Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2023/955 tot oprichting van een sociaal klimaatfonds en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1060
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 05-06-2023
- Bronpublicatie:
10-05-2023, PbEU 2023, L 130 (uitgifte: 16-05-2023, regelingnummer: 2023/955)
- Inwerkingtreding
05-06-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-05-2023, PbEU 2023, L 130 (uitgifte: 16-05-2023, regelingnummer: 2023/955)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Financiering
Milieurecht / Algemeen
Milieurecht / Energie
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot oprichting van een sociaal klimaatfonds en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/1060
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1, punt d), artikel 192, lid 1, artikel 194, lid 2, en artikel 322, lid 1, punt a),
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
De Overeenkomst van Parijs(4), die op 12 december 2015 is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate Change — UNFCCC) (de ‘Overeenkomst van Parijs’), is op 4 november 2016 in werking getreden. De partijen bij de Overeenkomst van Parijs zijn overeengekomen de stijging van de wereldgemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C boven het niveau van het pre-industriële tijdperk te houden, en te streven naar een maximale temperatuurstijging van 1,5 °C boven dit pre-industriële niveau. Die verbintenis is versterkt door de goedkeuring, in het kader van het UNFCCC, van het klimaatpact van Glasgow op 13 november 2021, waarin de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC, die als vergadering van de partijen bij de Overeenkomst van Parijs fungeert, erkent dat de gevolgen van klimaatverandering veel geringer zullen zijn bij een temperatuurstijging van 1,5 °C ten opzichte van 2 °C, en besluit de inspanningen voort te zetten om de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 °C.
- (2)
De mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (de ‘Europese Green Deal’) zet een nieuwe groeistrategie uiteen die gericht is op de transformatie van de Unie tot een duurzame, rechtvaardige en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar uiterlijk in 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. De Europese Green Deal moet ook het natuurlijk kapitaal van de Unie herstellen, beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers beschermen tegen milieugerelateerde risico's en effecten. Tot slot moet die transitie rechtvaardig en inclusief zijn, waarbij niemand mag aan zijn lot wordt overgelaten.
- (3)
Door de vaststelling van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (5) heeft de Unie de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de hele economie en daarna negatieve emissies te verwezenlijken in wetgeving verankerd. Bij die verordening is ook het bindende interne streefcijfer van de Unie vastgesteld inzake een reductie van de nettobroeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) in de Unie tegen 2030 met ten minste 55 % ten opzichte van de niveaus van 1990. Alle sectoren van de economie worden geacht aan de verwezenlijking van dat doel bij te dragen.
- (4)
In de conclusies van de Europese Raad van 10–11 december 2020 werd het bindende interne streefcijfer van de Unie inzake een reductie van de nettobroeikasgasemissies onderschreven, onderwijl het belang van rechtvaardigheid en solidariteit, en dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten, benadrukkend. Die conclusies werden bevestigd in de conclusies van de Europese Raad van 24–25 mei 2021 waarbij de Europese Raad de Commissie verzocht spoedig haar wetgevingspakket voor te leggen, voorzien van een grondige analyse van de ecologische, economische en sociale gevolgen op lidstaatniveau.
- (5)
In het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten, dat is onderschreven in de conclusies van de Europese Raad van 24–25 juni 2021, wordt benadrukt dat de sociale rechten en de Europese sociale dimensie op alle beleidsterreinen van de Unie moeten worden versterkt. Volgens beginsel 20 van de Europese pijler van sociale rechten heeft iedereen ‘recht op toegang tot essentiële diensten van goede kwaliteit, waaronder water, sanitaire voorzieningen, energie, vervoer, financiële diensten en digitale communicatie. Wie er behoefte aan heeft, krijgt steun voor toegang tot deze diensten.’.
- (6)
In de Verklaring van Porto van 8 mei 2021 herhaalde de Europese Raad zijn belofte om toe te werken naar een sociaal Europa dat een rechtvaardige transitie versterkt, evenals zijn vastbeslotenheid om de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten op Unie- en nationaal niveau verder te blijven verdiepen, met inachtneming van de respectieve bevoegdheden en het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.
- (7)
Om haar verbintenis inzake het streven naar klimaatneutraliteit uit te voeren, is de klimaat- en energiewetgeving van de Unie herzien en gewijzigd om de broeikasgasemissies sneller terug te dringen.
- (8)
Die wijzigingen hebben verschillende economische en sociale gevolgen voor de verschillende sectoren van de economie, voor de burgers en voor de lidstaten. Met name de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen, het wegvervoer en andere sectoren die overeenkomen met de industriële activiteiten die niet onder bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) vallen, binnen het toepassingsgebied van die richtlijn moet een aanvullende economische stimulans zijn om te investeren in een lager verbruik van fossiele brandstoffen en zo de broeikasgasemissies sneller te reduceren. In combinatie met andere maatregelen moet dit, op middellange tot lange termijn, bijdragen tot minder energie- en vervoersarmoede, lagere kosten voor gebouwen en wegvervoer en, in voorkomend geval, nieuwe kansen bieden voor kwaliteitsvolle banen en duurzame investeringen, volledig in lijn met de doelstellingen van de Europese Green Deal.
