Vgl. onder meer HR 23 oktober 2007, NJ 2008, 70, ro. 3.3, m.nt. Borgers.
HR, 01-09-2009, nr. 07/13169
ECLI:NL:HR:2009:BI4735
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-09-2009
- Zaaknummer
07/13169
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BI4735
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI4735, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑09‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI4735
ECLI:NL:PHR:2009:BI4735, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑05‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI4735
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑09‑2009
Inhoudsindicatie
Bewijsmotivering. HR herhaalt relevant overwegingen uit o.m. HR NJ 2004, 165 t.a.v. f&o die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring maar niet in de bewijsmiddelen zijn vermeld. I.c. heeft het Hof verzuimd met voldoende mate van nauwkeurigheid het bewijsmiddel aan te geven waaraan het heeft ontleend dat verdachte zich voor het autoschadebedrijf onbereikbaar heeft gehouden. Tot cassatie leidt dat echter niet nu het in het licht van de gehele bewijsvoering een omstandigheid van zo ondergeschikte aard betreft dat het aan de toereikendheid van de bewijsmotivering niet afdoet.
1 september 2009
Strafkamer
Nr. 07/13169
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 oktober 2007, nummer 23/002386-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Norgerhaven" te Veenhuizen.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. Mr. De Boer voornoemd heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel komt op tegen de nadere bewijsoverweging van het Hof waarin het, aldus het middel, een omstandigheid heeft genoemd die niet in de bewijsmiddelen is opgenomen en waarvan de herkomst in de overwegingen evenmin voldoende nauwkeurig is aangegeven.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 18 augustus 2005 tot en met 29 november 2005 in Nederland opzettelijk een personenauto (merk Mitsubishi Space Star, kenteken [AA-00-BB]) toebehorende aan [benadeelde partij 1], welk goed verdachte had gehuurd en aldus anders dan door misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik ben namens de benadeelde, [benadeelde partij 1], gerechtigd tot het doen van aangifte. Op 18 augustus 2005 kwam een man het bedrijf binnen. Hij vroeg of hij een leenauto kon krijgen. Door mijn bedrijfsleider is de man een auto meegegeven. Deze auto is een personenauto van het merk Mitsubishi Space Star en is voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Mijn bedrijfsleider heeft een kopie gemaakt van het rijbewijs van deze man. Het rijbewijs staat op naam van [verdachte]. De man zou de auto na een paar dagen terugbrengen. Ik heb reeds 2 keer een aangetekende brief gestuurd naar het adres van deze man waarin hij gesommeerd is de auto met kenteken [AA-00-BB] terug te bezorgen aan [benadeelde partij 1]."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik ben 29 november 2005 aangehouden. De auto die ik in mijn bezit had is een Mitsubishi. Het is een leenauto en die zou ik twee à drie weken later terugbrengen. Ik heb de auto helemaal niet meer teruggebracht."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 29 november 2005 kwamen wij bij een hotel te Starnmeer, gemeente Graft de Rijp. Men had melding gemaakt van een persoon die aldaar zou verblijven die zou rijden in een personenauto die als gestolen gesignaleerd zou staan. Wij, verbalisanten, zagen voor de gehuurde kamer een personenauto staan, welke voorzien was van kenteken [AA-00-BB]. Wij, verbalisanten, hebben op de deur geklopt waarna een man opendeed die opgaf te zijn genaamd [valse naam verdachte]. Op de vraag of hij de gebruiker was van de auto met het kenteken [AA-00-BB], antwoordde deze persoon dat het inderdaad zo was. Hierop hebben wij deze persoon aangehouden."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik heb gisteren (het hof begrijpt: bij zijn aanhouding op 29 november 2005) een valse naam opgegeven. Ik heet [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1955 te [geboorteplaats]."
2.2.3. Het Hof heeft voorts naar aanleiding van een bewijsverweer nog het volgende overwogen:
"De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte de auto slechts had gehuurd/geleend, maar dat toen geen termijn is afgesproken waarbinnen de auto zou dienen te worden geretourneerd. Verdachte heeft bij het huren/lenen van de auto aangegeven dat hij de auto zou terugbrengen als hij uit Frankrijk was teruggekomen. Een en ander dient tot vrijspraak van het tenlastegelegde te leiden, aldus de raadsman, nu de opzet tot verduistering heeft ontbroken.
