Rb. 's-Gravenhage, 05-10-2011, nr. 384411 / HA ZA 11-121
ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3901
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
05-10-2011
- Zaaknummer
384411 / HA ZA 11-121
- LJN
BU3901
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3901, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 05‑10‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 05‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Werknemer stelt dat hij als gevolg van werkomstandigheden arbeidsongeschikt is geworden en acht werkgever daarvoor aansprakelijk. De werknemer spreekt werkgever en diens verzekeraar aan. In verband met het faillissement van de verzekeraar wordt de procedure alleen gevoerd tegen de verzekeraar ex artikel 7:954 BW. De verzekeraar beroept zich op de omstandigheid dat de werkgever haar niet de benodigde inlichtingen heeft verschaft ondanks herhaalde verzoeken daartoe in verband waarmee zij dekking heeft geweigerd.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 384411 / HA ZA 11-121
Vonnis van 19 oktober 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. E.R. Jonkman te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. R.B. van Beem te Den Haag,
Partijen zullen hierna [eiser] en Aegon genoemd worden.
1.De. procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het vonnis van de rechtbank sector kanton van 3 januari 2011 en de daarin genoemde processtukken, waarbij de zaak is verwezen naar de sector civiel;
- -
het tussenvonnis van 23 maart 2011;
- -
de ambtshalve beschikking van de rechtbank waarbij de comparitie is bepaald op 18 augustus 2011;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 18 augustus 2011 en de daarin genoemde en de daaraan gehechte stukken.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.[eiser] is sinds 19 september 1983 als onderhoudsschilder in dienst geweest van Schilderbedrijf Prevoo B.V. (verder: Prevoo), dan wel haar rechtsvoorgangers. [eiser] is met ingang van 15 januari 2002 arbeidsongeschikt geworden. Met ingang van 15 januari 2003 is aan [eiser] een WAO uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Het salaris van [eiser] voor de aanvang van zijn arbeidsongeschiktheid bedroeg € 3.675,66 bruto per vier weken inclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.In 1999 is [eiser] onderzocht door de Stichting Arbouw (verder: Arbouw) naar aanleiding van klachten. Arbouw richt zich onder meer op onderzoek naar beroepsziekten. Bij brief van 28 januari 2000 heeft Arbouw naar aanleiding van de klachten van [eiser] aan de bedrijfsarts van Prevoo het volgende geschreven:
"(...)
Door deze werknemer is op de door hem ingevulde vragenlijst signalerend gescoord. Overeenkomstig de geldende procedure hebben wij de werknemer met gelijke post uitgenodigd voor de NES-tests. Binnen twee à drie maanden na de NES-tests zullen wij u van de uitslag van deze test in het bezit stellen.
(...)".
2.3.Bij brief van 20 december 2000 heeft de bedrijfsarts aan [eiser] het volgende geschreven:
"(...)
Blijkens de van Arbouw ontvangen uitslag van dit onderzoek en de geconstateerde afwijking mag niet uitgesloten worden geacht, dat uw klachten verband houden met het werken met oplosmiddelen.
Graag nodig ik u uit voor nader overleg over eventueel verder onderzoek en begeleiding.
(...)".
2.4.De bedrijfsarts heeft [eiser] vervolgens verwezen naar het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten van het Amsterdams Medisch Centrum en daartoe aan dit centrum bij brief van 17 januari 2001 onder meer het volgende geschreven:
"(...)
Wij zenden u deze brief naar aanleiding van een OPS-test bij [eiser], geboren [geboortedatum]1946 en werkzaam bij schildersbedrijf Prevoo.
Hij heeft momenteel last van de volgende klachten:
- -
wisselende stemming
- -
kort aangebonden, gauw geïrriteerd
- -
spontane huilbuien zonder duidelijke reden
- -
geen plezier meer in de dingen (wel in zijn hobby; cactussen en planten)
- -
kan moeilijk tegen stress
- -
afvlakken van emoties
- -
kan zich moeilijk concentreren
- -
inslaapproblemen
- -
krachtverlies met name in de armen
- -
af en toe spiertrekkingen
Naar mijn indruk imponeren de klachten niet als depressief beeld.