- (9)
Er zijn echter middelen nodig om die investeringen te financieren. Daarnaast zullen de door huishoudens en vervoergebruikers gedragen kosten voor verwarming, koeling, koken en wegvervoer waarschijnlijk al toenemen voordat dergelijke investeringen worden gedaan, aangezien brandstofleveranciers, voor wie de verplichtingen uit hoofde van het emissiehandelssysteem met betrekking tot gebouwen en wegvervoer gelden, de koolstofkosten zullen doorberekenen aan de consumenten.
- (10)
De klimaattransitie zal een economisch en sociaal effect hebben dat moeilijk vooraf te beoordelen is. Om de verhoogde klimaatambitie te verwezenlijken, zijn aanzienlijke publieke en particuliere middelen vereist. Investeringen in energie-efficiëntiemaatregelen en verwarmingssystemen op basis van hernieuwbare energie, zoals verwarming met elektrische warmtepompen, verwarming en koeling op wijkniveau en deelname aan hernieuwbare-energiegemeenschappen, zijn een doeltreffende methode om de afhankelijkheid van invoer en emissies te verminderen en tegelijkertijd de veerkracht van de Unie te vergroten. Er is specifieke financiering nodig om kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers te ondersteunen.
- (11)
De prijsstijging van fossiele brandstoffen kan disproportionele gevolgen hebben voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers, die een groter deel van hun inkomen aan energie en vervoer besteden, in bepaalde regio's geen toegang tot alternatieve betaalbare mobiliteits- en vervoersoplossingen hebben en wellicht niet de financiële mogelijkheden hebben om in de reductie van hun verbruik van fossiele brandstoffen te investeren. Specifieke geografische elementen, zoals eilanden, ultraperifere regio's en territoria, plattelands- of afgelegen gebieden, minder toegankelijke perifere gebieden, berggebieden of gebieden die achterblijven, kunnen in de context van vervoersarmoede specifieke gevolgen hebben voor de kwetsbaarheid van huishoudens, micro-ondernemingen en vervoergebruikers. Daarom moet, indien van toepassing en relevant, met die specifieke geografische elementen rekening worden gehouden bij de voorbereiding van maatregelen en investeringen ter ondersteuning van kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers.
- (12)
Om de transitie rechtvaardig en inclusief te maken en ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten, moet een deel van de opbrengsten die door de opneming van gebouwen, wegvervoer en andere sectoren in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG worden gegenereerd, worden gebruikt om de sociale gevolgen van die opneming aan te pakken. Het totaalbedrag van het Sociaal Klimaatfonds dat uit hoofde van deze verordening wordt opgericht (hierna ‘het fonds’) moet de decarbonisatieambitie weerspiegelen die gesteld wordt voor de opneming van de broeikasgasemissies van gebouwen, wegvervoer en andere sectoren in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG.
- (13)
Het gebruik van een deel van de inkomsten om de sociale gevolgen van de opneming van gebouwen, wegvervoer en andere sectoren in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG aan te pakken, is des te relevanter gezien de bestaande niveaus van energiearmoede. Energiearmoede is een situatie waarin huishoudens geen toegang hebben tot essentiële energiediensten die de basis vormen voor een behoorlijke levens- en gezondheidsstandaard, zoals voldoende warmte door verwarming, koeling, gezien de stijgende temperaturen, verlichting en stroom voor elektrische toestellen. In een Uniebrede enquête in 2021 gaven ongeveer 34 miljoen Europeanen, bijna 6,9 % van de bevolking van de Unie, aan dat zij het zich financieel niet konden veroorloven hun woning voldoende te verwarmen. Energiearmoede is dan ook een grote uitdaging voor de Unie. Hoewel sociale tarieven of tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun op korte termijn onmiddellijke verlichting kunnen bieden aan huishoudens die met energiearmoede kampen, kunnen alleen gerichte structurele maatregelen, met name de renovatie van gebouwen, onder meer via toegang tot energie uit hernieuwbare bronnen en de actieve bevordering van hernieuwbare energiebronnen door middel van op huishoudens gerichte voorlichtings- en bewustmakingsmaatregelen, en renovaties van gebouwen die bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (7), duurzame oplossingen bieden en doeltreffend bijdragen aan de bestrijding van energiearmoede. De definitie van energiearmoede in deze verordening moet zo kunnen worden aangepast dat deze het resultaat van de onderhandelingen over een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie (herschikking) weerspiegelt.
