Rb. Den Haag, 29-04-2020, nr. 543307
ECLI:NL:RBDHA:2020:4165
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
29-04-2020
- Zaaknummer
543307
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2020:4165, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 29‑04‑2020; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 29‑04‑2020
Inhoudsindicatie
berekening leidingschade zie ook ECLI:NL:RBDHA:2019:14822
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/543307/HA ZA 17-1193
Vonnis van 29 april 2020
in de zaak van
de naamloze vennootschap,
Evides N.V.,
te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. F.J. van Velsen te Haarlem,
tegen
1. de vennootschap onder firma
VOF [de V.O.F.] ,
te [vestigingsplaats] ,
2. [gedaagde, sub 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
vennoot van gedaagde onder 1.,
3. [gedaagde, sub 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
vennoot van gedaagde onder 1.,
gedaagden.
advocaat mr. R.H.J. Wildenburg te Arnhem.
Partijen zullen hierna Evides en [de V.O.F.] genoemd worden.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1.
In deze zaak is een tussenvonnis gewezen dat op 31 juli 2019 is uitgesproken.
1.2.
Vervolgens is een (tweede) comparitie van partijen gelast, die op 12 maart 2020 heeft plaatsgevonden. Het proces-verbaal daarvan bevindt zich bij de stukken, evenals van de bij die gelegenheid door partijen genomen aktes met producties.
1.3.
De zaak is daarna voor vonnis gezet.
2. De verdere beoordeling
2.1.
De rechtbank blijft bij de inhoud van voormeld tussenvonnis.
2.2.
In rechtsoverweging 5.8. van dat tussenvonnis is omtrent het doel van de daarin bevolen comparitie het volgende overwogen: “Pas bij de conclusies van re- en dupliek komt de discussie van partijen omtrent de verschillende schadeposten op gang.
De rechtbank acht zich hieromtrent nog onvoldoende voorgelicht.
Daarom zal een comparitie van partijen worden gelast waar uitsluitend de omvang de door Evides gevorderde schadeposten aan de orde zullen komen en wel zodanig dat daarna een eindbeslissing kan worden genomen.
Dat betekent dat partijen alle stukken waar zij in dit kader een beroep op willen doen tijdig aan de rechtbank moeten sturen en al hun standpunten op de comparitie paraat moeten hebben, omdat een nadere aktewisseling niet meer zal worden toegestaan.”
Voorts is in rechtsoverweging 5.7. van dat tussenvonnis, onder meer overwogen:
“Voor de toerekening van de schade aan [de V.O.F.] maakt het antwoord op de vraag hoe de schade exact is toegebracht niet (meer) uit omdat [de V.O.F.] toe te rekenen is dat hij onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen bij het lokaliseren van de plaats van de transportleiding, wat ook de oorzaak van de schade precies is.”
2.3.
[de V.O.F.] heeft bij akte van 12 maart 2020 een expertiserapport aansprakelijkheid van 28 januari 2020 in het geding gebracht, opgemaakt door [schade-expert] , schade-expert van Achmea, de verzekeraar van [de V.O.F.] (hierna ook: het expertiserapport).
In dit rapport is het volgende overzicht (hierna ook: het overzicht) opgenomen:
ivm privacy- overwegingen niet gepubliceerd
2.4.
Bij de comparitie van partijen heeft Evides bevestigd, dat hetgeen onder de kolommen claim in het overzicht is opgenomen een correct overzicht is van hetgeen zij in deze procedure van [de V.O.F.] vordert als schadeschadevergoeding.
Vervolgens heeft Evides haar vordering verminderd met een bedrag van € 3.184,00. Die vermindering betreft de factuur [de B.V.] , exclusief 10% opslag en exclusief BTW.
Ter toelichting op deze vermindering van eis heeft Evides aangevoerd dat deze post een dubbeltelling oplevert en dat Evides nimmer dubbeltellingen vordert.
2.5.
In de kern komt het geschil van partijen thans nog neer op de beantwoording van twee vragen.
Allereerst draait het om het antwoord op de vraag in hoeverre de gevorderde schade abstract dan wel concreet moet worden berekend.
Ten tweede moet de vraag nog worden beantwoord of en hoeverre [de V.O.F.] met een beroep op eigen schuld aan de zijde van Evides op de voet van artikel 6:102 BW aanspraak kan maken op vermindering van zijn vergoedingsplicht.
2.6.
Wat betreft het antwoord op de eerste vraag verwijst Evides terecht en op goede gronden naar het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 9 april 2019 (ECLI:NL:GHDHA:2019:699), waarin in rechtsoverweging 2.21 uitdrukkelijk is overwogen dat leidingschade zich naar zijn aard leent voor abstracte begroting.
