HR 24 mei 1994, DD 94.366. Zie ook F.W. Bleichrodt, Onder voorwaarde (diss. Nijmegen), 1996, p. 163–164.
HR, 15-02-2011, nr. 08/04784
ECLI:NL:HR:2011:BP4445
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-02-2011
- Zaaknummer
08/04784
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BP4445
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Sancties
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP4445, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP4445
ECLI:NL:PHR:2011:BP4445, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑11‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP4445
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Verlenging proeftijd. Gelet op hetgeen op het extract-arrest is vermeld, moet het ervoor worden gehouden dat de proeftijd in ieder geval ten tijde van de bestreden uitspraak was geëindigd. Aangezien een beslissing tot verlenging van de proeftijd in de zin van art. 14f, eerste lid, Sr slechts gedurende de proeftijd gegeven kan worden, is het middel terecht voorgesteld. De HR doet de zaak zelf af en wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
15 februari 2011
Strafkamer
nr. 08/04784
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 oktober 2008, nummer 23/004759-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 juni 2004 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de proeftijd van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf heeft verlengd, aangezien deze proeftijd reeds was verstreken.
2.2. De bestreden uitspraak luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 juni 2004, parketnummer 23-004817-02, van oordeel dat, gelet op de omstandigheden die zich sedert het plegen van het feit hebben voorgedaan, geen termen aanwezig zijn de vordering toe te wijzen, maar zal de bij dat arrest vastgestelde proeftijd van twee jaar verlengen met een jaar.
(...)
Beslissing
Het hof:
(...)
Verlengt de proeftijd van de voorwaardelijk niet ten uitvoergelegde gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen zoals vermeld in het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 17 juni 2004 met parketnummer 23-004817-02 met een termijn van 1 (één) jaar."
2.3. Bij de stukken van het geding bevindt zich een kopie van een extract-arrest, inhoudende, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
"Parketnummer: 23-004817-02
(...)
onherroepelijk d.d. 02-07-2004
(...)
Uitspraak van het gerechtshof te Amsterdam van 17 juni 2004 in de zaak tegen de verdachte
(...)
t.a.v. meer subsidiair:
gevangenisstraf voor de tijd van 45 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Op de gevangenisstraf wordt, in geval van tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, het voorarrest in mindering gebracht.
Geldboete van EUR 500,-- (vijfhonderd euro), bij gebreke aan betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis."
Op dit extract-arrest is met de pen bijgeschreven:
"begin prft.: 02-07-2004
verm. einde prft.: 02-07-2006."
2.4. Gelet op hetgeen op het hiervoor genoemde extract-arrest is vermeld, moet het ervoor worden gehouden dat de proeftijd in ieder geval ten tijde van de bestreden uitspraak van 29 oktober 2008 was geëindigd. Aangezien een beslissing tot verlenging van de proeftijd in de zin van art. 14f, eerste lid, Sr slechts gedurende de proeftijd gegeven kan worden, is het middel terecht voorgesteld.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissing tot verlenging van de proeftijd van de bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 17 juni 2004 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 februari 2011.
Conclusie 23‑11‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 29 oktober 2008 wegens A. ‘mishandeling’, B3. ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen’ en ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen’, C2 primair ‘poging tot doodslag’ en C3. ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een straat- en contactverbod. Voorts heeft het Hof de proeftijd van de bij arrest van het Hof van 17 juni 2004, parketnummer 23/004817-02, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf verlengd met één jaar.
2.
Mr. R. Ketwaru, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte de proeftijd van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf heeft verlengd, aangezien deze proeftijd reeds was verstreken.
3.2.
Uit de stukken van het geding volgt dat de proeftijd in de zaak met parketnummer 23/004817-02 is aangevangen op 2 juli 2004 en is geëindigd op 2 juli 2006.
3.3.
Een beslissing tot verlenging van de proeftijd als bedoeld in art. 14f, eerste lid, Sr kan slechts gedurende de proeftijd worden gegeven.1. Ten tijde van de uitspraak van het Hof op 29 oktober 2008 was dit dus niet meer mogelijk.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
4.
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. De verdachte heeft op 11 november 2008 beroep in cassatie ingesteld. Op het moment dat deze conclusie wordt opgenomen zijn sedertdien reeds meer dan twee jaren verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Nu aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, kan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden worden volstaan.2.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het Hof Amsterdam van 17 juni 2004 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf en tot terugwijzing van de zaak teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑11‑2010
HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358,m.nt. Mevis, rov. 3.6.2.