Dit verweer van de raadsman wordt verworpen. Hoewel op de "huurovereenkomst vervangend vervoer" (dossierpagina 6) geen retourdatum staat ingevuld heeft de aangever verklaard dat de auto op 18 augustus 2005 is meegegeven voor een aantal dagen. Op 29 november 2005 werd verdachte aangehouden en de geleende auto was toen nog steeds in zijn bezit. Het is een feit van algemene bekendheid dat indien een autoschadebedrijf een leenauto verstrekt dit slechts voor de korte periode gebeurt gedurende welke de reparatie wordt uitgevoerd. Het gaat daarbij in het algemeen om een beperkte periode die eerder enige dagen of misschien in uitzonderlijke gevallen één of meer weken zal bestrijken, maar zeker geen maanden. Verdachte heeft zelf tegenover de politie verklaard dat hij de leenauto twee à drie weken later zou terugbrengen. Zelfs indien deze periode inderdaad zou zijn overeengekomen, dan nog heeft verdachte 1) door de geleende auto echter enkele maanden langer te blijven gebruiken dan de genoemde twee à drie weken en 2) zich daarbij onbereikbaar te houden voor het autoschadebedrijf onder meer door het opgeven van een onjuist adres, zich schuldig gemaakt aan verduistering."
2.3. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
(a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
(b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend (vgl. HR 24 juni 2003, NJ 2004, 165 en HR 5 december 2006, LJN A20662).
2.4. Het Hof heeft verzuimd in zijn overweging met voldoende mate van nauwkeurigheid het bewijsmiddel aan te geven waaraan het heeft ontleend dat de verdachte zich voor het autoschadebedrijf onbereikbaar heeft gehouden door onder meer een onjuist adres op te geven. Het middel is terecht voorgesteld.
2.5. Dit verzuim behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden nu het in het licht van de gehele bewijsvoering een omstandigheid van zo ondergeschikte aard betreft dat het aan de toereikendheid van de bewijsmotivering niet afdoet.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 1 september 2009.
Conclusie 19‑05‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens ‘verduistering’ veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf.
2.
Namens de verdachte hebben de mrs. G.P. Hamer en B.P. de Boer, advocaten te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel bevat de klacht dat het Hof zich in een nadere bewijsoverweging heeft beroepen op niet in de bewijsmiddelen opgenomen gegevens, terwijl het evenmin met voldoende mate van nauwkeurigheid heeft aangegeven aan welk(e) wettig(e) bewijsmiddel(en) het die gegevens heeft ontleend. Het middel heeft daarbij het oog op de overweging van het Hof dat de verdachte zich onbereikbaar heeft gehouden voor het autoschadebedrijf waarvan hij een auto onder zich had, onder meer door het opgeven van een onjuist adres.
4.
Het proces-verbaal van de behandeling in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
‘De raadsheer deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van het dossier in deze strafzaak, waaronder:
- 1.
Een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 augustus 2007.
- 2.
Een proces-verbaal (met bijlagen) met nummer 2005247490-1 van 10 oktober 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3], brigadier van politie, behorende tot het regionaal politiekorps Amsterdam-Amstelland, doorgenummerde pagina 1 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en (zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum afgelegde verklaring van aangever [betrokkene 1]:
‘Ik ben namens de benadeelde, [benadeelde partij 1], gerechtigd tot het doen van aangifte. Op 18 augustus 2005 kwam een man het bedrijf binnen. Hij vroeg of hij een leenauto kon krijgen. Door mijn bedrijfsleider is de man een auto meegegeven. Deze auto is een personenauto van het merk Mitsubishi Space Star en is voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Mijn bedrijfsleider heeft een kopie gemaakt van het rijbewijs van deze man. Het rijbewijs staat op naam van [verdachte].
De man zou de auto na een paar dagen terugbrengen.
Ik heb reeds 2 keer een aangetekende brief gestuurd naar het adres van deze man waarin hij gesommeerd is de auto met kenteken [AA-00-BB] terug te bezorgen aan [benadeelde partij 1]’
- 3.
Een proces-verbaal met nummer PL1010-05/285881 van 30 november 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4], hoofdagent van politie, behorende tot het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord, doorgenummerde pagina 26 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum afgelegde verklaring van verdachte:
‘Ik ben 29 november 2005 aangehouden. De auto die ik in mijn bezit had is een Mitsubishi. Het is een leenauto en die zou ik twee a drie weken later terugbrengen. Ik heb de auto helemaal niet meer teruggebracht.’
