CRvB, 24-12-2015, nr. 15-1558 AW
ECLI:NL:CRVB:2015:4804
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
24-12-2015
- Zaaknummer
15-1558 AW
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2015:4804, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 24‑12‑2015; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Toekenning van en overgang naar de LFNP-functie.
15/1558 AW, 15/1652 AW, 15/3258 AW
Datum uitspraak: 24 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 januari 2015, 14/4387 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 5 maart 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Namens betrokkene heeft mr. Dammingh hierop een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.W.J. van der Steen, mr. B.H. Willems-Holshof en
F.J.H. Gunther. Betrokkene en haar gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Daartoe is een stelsel van (uiteindelijk) 92 functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per functie. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP) en is vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, nr. 13079). Voor een uiteenzetting over de onderscheiden stappen in het kader van de invoering van het LFNP alsmede een weergave van de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663.
1.2.
Betrokkene was werkzaam in de voormalige politieregio Zuid-Holland-Zuid, thans regionale eenheid Rotterdam. Bij besluit van 4 juli 2011 heeft appellant de uitgangspositie van betrokkene voor haar toekomstige LFNP-functie bepaald op Medewerker Bedrijfsbureau BAT (schaal 5). Hiertegen heeft betrokkene geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft appellant ten aanzien van betrokkene besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie Assistent Intake & Service B in het vakgebied Intake & Service, met bijbehorende schaal 5, op 1 januari 2012. Bij besluit van 4 juni 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft aan haar oordeel, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
2.2.
Het bestreden besluit is, anders dan betrokkene heeft aangevoerd, bevoegd genomen.
2.3.
De transponeringstabel, opgenomen in een bijlage bij de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling), is een algemeen verbindend voorschrift. Aan deze transponeringstabel en de Regeling kleven niet zodanige tekortkomingen dat appellant dit voorschrift niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.2.4. Het bestreden besluit lijdt echter aan een motiveringsgebrek voor zover appellant met het bestreden besluit heeft geoordeeld dat er geen ruimte is om de hardheidsclausule toe te passen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellant, indien een beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule en hij dat beroep niet wenst te honoreren, gemotiveerd en onderbouwd zal moeten stellen waarom hij van mening is dat het resultaat van de matching in het individuele geval van betrokkene voorzienbaar was of in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever.
3. De Raad komt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van het hoger beroep.
3.1.
Het hoger beroep van appellant is gericht tegen het oordeel van de rechtbank betreffende de in artikel 5, vierde lid, van de Regeling neergelegde hardheidsclausule. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de bewijslast heeft omgekeerd, terwijl betrokkene bovendien geen omstandigheden heeft aangevoerd die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen.
3.2.
Op zichzelf beschouwd stelt appellant met juistheid dat wie zich beroept op een in de van toepassing zijnde regelgeving neergelegde hardheidsclausule zoals hier aan de orde, de bewijslast draagt ten aanzien van de feiten die dat beroep moeten onderbouwen. Het betreft immers een uitzonderingsregeling, waaraan appellant dan ook niet uit eigen beweging behoeft te toetsen. Hiervan moet worden onderscheiden de motivering van een eventuele weigering om een uitdrukkelijk gedaan en met feiten onderbouwd beroep op de hardheidsclausule te honoreren. Dat laatste, het toelichten waarom in het bewuste geval, in aanmerking genomen de feiten zoals de betrokkene die heeft aangedragen, geen sprake is van, in de formulering van artikel 5, vierde lid, van de Regeling, onbillijkheden van overwegende aard of een bijzondere situatie, is vanzelfsprekend aan appellant. De door appellant betwiste overweging van de rechtbank ziet op het laatste, niet op het eerste. Van een omkering van de bewijslast kan dus niet worden gesproken.
3.3.
Niettemin betwist appellant terecht het oordeel van de rechtbank dat aan het bestreden besluit op dit punt een (motiverings)gebrek kleeft. Betrokkene heeft in dit verband gesteld dat haar feitelijke werkzaamheden niet (geheel) terugkomen in de LFNP-functie en dat zij taken en verantwoordelijkheden kwijtraakt. Zoals is overwogen in de onder 1.1 genoemde uitspraken van de Raad van 1 juni 2015 is toepassing van de hardheidsclausule niet aangewezen in geval de LFNP-functie inhoudelijk afwijkt van de korpsfunctie. Dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie is immers inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht en is ook verklaarbaar uit het gegeven dat de werkzaamheden binnen verschillende politieregio’s worden ondergebracht in één nieuw landelijk functiegebouw. Dat de toegekende LFNP-functie volgens betrokkene een verschraling meebrengt van haar taken en verantwoordelijkheden leidt niet tot een ander oordeel. Ook dit is inherent aan de bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht. Een eventuele verschraling van het takenpakket van een betrokkene kan dan ook niet worden beschouwd als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling. De mogelijkheid van verschillen tussen de korpsfunctie en de LFNP-functie is door de regelgever uitdrukkelijk onder ogen gezien. Dergelijke verschillen zijn uitdrukkelijk beoogd vanuit de - meer op abstracte functiebeschrijving gerichte - systematiek van het LFNP. Het nieuwe functiegebouw strekt nu eenmaal tot uniformering en harmonisering, waaraan inherent is dat niet voor iedereen de situatie bij het oude kan blijven. Appellant heeft, kortom, niet ten onrechte toepassing van de hardheidsclausule geweigerd.
