NJB 2015/701:Verhouding strafrecht en bestuursrecht/bestuurlijkeboeterecht. Beginselen van behoorlijk bestuur. Zorgvuldigheidsbeginsel. Onschuldpresumptie art. 6 EVRM. Parallelle procedures. Mag bewijsmateriaal dat dat door strafrechter als onrechtmatig verkregen is aangemerkt, worden gebruikt voor belastingheffing en boete-oplegging? Hoge Raad ziet geen aanleiding om terug te komen op het in HR BNB 1992/306 geformuleerd ‘zozeer indruist’-criterium (anders: de A-G). In hoeverre is de belastingrechter gebonden aan een eerder door de strafrechter gegeven oordeel: (i) belastingrechter dient zelfstandig te beoordelen welke feiten als vaststaand kunnen worden aangenomen; (ii) evenmin gebondenheid wat betreft beantwoording van de juridische vraag of de bewijsgaring in een strafzaak onrechtmatig is geweest; wel komt een bijzonder gezag toe aan oordeel strafrechter; daarom bij afwijking motiveringsplicht belastingrechter; (iii) met betrekking tot de vraag of onrechtmatige bewijsgaring tijdens een strafrechtelijk onderzoek, gebruik mag worden gemaakt in de fiscale procedure, is de belastingrechter niet gebonden aan oordeel van de strafrechter (want ander beoordelingskader). Verhouding met 6 EVRM en arrest Melo Tadeu: indien de uitsluiting van het bewijs in de strafzaak heeft geleid tot een vrijspraak, vormt een oordeel van de belastingrechter dat wél op dit bewijs gebaseerd is op zichzelf geen inbreuk op het in art. 6 lid 2 EVRM neergelegde vermoeden van onschuld, tenzij de uitspraak van de belastingrechter twijfel oproept over de juistheid van een vrijspraak van hetgeen de verdachte in de strafzaak werd verweten