- 4.
Een proces-verbaal met nummer PL1010/05-285881 van 29 november 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie en behorende tot het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord, doorgenummerde pagina 13 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten of één van hen:
‘Op 29 november 2005 kwamen wij bij een hotel te Stammeer, gemeente Graft de Rijp. Men had melding gemaakt van een persoon die aldaar zou verblijven die zou rijden in een personenauto die als gestolen gesignaleerd zou staan. Wij, verbalisanten, zagen voor de gehuurde kamer een personenauto staan, welke voorzien was van kenteken [AA-00-BB]. Wij, verbalisanten, hebben op de deur geklopt waarna een man opendeed die opgaf te zijn genaamd [valse naam verdachte]. Op de vraag of hij de gebruiker was van de auto met het kenteken [AA-00-BB], antwoordde deze persoon dat het inderdaad zo was. Hierop hebben wij deze persoon aangehouden.’
- 5.
Een proces-verbaal met nummer PL1010/05-285881 van 30 november 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5], hoofdinspecteur van politie, behorende tot het regionaal politiekorps Noord-Holland Noord, doorgenummerde pagina 20.
Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum afgelegde verklaring van verdachte:
‘Ik heb gisteren (het hof begrijpt: bij zijn aanhouding op 29 november 2005) een valse naam opgegeven. Ik heet [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1955 te [geboorteplaats].’
5.
De aantekening van het mondeling arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
‘4. Alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring
De inhoud van:
- —
het hiervoor onder 2 vermelde proces-verbaal, voorzover weergegeven,
- —
het hiervoor onder 3 vermelde proces-verbaal, voorzover weergegeven,
- —
het hiervoor onder 4 vermelde proces-verbaal, voorzover weergegeven,
- —
het hiervoor onder 5 vermelde proces-verbaal, voorzover weergegeven.
De in voormelde bewijsmiddelen opgenoemde feiten en omstandigheden leveren de redengevende feiten en omstandigheden op, waarop de beslissing van het hof steunt, dat het tenlastegelegde en hierna bewezenverklaarde feit door verdachte is begaan.
5. De bewezenverklaring
Het tenlastegelegde feit, gepleegd door verdachte met dien verstande dat hij in de periode van 18 augustus 2005 tot en met 29 november 2005 in Nederland opzettelijk een personenauto (merk Mitsubishi Space Star, kenteken [AA-00-BB]) toebehorende aan [benadeelde partij 1], welk goed verdachte had gehuurd en aldus anders dan door misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte de auto slechts had gehuurd/geleend, maar dat toen geen termijn is afgesproken waarbinnen de auto zou dienen te worden geretourneerd. Verdachte heeft bij het huren/lenen van de auto aangegeven dat hij de auto zou terugbrengen als hij uit Frankrijk was teruggekomen. Een en ander dient tot vrijspraak van het tenlastegelegde te leiden, aldus de raadsman, nu de opzet tot verduistering heeft ontbroken.
Dit verweer van de raadsman wordt verworpen. Hoewel op de ‘huurovereenkomst vervangend vervoer’ (dossierpagina 6) geen retourdatum staat ingevuld heeft de aangever verklaard dat de auto op 18 augustus 2005 is meegegeven voor een aantal dagen. Op 29 november 2005 werd verdachte aangehouden en de geleende auto was toen nog steeds in zijn bezit. Het is een feit van algemene bekendheid dat indien een autoschadebedrijf een leenauto verstrekt dit slechts voor de korte periode gebeurt gedurende welke de reparatie wordt uitgevoerd. Het gaat daarbij in het algemeen om een beperkte periode die eerder enige dagen of misschien in uitzonderlijke gevallen één of meer weken zal bestrijken, maar zeker geen maanden. Verdachte heeft zelf tegenover de politie verklaard dat hij de leenauto twee à drie weken later zou terugbrengen. Zelfs indien deze periode inderdaad zou zijn overeengekomen, dan nog heeft verdachte 1) door de geleende auto echter enkele maanden langer te blijven gebruiken dan de genoemde twee à drie weken en 2) zich daarbij onbereikbaar te houden voor het autoschadebedrijf onder meer door het opgeven van een onjuist adres, zich schuldig gemaakt aan verduistering.’
6.