[eiser] heeft tussen 1961 en 1983 bij schildersbedrijf Buitelaar gewerkt als onderhoudsschilder, zowel binnen als buiten en het hele jaar door. Vanaf die tijd werkte hij bij Prevoo. Het schilderen gebeurde voornamelijk met de kwast (bij Buitelaar +/- 80% van de tijd) en (bij Prevoo ong. 90-95%). De rest van het schilderwerk werd gedaan met behulp van een spuit.
[eiser] maakte gebruik van synthetische verf en cellulose-lak. Bij Prevoo werd er veel gebruik gemaakt van 2-componentenlak en de laatste jaren werd er ook gewerkt met 2-componenten polyester plamuur. Tevens werd er gebruik gemaakt van een tweetal afbijtmiddelen, nl: ammonia en terpentine; het laatste werd gebruikt ter verdunning en ook voor de reiniging van de handen.
Gedurende de zomermaanden werkte [eiser] meestal buiten en gedurende de winterperiode verrichtte hij zijn werkzaamheden binnen. Dit kon zijn in huizen, maar ook bij bedrijven. Hij kreeg geen winter-WW.
[eiser] maakte geen gebruik van handschoenen, maskers en afzuiging; er was alleen sprake van natuurlijke ventilatie, mits "het weer dat toeliet". 's-Winters heeft [eiser] ook gewerkt achter een afscherming van plastic.
Bij het werken kreeg [eiser] last van een "high"gevoel, waar hij soms wekenlang dagelijks last van had en daarna weer een aantal weken niet. Dit hing af van het project.
Mogelijke andere verklaringen voor functiestoornissen van het centrale zenuwstelsel zijn door mij niet gevonden.
Er zijn eerder geen neurologische of neuropsychologische onderzoeken bij [eiser] verricht.
(...)".
- 2.5.
Bij brief van 31 augustus 2001 heeft het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten naar aanleiding van het uitgevoerde onderzoek van [eiser] aan de bedrijfsarts onder meer het volgende geschreven:
"(...)
Hieronder een samenvatting van de bevindingen:
Neuropsychologisch onderzoek:
Milde cognitieve functiestoornissen; voldoet aan de criteria voor een chronische toxische encephalopathie (zie bijgaand neuropsychologisch rapport van Dr. E.M. Wekking en Mw. I. de Vries).
Blootstelling aan neurotoxische stoffen:
Op grond van de arbeidsanamnese werd de blootstelling vergeleken met meetgegevens uit analoge werksituaties; de blootstelling aan organische oplosmiddelen werd als matig tot hoog geschat (Ir. T. Huy, arbeidshygiënist)
Neurologisch onderzoek:
Bij oriënterend neurologisch onderzoek werden een lichte hypertensie gevonden; geen neurologische afwijkingen in engere zin (...)
Beschouwing:
54-jarige man met klachten van moeheid, emotionele labiliteit en concentratiezwakte. Als onderhoudsschilder is hij langdurig aan matig hoge concentraties oplosmiddelen blootgesteld geweest. Bij neuropsychologisch onderzoek werden milde cognitieve functiestoornissen gevonden. Er bestaan geen duidelijk andere verklaringen voor zijn chronisch dysfunctioneren. Al met al menen we dat er bij hem sprake is van een chronische toxische encephalopathie. We adviseren de blootstelling aan oplosmiddelen te minimaliseren en zullen hem uitnodigen voor participatie in een begeleidingsgroep gericht op cognitieve revalidatie.
(...)".
2.6.In de Rapportage Neuropsychologisch Onderzoek, bedoeld onder 2.5, uitgevoerd op 18 juni 2001door E.M. Wekking, GZ-psycholoog/neuropsycholoog, is onder meer de volgende conclusie opgenomen:
"(...)
De testresultaten wijzen op een vertraagd reactievermogen, een wisselend maar overwegend laag tempo van informatieverwerking en een verminderde selectieve aandachtsfunctie. Het inprenten en opdiepen van twee korte berichten is gestoord. Het werkgeheugen functioneert matig evenals de herkenning van gezichten. Het aanleren en reproduceren van een rij woorden verloopt normaal evenals het inprenten en opdiepen van figuratief materiaal. Er zijn lichte planningsproblemen.
Al met al aanwijzingen voor lichte cognitieve stoornissen passend bij chronische toxische encephalopathie.
