Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
Artikel 219 bis
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2019
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-01-2019.
- Bronpublicatie:
05-12-2017, PbEU 2017, L 348 (uitgifte: 29-12-2017, regelingnummer: 2017/2455)
- Inwerkingtreding
01-01-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-12-2017, PbEU 2017, L 348 (uitgifte: 29-12-2017, regelingnummer: 2017/2455)
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Omzetbelasting / Facturering en administratie
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Europees belastingrecht / Belastingen EU
Europees belastingrecht (V)
1.
Voor facturering gelden de regels die van toepassing zijn in de lidstaat waar de goederenlevering of de dienst geacht wordt te zijn verricht, overeenkomstig het bepaalde in titel V.
2.
In afwijking van het bepaalde in lid 1 gelden voor facturering de volgende regels:
- a)
de regels die van toepassing zijn in de lidstaat waar de leverancier of dienstverrichter de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd van waaruit hij de goederenlevering of de dienst verricht, of, bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, de lidstaat waar hij zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats heeft, wanneer:
- i)
de leverancier of dienstverrichter niet gevestigd is in de lidstaat waar de goederenlevering of de dienst overeenkomstig het bepaalde in titel V geacht wordt te zijn verricht, of zijn inrichting in die lidstaat niet betrokken is bij het verrichten van de goederenlevering of de dienst in de zin van artikel 192 bis, onder b), en de tot voldoening van de belasting gehouden persoon degene is voor wie de goederenlevering of de dienst wordt verricht, tenzij de afnemer zelf de factuur uitreikt (‘self-billing’);
- ii)
de goederenlevering of de dienst wordt, overeenkomstig het bepaalde in titel V, geacht niet in de Gemeenschap te zijn verricht;
- b)
de regels die van toepassing zijn in de lidstaat waar de leverancier of de dienstverrichter die gebruikmaakt van een van de bijzondere regelingen als bedoeld in hoofdstuk 6 van titel XII, is geïdentificeerd.
3.
De leden 1 en 2 van dit artikel zijn van toepassing onverminderd de artikelen 244 tot en met 248.