Uit de bestreden uitspraak kan niet worden opgemaakt aan welk wettig bewijsmiddel het Hof heeft ontleend dat de verdachte een onjuist adres aan het autoschadebedrijf heeft opgegeven om zich onder meer daardoor voor het autoschadebedrijf onbereikbaar te houden. In zoverre is de motivering van de bewezenverklaring gebrekkig.1.
7.
Het Hof heeft bedoelde omstandigheid onmiskenbaar afgeleid en kunnen afleiden uit een proces-verbaal van de verbalisant [verbalisant 6] van 17 december 2005, inhoudende:
‘Aangever [betrokkene 1] verklaarde onder meer het volgende; (…)
- •
Er tweemaal een aangetekende brief is gestuurd naar het adres van verdachte [verdachte] voornoemd
- •
Deze brieven ongeopend retour afzender zijn gekomen
- •
Hij persoonlijk naar het opgegeven woonadres van verdachte [verdachte] voornoemd is gegaan echter deze zou hier niet meer woo[n]achtig zijn’.
Het middel behoeft reeds daarom niet tot cassatie te leiden.2.
8.
Ook overigens kan het middel niet tot cassatie leiden. Reeds uit de verklaring van de verdachte dat hij de auto twee à drie weken later zou terugbrengen — een omstandigheid waaraan verdachtes raadsman in zijn verweer voorbijgaat — maar dat nimmer heeft gedaan, beschouwd in samenhang met de omstandigheid dat hij de auto ruim twee maanden nadat hem deze was uitgeleend nog onder zich had, kan worden afgeleid dat de verdachte de auto zich wederrechtelijk had toegeëigend. Dat klemt temeer wanneer in aanmerking wordt genomen dat toen de politie bij hem aan de deur kwam hij een valse naam opgaf en dus kennelijk iets te verbergen had.
9.
Het tweede middel is eveneens gericht tegen de bewezenverklaring en klaagt dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de daarin genoemde auto toebehoorde aan [benadeelde partij 1] en evenmin dat de verdachte deze auto had gehuurd.
10.
Bij de bespreking van het middel stel ik voorop dat niet blijkt dat de verdediging het tenlastegelegde op de in het middel genoemde onderdelen heeft betwist. Wat het gehuurd zijn van de auto betreft is zelfs eerder het tegendeel het geval. Het proces-verbaal van de behandeling in hoger beroep houdt in dat verdachtes raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte heeft aangegeven dat hij de auto gehuurd dan wel geleend had en dat op ‘de overeenkomst’ geen datum staat vermeld.
11.
Tegen deze achtergrond en in aanmerking genomen wat de algemene ervaring leert omtrent de gebruikelijke gang van zaken in de autoschadebranche heeft het Hof uit de vastgestelde feiten en omstandigheden dat de verdachte zich heeft vervoegd bij een autoschadebedrijf, dat hij van dit bedrijf een leenauto heeft meegekregen en dat namens dit bedrijf aangifte van, kennelijk (bewijsmiddel 4), diefstal is gedaan kunnen afleiden dat de auto in kwestie toebehoorde aan dit bedrijf en dat tussen dit bedrijf en de verdachte ten aanzien van de auto een huurovereenkomst heeft bestaan. Wat dit laatste betreft merk ik op dat het Hof de tenlastelegging mijns inziens zo heeft kunnen begrijpen dat met de woorden ‘had gehuurd’ niet per se een overeenkomst werd bedoeld waarbij de verdachte de auto tegen vergoeding van een afzonderlijk overeengekomen huurprijs meekreeg. De tegenprestatie voor het ter beschikking krijgen van de auto zou ook begrepen kunnen zijn geweest in de prijs voor de reparatie van een auto die de verdachte bij het autoschadebedrijf bracht.3.
12.
Het middel faalt.
13.
Het tweede middel kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
14.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑05‑2009
Zie HR 30 november 2004, nr. 01015/04, NS 2005, 31, zij het dat daar de inhoud van het bewijsmiddel voldoende was weergegeven.
Een op 10 oktober 2005 door verbalisant [verbalisant 3] opgemaakt proces-verbaal houdt als verklaring van de eigenaar van [benadeelde partij 1] op doorgenummerde p. 2 in: ‘Op 18 augustus 2005 omstreeks 17.30 uur kwam een man het bedrijf binnen. Hij vertelde dat zijn auto onderweg was vanuit Frankrijk met een takel. De auto zou hierheen ([benadeelde partij 1]) worden gebracht en of hij een leenauto kon krijgen.’