- (14)
Een holistische benadering van de renovatie van gebouwen die op een meer efficiënte manier rekening houdt met mensen die het risico lopen te worden uitgesloten, namelijk degenen die het meest te lijden hebben onder energiearmoede in de Unie, zou kunnen leiden tot een verminderde vraag naar energie. Daarom moet de steun uit hoofde van het fonds aan de bouwsector gericht zijn op het verbeteren van de energie-efficiëntie, hetgeen zou leiden tot een vermindering van het energieverbruik voor elk huishouden, wat zichtbaar zou zijn in termen van geldbesparingen en zodoende een middel om energiearmoede te bestrijden. De herziening van Richtlijn 2010/31/EU zou de basis leggen voor de verwezenlijking van die doelstellingen en moet daarom in aanmerking worden genomen bij de uitvoering van deze verordening.
- (15)
Aangezien vervoersarmoede nog niet op het niveau van de Unie is gedefinieerd, moet voor de toepassing van deze verordening een dergelijke definitie worden ingevoerd. Vervoersarmoede kan een nog dringender probleem worden, zoals wordt onderkend in de Aanbeveling van de Raad van 16 juni 2022 inzake het waarborgen van een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit (8), en kan leiden tot een verminderde toegang tot essentiële sociaal-economische activiteiten en diensten zoals werkgelegenheid, onderwijs en gezondheidszorg, met name voor kwetsbare personen en huishoudens. Vervoersarmoede wordt gewoonlijk veroorzaakt door één of meer van de volgende factoren, zoals een laag inkomen, hoge brandstofuitgaven, of een gebrek aan betaalbaar of toegankelijk particulier of openbaar vervoer. Vervoersarmoede kan met name personen en huishoudens treffen in plattelands-, eiland-, perifere, bergachtige, afgelegen en minder toegankelijke gebieden of minder ontwikkelde regio's of territoria, met inbegrip van minder ontwikkelde voorstedelijke gebieden en de ultraperifere gebieden.
- (16)
Het fonds moet worden opgericht om de lidstaten van middelen te voorzien om hun beleid voor het aanpakken van de sociale gevolgen voor kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers als gevolg van de invoering van het emissiehandelssysteem met betrekking tot gebouwen en wegvervoer te ondersteunen. Dit moet met name worden gerealiseerd door tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun en maatregelen en investeringen ten gunste van kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers met het doel om hun afhankelijkheid van fossiele brandstoffen terug te dringen door middel van energie-efficiëntere gebouwen, het koolstofvrij maken van verwarming en koeling van gebouwen, ongeacht wie de eigenaar ervan is, onder meer door de integratie van hernieuwbare energie, en door hun betere toegang te verlenen tot emissievrije en emissiearme mobiliteit en emissievrij en emissiearm vervoer. Er moet aandacht worden besteed aan de verschillende vormen van huurwoningen, waaronder die op de particuliere huurmarkt. Financiële steun of fiscale prikkels, zoals de aftrekbaarheid van renovatiekosten van de huur, kunnen in de maatregelen worden opgenomen om rekening te houden met huurders en mensen die in sociale woningen wonen.
- (17)
Elke lidstaat moet bij de Commissie een sociaal klimaatplan (hierna het ‘plan’) indienen. De plannen moeten uiterlijk op 30 juni 2025 worden ingediend, zodat ze zorgvuldig en tijdig in aanmerking kunnen worden genomen. Die plannen moeten een investeringscomponent bevatten die de langetermijnoplossing om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen terug te dringen, stimuleert, en kunnen tevens andere maatregelen omvatten, waaronder tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun om de negatieve gevolgen voor inkomens op de korte termijn te verlichten. Met de plannen moeten twee doelstellingen worden nagestreefd. Ten eerste moeten zij ervoor zorgen dat kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers over de nodige middelen beschikken om investeringen in energie-efficiëntie, in het koolstofvrij maken van verwarming en koeling, in emissievrije of emissiearme voertuigen en mobiliteit te financieren, onder meer door middel van vouchers, subsidies of renteloze leningen. Ten tweede moeten zij ervoor zorgen dat de gevolgen van de toegenomen kosten van fossiele brandstoffen voor de kwetsbaarsten worden verzacht, en dat daarmee energie- en vervoersarmoede tijdens de overgangsperiode totdat dergelijke investeringen zijn gedaan, worden voorkomen. De plannen zouden de toegang tot betaalbare energie-efficiënte huisvesting, met inbegrip van sociale huisvesting, kunnen ondersteunen. Bij de uitvoering van maatregelen ter ondersteuning van kwetsbare vervoergebruikers moeten de lidstaten in hun plannen prioriteit kunnen geven aan steun voor emissievrije voertuigen, op voorwaarde dat dit een betaalbare en uitvoerbare oplossing is.
