CRvB, 15-10-2010, nr. 10-3645 WWB-W
ECLI:NL:CRVB:2010:BO1106
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
15-10-2010
- Zaaknummer
10-3645 WWB-W
- LJN
BO1106
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid bijstand (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2010:BO1106, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 15‑10‑2010; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om wraking. De Raad stelt voorop dat wraking niet bedoeld is als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen. De enkele omstandigheid dat de Raad geen gehoor heeft gegeven aan de onder 2.1 vermelde verzoeken vormt geen zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de rechters met betrekking tot de beoordeling van het hoger beroep jegens verzoeker vooringenomen zijn dan wel dat verzoekers vrees voor vooringenomenheid objectief is gerechtvaardigd. De omstandigheid dat de Raad op 28 september 2010 de onder 2.2 vermelde stukken heeft ontvangen en deze niet direct op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft teruggestuurd, vormt evenmin een zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de rechters jegens verzoeker vooringenomen zijn dan wel dat de vrees bij verzoeker voor vooringenomenheid objectief is gerechtvaardigd.
Partij(en)
10/3645 WWB-W
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
B E S L I S S I N G
op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, gedaan door:
[verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker)
Datum beslissing: 15 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2010, 09/4184.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de Raad op 5 oktober 2010. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft verzoeker verzocht om wraking van de voorzitter en leden van de meervoudige kamer, de rechters J.J.A. Kooijman, W.F. Claessens en C.H. Bangma (hierna ook: rechters). Het onderzoek ter zitting is vervolgens geschorst.
Verzoeker en de rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 12 oktober 2010. Van deze gelegenheid hebben de rechters geen gebruik gemaakt. Verzoeker is ter zitting verschenen.
II. OVERWEGINGEN
- 1.
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is op grond van artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.
- 1.1.
Uit de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb (PG Awb II, p. 410) blijkt dat de ratio van het instituut wraking is gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid.
- 1.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter ten aanzien van een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 24 oktober 1995, LJN ZD0257).
- 2.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek om wraking, zoals nader toegelicht ter zitting op 12 oktober 2010, het volgende ten grondslag gelegd.
- 2.1.
Hij heeft in het (aanvullend) hoger beroepschrift verzocht om het hoger beroepschrift aan het bevoegd gezag door te zenden voor nader onderzoek, onder meer naar de vermeende rechtsweigering van de rechtbank. Ook heeft hij verzocht de resultaten van dat onderzoek af te wachten, alvorens de procedure voort te zetten. Ter zitting op 5 oktober 2010 is gebleken dat de Raad geen gehoor wenst te geven aan het verzoek tot nader onderzoek. Daaruit blijkt volgens verzoeker dat de Raad kennelijk al een mening over de zaak heeft gevormd.
- 2.2.
Voorts heeft de Raad naar de mening van verzoeker in strijd met artikel 8:58 van de Awb gehandeld door een op 28 september 2010 van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ontvangen beslissing op bezwaar van 27 september 2010 alsmede het verslag van de hoorzitting van 23 september 2010 aan het dossier toe te voegen. Ten gevolge hiervan hebben de rechters, aldus verzoeker, een incompleet beeld gekregen van de zaak, aangezien het bezwaarschrift, waarop die beslissing betrekking heeft, niet is meegezonden.
- 3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
- 3.1.
De Raad stelt voorop dat wraking niet bedoeld is als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen als onder 2.1 en 2.2 zijn genoemd.
- 3.2.
De enkele omstandigheid dat de Raad geen gehoor heeft gegeven aan de onder 2.1 vermelde verzoeken vormt geen zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de rechters met betrekking tot de beoordeling van het hoger beroep jegens verzoeker vooringenomen zijn dan wel dat verzoekers vrees voor vooringenomenheid objectief is gerechtvaardigd. De Raad wijst er overigens nog op dat J.J.A. Kooijman, blijkens het proces-verbaal van de zitting op 5 oktober 2010, heeft meegedeeld dat bij de beslissing van de Raad om geen gehoor te geven aan deze verzoeken een rol heeft gespeeld dat artikel 13 van de Wet algemene bepalingen op vervolging wegens rechtsweigering ziet en dat de Raad daarbij geen taak heeft.
- 3.3.
De omstandigheid dat de Raad op 28 september 2010 de onder 2.2 vermelde stukken heeft ontvangen en deze niet direct op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft teruggestuurd, vormt evenmin een zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de rechters jegens verzoeker vooringenomen zijn dan wel dat de vrees bij verzoeker voor vooringenomenheid objectief is gerechtvaardigd. Hierbij komt dat J.J.A. Kooijman, blijkens het proces-verbaal van de zitting op 5 oktober 2010, heeft meegedeeld dat, als er bezwaar is tegen het in de procedure meenemen van stukken die te laat zijn ingediend, besloten kan worden de stukken niet mee te nemen en dat de stukken dan kunnen worden teruggegeven. Voor zover verzoeker van opvatting is dat de rechters door het toevoegen van de overgelegde stukken aan het dossier een incompleet beeld hebben gekregen omdat zijn bezwaarschrift niet tevens is overgelegd, kan hij dit aan hen kenbaar maken. Dat de rechters volgens verzoeker een incompleet beeld hebben gekregen van de zaak, betekent echter niet dat zij daarom jegens verzoeker vooringenomen zouden zijn.
- 3.4.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om wraking af.
Aldus gegeven door N.J. van Vulpen-Grootjans, C. van Viegen en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2010.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) J. de Jong.
IJ