en zakelijk weergegeven — aangevoerd dat verdachte ontkent opzettelijk te hebben gehandeld en vanuit de psychologische rapportage zijn verdedigingswil te verklaren is. Verdachte heeft verklaard dat hij op het moment dat hij naar getuige [getuige 1] liep, niet wist dat [slachtoffer] in de auto zat. Dichterbij gekomen zag hij [slachtoffer]. Getuige [getuige 1] heeft bevestigd dat toen [slachtoffer] uitstapte, hij met zijn hand ergens iets bij zijn buik of broeksband vandaan haalde. Uit de verklaring van getuige [getuige 4] blijkt dat verdachte richting getuige [getuige 1] liep. De afstand was 20 à 25 meter en toen verdachte op vijf à zes meter stond zag hij dat [slachtoffer] het mes trok. [slachtoffer] zou gezegd hebben: ‘Ik steek jou neer [verdachte]’ en vervolgens ontstond er een worsteling. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] op hem sprong en verdachte daarbij naar eigen zeggen zijn mes verloor. [slachtoffer] stak en raakte hem. Tijdens de worsteling maakt verdachte uit vrees en ter voorkoming nogmaals gestoken te worden, [slachtoffer] het mes afhandig en stak hem uit noodweer, waarbij [slachtoffer] dodelijk gewond raakte.
Verdachte handelde in een noodweersituatie als gevolg van een hevige door zijn aanrander [slachtoffer] veroorzaakte gemoedsbeweging, waarbij als bijdragende factoren, de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in aanmerking nemende de conclusies van de forensisch psycholoog over de gewelddadigheden in Nigeria, de pesterijen en het huiselijk geweld, maar ook de bedreigingen van [slachtoffer], niet alleen jegens verdachte, maar ook jegens diens moeder, een rol hebben gespeeld. Toen verdachte stak was in zijn beleving de noodweersituatie nog niet afgelopen. Voor zover het openbaar ministerie van mening is dat er sprake van was dat van [slachtoffer] als aanvankelijke agressor geen gevaar meer uitging, kan ‘de dramatiek van de situatie’ nog dusdanig zijn geweest dat niet zondermeer kan worden aangenomen dat verdachte als verdediger de tegenaanval heeft gekozen en hem uit wraak heeft gestoken.
De officier van justitie is van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, nu verdachte — mede gelet op de gebeurtenissen die middag en het sms- en MSN-verkeer tussen 17.00 uur en 22.00 uur — bewust zelf de confrontatie is aangegaan, terwijl er veel reële alternatieven waren om hetgeen gebeurd is te voorkomen. Uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat wanneer men zelf de confrontatie opzoekt, er geen sprake is van noodweer. Bovendien heeft verdachte [slachtoffer] gestoken op het moment dat hij al ontwapend was. Daar geen sprake was van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweer(exces) reeds daarom niet slagen, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Gelet op de onder 7.3 vastgestelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding gericht tegen het lijf van verdachte waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen. Weliswaar heeft er reeds enkele uren voorafgaande aan het ten laste gelegde een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer], waarbij verdachte zijn mes heeft getrokken, maar naar het oordeel van de rechtbank is [slachtoffer] degene die in deze in belangrijke mate als de agressor kan worden aangemerkt. Uit de wijze waarop verdachte daarbij zijn mes heeft getoond, leidt de rechtbank af dat hij dit enkel ter hand heeft genomen om [slachtoffer] op afstand te houden. Voorts heeft verdachte geprobeerd het conflict reeds op dat moment te laten beëindigen door [slachtoffer] alsnog zijn telefoon te geven. Het is wederom [slachtoffer] geweest die later via MSN contact heeft gezocht met verdachte en daarbij dreigementen heeft geuit. Dat verdachte hierop heeft gereageerd en vervolgens heeft getracht om versterking bij elkaar te krijgen, ziet de rechtbank in het licht van de uit zijn posttraumatische stressstoornis voortkomende angst en verdedigingswil.