- (18)
De lidstaten zijn het best in staat om, in overleg met lokale en regionale autoriteiten, economische en sociale partners en relevante maatschappelijke organisaties, plannen die zijn afgestemd en gericht op hun lokale, regionale en nationale omstandigheden, hun bestaande beleid op de relevante gebieden en het geplande gebruik van andere relevante Uniefondsen op te stellen, uit te voeren en zo nodig te wijzigen. Telkens wanneer de Commissie een plan moet beoordelen, moet er een openbare raadpleging van de belanghebbenden plaatsvinden. Zo kunnen de grote verscheidenheid aan omstandigheden, de specifieke kennis van lokale en regionale overheden, economische en sociale partners, relevante maatschappelijke organisaties, onderzoeks- en innovatie-instellingen, industriële belanghebbenden en van vertegenwoordigers van de sociale dialoog, evenals de nationale omstandigheden het best worden weerspiegeld, en kunnen zij bijdragen aan de doeltreffendheid en efficiëntie van de steun aan kwetsbaren.
- (19)
De plannen moeten in nauwe samenwerking met de Commissie worden opgesteld overeenkomstig het verstrekte model. Om buitensporige administratieve lasten te vermijden, moet het voor de lidstaten mogelijk zijn om kleine aanpassingen aan te brengen of schrijffouten in de plannen te corrigeren door een eenvoudige kennisgeving van die wijzigingen aan de Commissie. Kleine aanpassingen zijn verhogingen of verlagingen met minder dan 5 % van een in het plan beoogde doelstelling.
- (20)
Voor een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit is het essentieel dat de maatregelen en investeringen in het bijzonder worden gericht op huishoudens die in energiearmoede verkeren of kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers. Ondersteunende maatregelen ter bevordering van de reductie van broeikasgasemissies zouden de lidstaten moeten helpen bij het aanpakken van de sociale gevolgen van de emissiehandel in de sectoren gebouwen en wegvervoer.
- (21)
In afwachting van het effect van die investeringen op de vermindering van de kosten en emissies zou doelgerichte rechtstreekse inkomenssteun voor kwetsbare huishoudens en kwetsbare vervoergebruikers bijdragen aan een vermindering van de energie- en mobiliteitskosten en de rechtvaardige transitie ondersteunen. Rechtstreekse inkomenssteun moet worden gezien als een tijdelijke maatregel die gepaard gaat met het koolstofvrij maken van de sectoren huisvesting en vervoer. Die steun zou niet permanent moeten zijn, aangezien de onderliggende oorzaken van energie- en vervoersarmoede er niet mee worden aangepakt. Dergelijke steun moet enkel worden gebruik om de rechtstreekse gevolgen aan te pakken van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG en mag niet worden gebruikt om elektriciteits- of verwarmingskosten als gevolg van de opneming van elektriciteits- en warmteproductie in het toepassingsgebied van die richtlijn aan te pakken. Dergelijke rechtstreekse inkomenssteun mag slechts tijdelijk subsidiabel zijn. Op ontvangers van rechtstreekse inkomenssteun, als leden van een algemene groep van ontvangers, moeten maatregelen en investeringen worden gericht die tot doel hebben hen daadwerkelijk uit de energie- en vervoersarmoede te halen. De plannen moeten daarom rechtstreekse inkomenssteun omvatten, op voorwaarde dat zij ook maatregelen of investeringen bevatten die een blijvend effect hebben en gericht zijn op kwetsbare huishoudens en kwetsbare vervoergebruikers die rechtstreekse inkomenssteun ontvangen.
- (22)
De lidstaten moeten het bewustzijn hieromtrent bij kwetsbare huishoudens, kwetsbare micro-ondernemingen en kwetsbare vervoergebruikers vergroten door gerichte, toegankelijke en betaalbare informatie, onderwijs en advies te verstrekken over kosteneffectieve maatregelen en investeringen, en beschikbare steun, onder meer door middel van energieaudits van gebouwen, alsmede energieraadplegingen op maat of diensten voor mobiliteitsbeheer op maat.
- (23)
Rekening houdend met het belang van de strijd tegen de klimaatverandering overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs en de toezegging ten aanzien van de duurzameontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties, wordt met de maatregelen en investeringen in het kader van deze verordening beoogd dat ze in overeenstemming zijn met de doelstelling dat ten minste 30 % van het totale bedrag van de begroting van de Unie in het kader van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021–2027 als vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (9) (het ‘MFK 2021–2027’) en van het totale bedrag van het herstelinstrument voor de Europese Unie, vastgesteld bij Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad (10), en ten minste 37 % van het totale bedrag van de bij Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad (11) ingestelde herstel- en veerkrachtfaciliteit, moet worden besteed aan het integreren van klimaatdoelstellingen in het beleid. De maatregelen en investeringen uit hoofde van deze verordening worden tevens beoogd in overeenstemming te zijn met de ambitie om in 2024 7,5 %, en in 2026 en 2027 telkens 10 %, van de jaarlijkse uitgaven uit hoofde van het MFK 2021–2027 toe te kennen aan biodiversiteitsdoelstellingen en daarbij rekening te houden met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelen.