3.4.
Anders dan de rechtbank en met appellant acht de Raad de in het bestreden besluit gegeven motivering op dit punt niet ontoereikend. Daarin staat immers vermeld dat de door betrokkene aangevoerde omstandigheden (waaronder de stelling dat sprake is van een verschraling van haar takenpakket) voortvloeien uit de van toepassing zijnde regelgeving en niet als bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt op grond waarvan moet worden afgeweken van de uitkomst van de van toepassing zijnde systematiek. Daarbij is tevens opgemerkt dat de mogelijkheid dat betrokkene werkzaamheden verliest, zoals zij heeft gesteld, geen onderwerp is in deze procedure, zodat dit niet kan leiden tot een gegrondverklaring van het bezwaar. Daarbij is van belang dat in het primaire besluit uitdrukkelijk aan betrokkene is toegezegd dat door de invoering van het LFNP niets wijzigt aan haar feitelijke werkzaamheden en dat zij blijft doen wat zij deed. Geoordeeld wordt dan ook dat appellant wel degelijk, zij het summier, heeft aangegeven waarom, in de woorden van de rechtbank, het resultaat van de matching in het bewuste individuele geval voorzienbaar was of in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever. Weliswaar was het beter geweest als de motivering op dit punt wat meer op de persoon van betrokkene toegesneden was geweest, maar van een motiveringsgebrek op het bewuste punt kan niet worden gesproken.
Ten aanzien van het incidenteel hoger beroep.
3.5.
Anders dan betrokkene heeft aangevoerd en met de rechtbank wordt geoordeeld dat het bestreden besluit bevoegd is genomen. Voor dit oordeel wordt verwezen naar meergenoemde uitspraken van de Raad van 1 juni 2015. In hetgeen betrokkene heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding voor een ander oordeel. Deze beroepsgrond faalt dan ook.
3.6.
Betrokkene heeft terecht gesteld dat de transponeringstabel zoals de Raad in de aangehaalde uitspraken van 1 juni 2015 tot uitdrukking heeft gebracht, anders dan de rechtbank en appellant tot uitgangspunt hebben genomen, niet kan worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. Dit leidt er echter nog niet toe dat, zoals betrokkene heeft betoogd, het besteden besluit op die grond een deugdelijke motivering ontbeert. Immers, de Raad heeft in de uitspraken van 1 juni 2015 tevens bepaald dat dit niet wegneemt dat aan de transponeringstabel, mede op grond van de waarborgen waarmee de totstandkoming ervan is omgeven, een zwaarwegende betekenis moet worden gehecht. De korpschef mag bij het nemen van besluiten over de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie ervan uitgaan dat de toepassing van de voor het matchingsproces geldende regels tot de in de tabel vermelde uitkomst leidt. Hij mag in beginsel volstaan met een verwijzing naar de transponeringstabel, zoals hij ook in het onderhavige geval heeft gedaan. Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat de matching in haar geval niet overeenkomstig de Regeling en de transponeringstabel is geschied. Evenmin heeft betrokkene aannemelijk gemaakt dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. De enkele stelling dat een andere uitkomst van de matching ook verdedigbaar zou zijn geweest is hiervoor niet voldoende. Het bestreden besluit is op dit punt dan ook niet onvoldoende gemotiveerd.
3.7.
Ten aanzien van het standpunt van betrokkene dat in haar individuele geval de toepassing van de hardheidsclausule geïndiceerd is, verwijst de Raad naar hetgeen hierover onder 3.2 tot en met 3.4 is overwogen. De stelling van betrokkene dat volstrekt onduidelijk is waarom in haar geval geen toepassing is gegeven aan de hardheidsclausule en in het geval van anderen wel, leidt niet tot een ander oordeel. Met appellant is de Raad van oordeel dat het motiveringsbeginsel niet zover strekt dat appellant gehouden is inzicht te geven in welke gevallen de hardheidsclausule wel is toegepast.
3.8.
Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep van appellant slaagt en dat het incidenteel hoger beroep van betrokkene niet slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen en, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van betrokkene ongegrond verklaren. Daarmee is tevens de grondslag komen te ontvallen aan het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen nadere besluit van 5 maart 2015. De Raad zal ook dat besluit vernietigen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 4 juni 2014 ongegrond;
- vernietigt het besluit van 5 maart 2015.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.W. Munneke
HD