In rechtsoverweging 2.22 heeft het hof verder -kort samengevat- overwogen, dat kosten, die behoren tot normale bedrijfskosten van een beheersorganisatie mede gemaakt worden met het oog op reparaties van schades door derden. Deze kosten kunnen als schadevergoeding worden toegewezen mede gelet op het gegeven dat leidingschades veelvuldig worden veroorzaakt door derden. Tot die normale beheerskosten behoren daarom ook de bedrijfskosten, die worden gemaakt mede met het oog op het onverwijld repareren van die leidingschades.
De rechtbank zal deze jurisprudentie volgen en daarom de schade ook in deze zaak in beginsel abstract begroten.
2.7.
Evides heeft de door haar thans nog gevorderde schadevergoeding voldoende onderbouwd en geconcretiseerd.
[de V.O.F.] heeft haar verweer daartegen geconcentreerd in 5 genummerde opmerkingen in het expertiserapport (die nummers staan ook in de laatste kolom van het overzicht).
Evides heeft het verweer van [de V.O.F.] , dat in het expertiserapport onder punt 3. is verwoord geaccepteerd en heeft in verband daarmee haar vordering verminderd. Dat punt 3. behoeft dus geen bespreking meer.
De overige opmerkingen in het expertiserapport, die er allen toe strekken dat de herstelwerkzaamheden achteraf gezien anders en goedkoper hadden kunnen worden verricht, treffen geen doel. Daarmee is namelijk niet voldoende weerlegd dat de herstelwerkzaamheden zijn verricht naar de maatstaven van hetgeen redelijk kundige en bekwame vaklieden in dit geval kunnen en moeten doen. Dat heeft Evides immers aangevoerd.
Voor het overige stuiten deze opmerkingen af op de regel dat leidingschade in beginsel abstract worden begroot.
Verder zijn de opmerkingen onder de punten 1,2, 4 en 5 allen gebaseerd op veronderstellingen en/of aannames, waaraan de schade-expert vervolgens direct de conclusie verbindt dat daarom de betreffende schadeposten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Die veronderstellingen en/of aannames worden echter niet onderbouwd door concrete feiten en omstandigheden, die zich in deze zaak hebben voorgedaan en vormen om die reden dan ook geen (voldoende) grond om de geclaimde schadeposten af te wijzen.
Dat betekent dat de thans nog door Evides gevorderde schade ad € 21.009,04, exclusief BTW in beginsel voor toewijzing vatbaar is.
2.8.
Ten aanzien van het antwoord op de tweede onder 2.5 geformuleerde vraag, kan de rechtbank kort zijn. In het tussenvonnis is al overwogen dat [de V.O.F.] onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen bij het lokaliseren van de plaats van de transportleiding, wat ook de oorzaak van de schade precies is en dat die schade aan hem toerekenbaar is.
[de V.O.F.] heeft aangevoerd dat Evides de leiding die is beschadigd ten onrechte heeft gemarkeerd met een zinkerbord, waardoor men niet bedacht was en ook niet hoefde te zijn op de omstandigheid dat de leiding vlak onder het wateroppervlak de watergang doorkruiste.
Niet valt in te zien dat het markeren van een leiding met een zinkerbord zou moeten leiden tot enige rechtens relevante eigen schuld aan de zijde van Evides. Immers van [de V.O.F.] kon en moest verwacht worden dat hij de leiding eerst ter plekke zou lokaliseren voordat hij ter plaatse aan het werk ging. Hij was immers gehouden te handelen als redelijk kundige en bekwame vakman.
Het beroep op eigen schuld aan de zijde van Evides gaat niet dus niet op.
2.9.
De gevorderde wettelijke rente over de toewijsbare hoofdsom is toewijsbaar omdat dit deel van de vordering niet afzonderlijk is weersproken. De overige stellingen en weren van partijen behoeven geen afzonderlijke bespreking meer.
2.10.
[de V.O.F.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze uitspraak worden verwezen, welke tot aan deze uitspraak worden begroot op € 85,21 wegens dagvaarding, € 1.950,- wegens griffierecht en € 2.780,- wegens salaris (4 x tarief III - € 695,- per punt), in totaal dus een bedrag van € 4.815,21.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1.
veroordeelt [de V.O.F.] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Evides te betalen een bedrag van € 21.009,04 (exclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2017 tot de dag der algehele vergoeding;
3.2.
veroordeelt [de V.O.F.] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Evides tot aan deze uitspraak begroot op € 4.815,21;
3.3.
verklaart dit vonnis tot hiertoe uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Heuveling van Beek en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2020.