Daartoe moet de in bijlage I bij Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (12) bepaalde methode worden gebruikt om toezicht te houden op de uitgaven van het fonds. Met het fonds moeten maatregelen en investeringen worden ondersteund die de normen en prioriteiten van de Unie op klimaat- en milieugebied volledig eerbiedigen en voldoen aan het beginsel ‘geen ernstige afbreuk doen’, in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (13). Enkel dergelijke maatregelen en investeringen mogen in de plannen worden opgenomen. Maatregelen voor rechtstreekse inkomenssteun moeten in de regel worden beschouwd als maatregelen met een onbeduidend voorzienbaar effect op de klimaatdoelstellingen en moeten, op zichzelf, geacht worden aan het beginsel ‘geen ernstige afbreuk doen’ te voldoen. De Commissie moet de lidstaten ruim vóór de opstelling van de plannen technische richtsnoeren verschaffen. In de richtsnoeren moet worden uitgelegd hoe de maatregelen en investeringen aan het beginsel ‘geen ernstige afbreuk doen’ moeten voldoen.
- (24)
Vrouwen worden onevenredig zwaar getroffen door energie- en vervoersarmoede, met name alleenstaande moeders, die 85 % van de eenoudergezinnen uitmaken, alsook alleenstaande vrouwen, vrouwen met een handicap en alleenwonende oudere vrouwen. Bovendien hebben vrouwen andere en complexere mobiliteitspatronen. In eenoudergezinnen met ten laste komende kinderen is de kans op kinderarmoede bijzonder hoog. Bij het opstellen en uitvoeren van de plannen moeten gendergelijkheid en gelijke kansen voor iedereen, de mainstreaming van die doelstellingen en toegankelijkheidsrechten van personen met een handicap worden gewaarborgd en bevorderd, om ervoor te zorgen dat niemand aan zijn lot wordt overgelaten.
- (25)
Actieve afnemers, energiegemeenschappen van burgers en peer-to-peerhandel in hernieuwbare energie kunnen de lidstaten helpen de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken door middel van een door burgers geïnitieerde bottom-upbenadering. Zij maken consumenten slagvaardiger en activeren ze, en stellen bepaalde groepen huishoudelijke afnemers in staat deel te nemen aan energie-efficiëntiemaatregelen en -investeringen. Daarnaast ondersteunen zij het gebruik van hernieuwbare energie door huishoudens en dragen zij tegelijkertijd bij aan de bestrijding van energiearmoede. De lidstaten moeten de rol van energiegemeenschappen van burgers en hernieuwbare-energiegemeenschappen daarom bevorderen en ze beschouwen als in aanmerking komende begunstigden van het fonds.
- (26)
De lidstaten moeten in de plannen de te financieren maatregelen en investeringen, de geraamde kosten van die maatregelen en investeringen en de nationale bijdrage opnemen. Bij de indiening van hun plannen moeten de lidstaten de geraamde totale kosten zonder de belasting over de toegevoegde waarde (btw) vermelden, zodat de plannen met elkaar kunnen worden vergeleken. De plannen moeten ook belangrijke mijlpalen en streefdoelen bevatten om de doeltreffende uitvoering van de maatregelen en investeringen te beoordelen.
- (27)
Het fonds en de plannen moeten samenhangen met en omkaderd zijn door de door de lidstaten geplande hervormingen en gedane toezeggingen in het kader van de actualisering van hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (14), uit hoofde van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie (herschikking), uit hoofde van het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten, uit hoofde van programma's van het cohesiebeleid overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1060, uit hoofde van territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad (15), uit hoofde van herstel- en veerkrachtplannen overeenkomstig Verordening (EU) 2021/241, uit hoofde van het moderniseringsfonds, zoals bepaald in artikel 10 quinquies van Richtlijn 2003/87/EG, en uit hoofde van de langetermijnstrategieën van de lidstaten voor de renovatie van gebouwen overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU. Ten behoeve van de administratieve efficiëntie moet de informatie in de plannen in voorkomend geval overeenstemmen met die wetgevingshandelingen en plannen.