In dit verband ziet de rechtbank de poging van verdachte om [slachtoffer] bij het keetje te treffen ook als een vorm van verdediging. Immers [slachtoffer] had gedreigd verdachtes moeder geweld aan te zullen doen. Door [slachtoffer] te treffen op een plek afgelegen van verdachtes woning, kon hij dit gevaar afwenden. Nu het om 21.00 uur echter niet tot een confrontatie is gekomen, zoals aangekondigd, en verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij enkel getuige [getuige 1] zou treffen om te praten, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte bij dit treffen voor hem onverwacht werd geconfronteerd met [slachtoffer]. Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte op het moment dat hij op [slachtoffer] afloopt en ziet dat deze een mes in zijn handen heeft, gelet op de korte afstand waarop hij [slachtoffer] inmiddels was genaderd, niet de reële mogelijkheid meer had om hem de rug toe te keren en weg te lopen. Verdachte en [slachtoffer] zijn daarop in een worsteling terecht gekomen, waarbij beiden een mes hadden en over en weer wordt gestoken en verdachte op enig moment zijn eigen mes kwijtraakt. Daarbij is de rechtbank voorts van oordeel dat deze noodweersituatie ook nog bestond op het moment dat verdachte het mes van [slachtoffer] had afgepakt. Het enkele feit dat verdachte het wapen dat [slachtoffer] had gebruikt, heeft afgepakt, acht de rechtbank onvoldoende om te stellen dat de noodtoestand op dat moment was beëindigd. Immers, het gevecht duurde nog steeds voort en was het onduidelijk of [slachtoffer] wellicht nog over meer wapens beschikte, hetgeen dient te worden bezien in het licht van zijn eerdere dreigementen jegens verdachte, en of verdachte derhalve op een veilige manier had kunnen weglopen.
Om een beroep op noodweer te kunnen honoreren moet worden voldaan aan de eisen van subsidiariteit (hetgeen ziet op de keuze van het middel en de wijze waarop het gebruikt is) en proportionaliteit (hetgeen ziet op de juiste verhouding tussen de wijze van verdedigen en het aangerande rechtsgoed). Ter beoordeling hiervan heeft de rechtbank in ogenschouw genomen dat vooral het afpakken van het mes van [slachtoffer] en het vervolgens steken voor verdachte nog steeds plaatsvonden in het gevecht, waarin verdachte ook zelf is gestoken en reden had te vrezen dat dit nogmaals zou gebeuren, alsmede dat de handelingen elkaar vrijwel meteen hebben opgevolgd, waardoor verdachte niet de mogelijkheid heeft gehad om het gevecht op een andere manier te beëindigen. Verdachte heeft het gevecht gestaakt nadat het geweld van [slachtoffer] was gestopt.
Gelet op het voren overwogene is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat verdachte bij zijn handelen is gebleven binnen de grenzen van noodweer; niet kan worden geoordeeld
dat verdachte het mes niet had mogen gebruiken om zich tegen deze aanranding te verdedigen en de aanval te stoppen en dat de wijze van verdedigen niet in een redelijke verhouding zou hebben gestaan met de ernst van het gevaar van de aanranding.
De rechtbank honoreert het beroep op noodweer en acht dientengevolge het subsidiair bewezen verklaarde niet strafbaar. De verdachte zal ter zake van het subsidiair ten laste gelegde worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
9.1. De vordering van de benadeelde partij [naam vader slachtoffer] en de schade-vergoedingsmaatregel
[naam moeder slachtoffer], wonende te [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor ten laste gelegde feit geleden materiële schade en immateriële schade.
[naam moeder slachtoffer] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 1.794,84 en de immateriële schade op een bedrag van € 5.000,- gesteld, en wil die schades vergoed krijgen.
Aangezien aan de vordering een feitencomplex ten grondslag ligt waarvoor geen straf of maatregel wordt opgelegd, noch artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard.
De benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten aan de zijde van verdachte geleden terzake van deze vordering. De rechtbank schat de tot op heden geleden kosten op nihil.
9.2. De vordering van de benadeelde partij [naam vader slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel
[naam vader slachtoffer], wonende te [adres], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor ten laste gelegde feit geleden materiële schade.
[naam vader slachtoffer] voornoemd heeft de materiële schade op een bedrag van € 1.945,63 en wil die schade vergoed krijgen.
Aangezien aan de vordering een feitencomplex ten grondslag ligt waarvoor geen straf of maatregel wordt opgelegd, noch artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard.
De benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten aan de zijde van verdachte geleden terzake van deze vordering. De rechtbank schat de tot op heden geleden kosten op nihil.
10. Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het subsidiair bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
verklaart de benadeelde partij [naam moeder slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten gemaakt aan de zijde van verdachte geleden terzake van deze vordering, tot op heden begroot op nihil.
verklaart de benadeelde partij [naam vader slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering.
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten gemaakt aan de zijde van verdachte geleden terzake van deze vordering, tot op heden begroot op nihil.
Vonnis gewezen door mrs. M.J.A.G. van Baal, V.P. van Deventer en W. Brouwer, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 22 april 2011.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.