CRvB, 20-12-2010, nr. 10/3645 WWB-W3
ECLI:NL:CRVB:2010:BO8561
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
20-12-2010
- Magistraten
J.C.F. Talman, H.J. de Mooij, J.N.A. Bootsma
- Zaaknummer
10/3645 WWB-W3
- LJN
BO8561
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2010:BO8561, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 20‑12‑2010
Uitspraak 20‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Afwijzing derde wrakingsverzoek. Gebruikmakend van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepaalt de Raad dat een volgend verzoek om wraking van de behandelende rechters in deze zaak niet in behandeling wordt genomen.
J.C.F. Talman, H.J. de Mooij, J.N.A. Bootsma
Partij(en)
BESLISSING
op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, gedaan door:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], (hierna: verzoeker)
I. Procesverloop
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2010, 09/4184 in een geding tussen verzoeker en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College).
Tijdens het onderzoek ter zitting van 5 oktober 2010 heeft verzoeker verzocht om wraking van de rechters J.J.A. Kooijman, W.F. Claessens en C.H. Bangma (hierna: behandelende rechters), waarna het onderzoek ter zitting is geschorst. Bij beslissing van 15 oktober 2010, 10/3645 WWB-W, (LJN BO1106) heeft de wrakingskamer van de Raad het wrakingsverzoek afgewezen, waarna aan verzoeker en het College is meegedeeld dat het onderzoek wordt voortgezet ter zitting van 9 november 2010.
Bij schrijven van 29 oktober 2010 heeft verzoeker wederom de behandelende rechters gewraakt. In verband hiermee heeft het verdere onderzoek ter zitting op 9 november 2010 geen doorgang gevonden. Bij beslissing van 9 november 2010, 10/3645 WWB-W2, (LJN BO3623) heeft de wrakingskamer van de Raad dit tweede wrakingsverzoek niet in behandeling genomen op de grond dat verzoeker geen feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:16, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft voorgedragen. Vervolgens is aan verzoeker en het College bericht dat het onderzoek ter zitting wordt voortgezet op 14 december 2010.
Bij brief van 3 december 2010 heeft verzoeker opnieuw verzocht om wraking van de behandelende rechters. Het verdere onderzoek ter zitting op 14 december 2010 is in verband met dit verzoek uitgesteld tot een nader te bepalen datum.
Verzoeker en de behandelende rechters, die niet in de wraking hebben berust, zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 15 december 2010. Verzoeker is ter zitting verschenen. De behandelende rechters — waarvan J.J.A. Kooijman met bericht — zijn niet verschenen.
II. Overwegingen
1.1.
De bepalingen van afdeling 8.1.4 van de Awb inzake wraking en verschoning van rechters zijn gelet op artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet, op het hoger beroep van overeenkomstige toepassing.
1.2.
In artikel 8:15 van de Awb is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van partijdigheid.
Bij de beoordeling van een wrakingsverzoek dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter ten aanzien van een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 23 mei 2008, LJN BD2361.
2.
In het nu voorliggende wrakingsverzoek heeft verzoeker, nadat hij eerst de gang van zaken rond de eerdere wrakingsverzoeken heeft geschetst, aangevoerd dat hem na het indienen van het tweede wrakingsverzoek duidelijk was geworden dat de Raad niet heeft gereageerd op de brief van het College van 21 oktober 2010, waarin het College heeft laten weten zich op de zitting van 9 november 2010 niet te zullen laten vertegenwoordigen. Het feit dat de Raad heeft nagelaten het College vervolgens op te roepen voor de zitting in de hoofdzaak maakt naar verzoekers mening duidelijk dat de behandelende rechters niet de intentie hebben om serieus onderzoek te doen naar de juistheid van de besluitvorming van het College en daarom vooringenomen en niet onpartijdig zijn.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 8:44, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet, kan de Raad partijen oproepen om in persoon of bij gemachtigde te verschijnen om te worden gehoord, al dan niet voor het geven van inlichtingen.
3.2.
De Raad stelt voorop dat het rechtsmiddel van wraking niet is bedoeld als instrument om op te komen tegen het al dan niet nemen van een procedurele beslissing als genoemd onder 3.1. Daarvan uitgaande vormt de enkele omstandigheid dat de behandelende rechters, naar aanleiding van de onder 2 bedoelde mededeling van het College, niet alsnog het College hebben opgeroepen om ter zitting te verschijnen, geen zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de behandelende rechters met betrekking tot de beoordeling van het hoger beroep jegens verzoeker vooringenomen zijn dan wel dat verzoekers vrees voor vooringenomenheid objectief is gerechtvaardigd. Het verzoek om wraking dient dan ook te worden afgewezen.
3.3.
Artikel 8:18, vierde lid, van de Awb geeft de Raad de bevoegdheid om in geval van misbruik te bepalen dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen. Volgens de tweede volzin van dit artikellid wordt hiervan in de beslissing melding gemaakt. De Raad stelt vast dat verzoeker in dezelfde hoger beroepszaak tot driemaal toe een niet geslaagd verzoek tot wraking heeft gedaan. Verzoekers wrakingsgronden zien bovendien veeleer op procedurele aangelegenheden. Gelet hierop en met inachtneming van het gegeven dat de opeenvolgende verzoeken om wraking hebben geleid tot het onnodig verlengen van de procedure, is de Raad van oordeel dat verzoeker het instrument van wraking heeft misbruikt. De Raad zal dan ook, gebruikmakend van de hem in artikel 8:18, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid, bepalen dat een volgend verzoek om wraking van één of meer van de behandelende rechters in deze hoger beroepszaak van verzoeker niet in behandeling wordt genomen.
III. Beslissing
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om wraking af;
Bepaalt dat een volgend verzoek om wraking van de behandelende rechters in deze hoger beroepszaak van verzoeker niet in behandeling wordt genomen.
Aldus gegeven door J.C.F. Talman als voorzitter en H.J. de Mooij en J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2010.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) C. de Blaeij.