- (28)
Met het oog op een efficiëntere planning moeten de lidstaten in hun plannen aangeven wat de gevolgen zouden zijn van het uitstellen van het emissiehandelssysteem dat is vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG, op grond van artikel 30 duodecies van die richtlijn. Daartoe moet alle relevante informatie die in het plan moet worden opgenomen, in twee scenario's worden opgesplitst en duidelijk apart worden weergegeven, waarbij met name de noodzakelijke aanpassingen van de maatregelen, investeringen, mijlpalen, streefdoelen, het bedrag van de nationale bijdrage en elk ander relevant element van het plan worden beschreven en gekwantificeerd.
- (29)
De Unie moet de lidstaten bij de uitvoering van hun plannen bijstaan met financiële middelen uit het fonds. De verwezenlijking van de in de plannen opgenomen mijlpalen en streefdoelen moet een voorwaarde zijn voor betalingen uit het fonds. Dit zou het mogelijk maken om rekening te houden met de nationale omstandigheden en prioriteiten, en tegelijkertijd de financiering te vereenvoudigen, de integratie met andere nationale uitgavenprogramma's te faciliteren en het effect en de integriteit van Unie-uitgaven te garanderen.
- (30)
Het fonds moet bij wijze van uitzondering en tijdelijk worden gefinancierd uit de opbrengsten van de veiling van 50 miljoen emissierechten op grond van artikel 10 bis, lid 8 ter, van Richtlijn 2003/87/EG, 150 miljoen emissierechten op grond van artikel 30 quinquies, lid 3, van die richtlijn en een hoeveelheid extra emissierechten op grond van artikel 30 quinquies, lid 4, van die richtlijn, die externe bestemmingsontvangsten moeten vormen. In principe moet er een maximumbedrag van 65 000 000 000 EUR beschikbaar worden gesteld voor de uitvoering van het fonds voor de periode 2026–2032. De Commissie moet ervoor zorgen dat de onder hoofdstuk IV bis van die richtlijn vallende emissierechten worden geveild. Indien het overeenkomstig dat hoofdstuk vastgestelde emissiehandelssysteem op grond van artikel 30 duodecies van die richtlijn wordt uitgesteld tot 2028, moet het voor de uitvoering van het fonds beschikbare maximumbedrag 54 600 000 000 EUR bedragen. Dat bedrag en de jaarlijkse bedragen weerspiegelen een grotere financieringsbehoefte bij aanvang van het fonds. De maximale financiële toewijzing moet voor elke lidstaat worden berekend overeenkomstig een toewijzingsmethode die met name voorziet in aanvullende steun voor de lidstaten die de grootste gevolgen ondervinden van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG. Aangezien de externe bestemmingsontvangsten beschikbaar moeten worden gesteld na de veiling van emissierechten op grond van artikel 10 bis, lid 8 ter, artikel 30 quinquies, lid 3, en artikel 30 quinquies, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG, moet worden voorzien in een afwijking van artikel 22, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (16) om de Unie in staat te stellen jaarlijks de bedragen die nodig zijn voor de betalingen aan de lidstaten overeenkomstig deze verordening vast te leggen voor de opneming van kredieten die overeenkomen met de bestemmingsontvangsten.
- (31)
De lidstaten moeten een bijdrage leveren van ten minste 25 % van de geraamde totale kosten van hun plannen.
- (32)
De begrotingsvastleggingen kunnen waar passend worden opgesplitst in jaarlijkse tranches. In de overeenkomsten met de lidstaten die individuele juridische verbintenissen vormen, moet onder meer rekening worden gehouden met het in artikel 30 duodecies van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde geval, die aanleiding zou kunnen geven om de aanvang van de emissiehandel voor gebouwen, wegvervoer en andere sectoren mogelijk met één jaar uit te stellen. In die overeenkomsten moet ook rekening worden gehouden met eventuele financiële risico's voor de Unie waardoor een wijziging van de individuele juridische verbintenissen nodig kan zijn, vanwege de specifieke kenmerken van de tijdelijke en uitzonderlijke financiering van het fonds door externe bestemmingsontvangsten uit emissierechten van het emissiehandelssysteem.
- (33)
Om aanvullende middelen voor het fonds te waarborgen, moeten de lidstaten kunnen verzoeken om een overdracht van middelen naar het fonds uit de bij Verordening (EU) 2021/1060 vastgestelde cohesiebeleidsprogramma's in gedeeld beheer, onder de in die verordening bepaalde voorwaarden. Om de lidstaten voldoende flexibiliteit te geven bij de uitvoering van hun toewijzingen in het kader van het fonds, moet het mogelijk zijn middelen over te dragen van hun jaarlijkse financiële toewijzing naar fondsen in gedeeld beheer, zoals bepaald in Verordening (EU) 2021/1060, tot een maximum van 15 %. Ter verlichting van de administratieve lasten die voortvloeien uit opeenvolgende overdrachten van middelen van hun jaarlijkse financiële toewijzing uit het fonds naar fondsen in gedeeld beheer die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2021/1060 vallen, mag de overeenkomstige wijziging van een of meer programma's in beginsel slechts eenmaal worden verlangd, onder bepaalde voorwaarden om een doeltreffende financiële controle te waarborgen. Het moet mogelijk zijn in de daaropvolgende jaren verdere overdrachten uit te voeren door de Commissie van de financiële tabellen in kennis te stellen, op voorwaarde dat de wijzigingen uitsluitend betrekking hebben op een verhoging van de financiële middelen, zonder verdere wijzigingen van het betrokken programma.
