Einde inhoudsopgave
Uitvoeringswet Internationaal Strafhof
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2002
- Bronpublicatie:
20-06-2002, Stb. 2002, 314 (uitgifte: 27-06-2002, kamerstukken: 28098)
- Inwerkingtreding
01-07-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-06-2002, Stb. 2002, 315 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Indien Onze Minister van oordeel is dat voor de inwilliging van een verzoek van het Strafhof om samenwerking of tenuitvoerlegging belemmeringen of hindernissen bestaan, consulteert deze onverwijld het Strafhof teneinde deze belemmeringen of hindernissen weg te nemen.
2.
Belemmeringen of hindernissen als bedoeld in het eerste lid kunnen in ieder geval bestaan uit:
- a.
onvoldoende informatie voor de inwilliging van het verzoek;
- b.
het feit dat een op verzoek van het Strafhof aan te houden persoon ondanks uiterste inspanningen niet in Nederland wordt aangetroffen;
- c.
het feit dat is gebleken dat een op grond van een aanhoudingsbevel op verzoek van het Strafhof aangehouden persoon niet de in het bevel genoemde persoon is;
- d.
het feit dat inwilliging van het verzoek in zijn huidige vorm strijd zou meebrengen met een reeds eerder, voorafgaande aan het verzoek, bestaande verdragsrechtelijke verplichting jegens een andere staat;
- e.
het feit dat inwilliging van het verzoek in zijn huidige vorm zou leiden tot schending van het beginsel van ne bis in idem, bedoeld in artikel 20 van het Statuut;
- f.
het feit dat tegen de opgeëiste persoon wegens dezelfde gedragingen een vervolging in Nederland gaande of in voorbereiding is;
- g.
het feit dat de onmiddellijke inwilliging van het verzoek van het Strafhof een onderzoek of vervolging in een andere zaak dan die waarop het verzoek betrekking heeft, zou belemmeren;
- h.
het feit dat de inwilliging van het verzoek de nationale veiligheidsbelangen van Nederland als bedoeld in artikel 72 van het Statuut zou schaden;
- i.
het geval, bedoeld in artikel 25, eerste lid.
3.
Indien de officier van justitie, belast met de uitvoering van een verzoek van het Strafhof, belemmeringen of hindernissen als bedoeld in dit artikel signaleert, stelt hij Onze Minister hiervan onverwijld in kennis.
4.
Onze Minister verzoekt het Strafhof om binnen een in overleg vast te stellen redelijke termijn te reageren. Op verzoek van het Strafhof kan deze termijn worden verlengd.
5.
Voor de duur van de termijn, bedoeld in het vierde lid, wordt de behandeling van een verzoek om overlevering van een persoon dan wel om tenuitvoerlegging van een uitspraak van het Strafhof opgeschort. De behandeling van een verzoek om enigerlei andere vorm van samenwerking kan door Onze Minister, onderscheidenlijk door de officier van justitie, na overleg met Onze Minister, worden opgeschort.
6.
Indien Onze Minister of de door deze aangewezen autoriteiten van oordeel zijn dat een verzoek om bijstand van het Gastland niet kan worden ingewilligd, pleegt hij onverwijld en met inachtneming van de zetelovereenkomst, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Statuut, en de daarop gebaseerde regelingen en overeenkomsten overleg met het Strafhof teneinde de zaak op te lossen.