- (34)
Met het fonds moeten maatregelen worden ondersteund die het additionaliteitsbeginsel van Uniefinanciering eerbiedigen. Het fonds mag, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen, niet in de plaats komen van terugkerende nationale uitgaven, waaronder betalingen van kosten voor in de plannen aangegeven acties op het gebied van technische bijstand.
- (35)
Met het oog op de efficiënte, transparante en coherente toewijzing van de begrotingsmiddelen en de inachtneming van het beginsel van goed financieel beheer moeten maatregelen uit hoofde van deze verordening verenigbaar en complementair zijn met de lopende Unie-, nationale en, indien van toepassing, regionale programma's, waarbij dubbele financiering van dezelfde uitgaven uit het fonds en andere Unieprogramma's moet worden vermeden. De Commissie en de lidstaten moeten met name in alle fasen van het proces zorgen voor doeltreffende coördinatie om de consistentie, coherentie, complementariteit en synergie tussen de financieringsbronnen te waarborgen. Daartoe moeten de lidstaten verplicht worden om, wanneer zij hun plannen bij de Commissie indienen, de relevante informatie over bestaande of geplande Uniefinanciering te presenteren. De financiële steun uit hoofde van het fonds moet een aanvulling vormen op de uit hoofde van andere programma's en instrumenten van de Unie verstrekte steun. De met het fonds gefinancierde maatregelen en investeringen moeten in aanmerking kunnen komen voor financiering uit andere programma's en instrumenten van de Unie, mits die steun niet dezelfde kosten dekt.
- (36)
De betalingen moeten plaatsvinden op basis van een besluit van de Commissie tot goedkeuring van de uitbetaling aan de betrokken lidstaat. Daarom moet worden afgeweken van artikel 116, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, zodat de betalingstermijn kan ingaan op de datum waarop de Commissie de betrokken lidstaat van dat besluit op de hoogte stelt en niet op de datum van ontvangst van een betalingsverzoek.
- (37)
Indien na analyse van alle in een bepaalde ronde ontvangen betalingsverzoeken blijkt dat de door de lidstaten ingediende betalingsverzoeken de bestemmingsontvangsten voor dit fonds overeenkomstig artikel 30 quinquies, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG overstijgen, moet de Commissie de lidstaten pro rata uitkeren teneinde te voorzien in een gelijke behandeling van de lidstaten. In de volgende ronde van betalingsverzoeken moet de Commissie de lidstaten met achterstallige betalingen uit de vorige ronde voorrang verlenen, en pas daarna de nieuw ingediende betalingsverzoeken voldoen.
- (38)
Om het opstellen van de plannen te vergemakkelijken en te zorgen voor transparante regels voor monitoring en evaluatie, moeten de lijst van gemeenschappelijke indicatoren en het model voor de plannen in de bijlagen bij deze verordening worden opgenomen. De lidstaten moeten relevante gemeenschappelijke indicatoren kunnen gebruiken om de mijlpalen en streefdoelen in hun plannen te bepalen. De lijst met gemeenschappelijke indicatoren moet de gemeenschappelijke indicatoren voor de verslaglegging over de voortgang en die voor de monitoring en evaluatie van de plannen en van het fonds bevatten.
- (39)
Het fonds moet worden uitgevoerd in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer, met inbegrip van de doeltreffende preventie en vervolging van fraude, belastingfraude, belastingontduiking, corruptie en belangenconflicten. In geval van schendingen van de beginselen van de rechtsstaat is het fonds onderworpen aan het bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad (17) ingestelde algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.
- (40)
Voor een goed financieel beheer, met inachtneming van de resultaatgerichte aard van het fonds, moeten specifieke regels worden vastgesteld voor de vastleggingen in de begroting, betalingen, en de schorsing en invordering van middelen, alsmede de beëindiging van overeenkomsten betreffende financiële steun. De lidstaten moeten passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het gebruik van middelen voor met het fonds ondersteunde maatregelen voldoet aan het toepasselijke Unierecht en nationaal recht. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat dergelijke steun in voorkomend geval in overeenstemming met de staatssteunregels van de Unie wordt verleend. Meer bepaald moeten zij ervoor zorgen dat fraude, corruptie en belangenconflicten worden voorkomen, opgespoord en gecorrigeerd, en dat dubbele financiering uit het fonds en andere Unieprogramma's wordt voorkomen. Schorsing en beëindiging van overeenkomsten betreffende financiële steun, alsook verlaging en terugvordering van de financiële toewijzing, moeten mogelijk zijn wanneer de desbetreffende lidstaat het plan niet op bevredigende wijze heeft uitgevoerd, of in het geval van ernstige onregelmatigheden, namelijk fraude, corruptie en belangenconflicten in verband met de met het fonds ondersteunde maatregelen, of een ernstige niet-nakoming van een verplichting uit hoofde van overeenkomsten betreffende financiële steun. In het geval van de beëindiging van een overeenkomst betreffende financiële steun of de verlaging en terugvordering van een financiële toewijzing, moeten die bedragen uiterlijk op 31 december 2033 aan de lidstaten worden toegewezen volgens de in artikel 30 quinquies, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG bepaalde regels voor de verdeling van emissierechten. Er moeten passende procedures op tegenspraak worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de besluiten van de Commissie ten aanzien van schorsing en invordering van uitbetaalde bedragen, of de beëindiging van overeenkomsten betreffende financiële steun, het recht van de lidstaten om opmerkingen in te dienen onverlet laat.
- (41)
De Commissie moet ervoor zorgen dat de financiële belangen van de Unie op doeltreffende wijze worden beschermd. Hoewel het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de lidstaat zelf is om ervoor te zorgen dat het fonds in overeenstemming met het relevante Unie- en nationaal recht wordt uitgevoerd, moet de Commissie in dat verband voldoende waarborgen van de lidstaten kunnen krijgen. Daartoe moeten de lidstaten bij de uitvoering van het fonds voor een doeltreffend en efficiënt internecontrolesysteem zorgen en moeten zij ten onrechte uitbetaalde of verkeerd gebruikte bedragen terugvorderen. In dat verband moeten de lidstaten een beroep kunnen doen op hun gewone nationale begrotingsbeheersystemen. De lidstaten moeten gegevens en informatie in gestandaardiseerde categorieën verzamelen, registreren en in een elektronisch systeem opslaan om ernstige onregelmatigheden, namelijk fraude, corruptie en belangenconflicten, met betrekking tot de met het fonds ondersteunde maatregelen en investeringen te voorkomen, op te sporen en te corrigeren. De Commissie moet een informatie- en toezichtsysteem beschikbaar stellen, met inbegrip van een centraal datamining- en risicoscore-instrument, om toegang te hebben tot die gegevens en informatie en om die te analyseren. De Commissie moet het gebruik van dat informatie- en toezichtsysteem aanmoedigen met het oog op een algemene toepassing door de lidstaten.
- (42)
De Commissie, het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF), de Europese Rekenkamer en in voorkomend geval het Europees Openbaar Ministerie (EOM) moeten het informatie- en toezichtsysteem binnen hun respectieve bevoegdheden en rechten kunnen gebruiken.
- (43)
De lidstaten en de Commissie moeten persoonsgegevens alleen kunnen verwerken als dat nodig is om te zorgen voor kwijting, audits en controles, informatie, communicatie en zichtbaarheid met betrekking tot het gebruik van middelen in verband met maatregelen voor de uitvoering van het fonds. Persoonsgegevens moeten worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (18) of Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (19), naargelang van toepassing.
- (44)
Overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (20) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95(21), (Euratom, EG) nr. 2185/96(22) en (EU) 2017/1939 van de Raad (23) moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, daaronder begrepen maatregelen ter voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van fraude, corruptie en belangenconflicten, alsmede, in voorkomend geval, door oplegging van administratieve sancties. Zo heeft OLAF overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken in te stellen, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.
Het EOM is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van fraude, corruptie, belangenconflicten en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie als bedoeld in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (24) worden geschaad. Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking, het EOM op grond van Verordening (EU) 2017/1939, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.
- (45)
De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Die regels zijn vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de Uniebegroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirect beheer, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.
- (46)
Verordening (EU) 2021/1060 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.
- (47)
Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk bij te dragen aan een sociaal rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit door het aanpakken van de sociale gevolgen van de opneming van broeikasgasemissies van gebouwen en wegvervoer in het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 152 van 6.4.2022, blz. 158.
PB C 301 van 5.8.2022, blz. 70.
Standpunt van het Europees Parlement van 18 april 2023 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 25 april 2023.
PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.
Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (‘Europese klimaatwet’) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13).
PB C 243 van 27.6.2022, blz. 35.
Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021–2027 (PB L 433I van 22.12.2020, blz. 11).
Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument van de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel na de COVID-19-crisis (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 23).
Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).
Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).
Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).
Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 1).
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 1).
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (‘EOM’) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29)