(...)".
2.7.De verzekeringsgeneeskundige rapportage van het UWV van 15 november 2002, die mede ten grondslag ligt aan de toekenning aan [eiser] van een WAO uitkering per 15 januari 2003, bevat onder meer de volgende beschouwing:
"(...)
Betrokkene is onderzocht door het OPS-team van het AMC (prof. De Jong en psycholoog Visser); een milde vorm van OPS werd geconstateerd. (...)
De door betrokkene verstrekte informatie op de vragenlijst is in overeenstemming met het in eerdere rapportages beschreven ziektebeeld en de daarbij passende diagnose. Er bestaat een medisch langdurige en stabiele situatie en prognose.
(...)".
2.8.Bij brieven van 31 augustus 2004 en 31 oktober 2008 heeft de (toenmalige) gemachtigde van [eiser] Prevoo aansprakelijk gesteld voor de schade van [eiser] verband houdend met de door hem opgelopen beroepsziekte. Als reactie op de brief van 31 augustus 2004 heeft Aegon aan [eiser] het volgende meegedeeld:
"In deze treden wij op als aansprakelijkheidsverzekeraar van Schildersbedrijf Prevoo BV.(...) Wij hebben Cordaet Bureau voor Personenschade (verder: Cordaet) verzocht een onderzoek in te stellen naar de arbeidsomstandigheden van verzekerde. De behandelend expert zal zich ook met u in verbinding stellen.
Vooralsnog kunnen wij geen aansprakelijkheid erkennen."
2.9.Op 7 januari 2005 heeft Cordaet een rapport uitgebracht waarin onder meer het volgende is opgenomen;
"(...)
Resumerend wordt door verzekerde niet ontkend dat betrokkene heeft gewerkt met verfproducten waarin oplosmiddelen aanwezig waren. Wel wordt bestreden dat er sprake is van een intensieve blootstelling. Voorts wordt bestreden dat er door verzekerde gebruik werd gemaakt van bestelbussen zonder houten schot en ontluchtingssystemen. Zeker de laatste 10 jaar was dit beslist het geval.
Veiligheidsmaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen
Door verzekerde wordt erkend dat er voor 1995 weinig aandacht is geweest voor het fenomeen oplosmiddelen en OPS. In de periode na 1995 was hiervoor toenemende aandacht. Ook betrokkene had de beschikking over persoonlijke beschermingsmiddelen de laatste jaren. Te denken valt hierbij onder meer aan mondbescherming en handschoenen. Daarnaast zijn alle medewerkers VCA-gecertificeerd, ook betrokkene.
RIE(Risico-inventarisatie en -evaluatie)
Met verzekerde is ook besproken dat het noodzakelijk is dat inzage wordt gegeven in de risico-inventarisatie. Deze inventarisatie is voorhanden en er wordt geadviseerd om deze op te vragen bij het verzekerde bedrijf.
(...)
VISIE GETUIGEN
Een mogelijke getuige kan zijn de heer [A], collega van betrokkene. De heer [A] heeft zich inmiddels bij verzekerde ontwikkeld en is assistent hoofd-uitvoerder op het moment van rapporteren. Deze medewerker kan bij resterende onduidelijkheid mogelijk informatie verschaffen omtrent de precieze arbeidsomstandigheden en de projecten, zoals betrokkene die heeft genoemd.
(...)
VOORTGANG
- 1.
Allereerst lijkt mij van belang dat er een volledig medisch dossier wordt aangeleverd en dat dit wordt beoordeeld door één van onze medisch adviseurs;
(...)
- 3.
Bij verzekerde is aanvullend informatie opgevraagd naar aanleiding van de mededelingen zoals verzekerde die heeft gedaan ten tijde van ons persoonlijke onderhoud.
(...).
2.10.De
onder 2.9 genoemde (voormalige) collega van [eiser], [A], heeft op 12 juni 2007 een uitgebreide vragenlijst beantwoord met name betrekking hebbend op de werkomstandigheden van [eiser] bij Prevoo, die hem is voorgelegd door het Bureau voor beroepsziekten van FNV. Hetzelfde geldt voor een andere (voormalige) collega van [eiser], [B].
2.11.Bij
brief van 22 april 2005 heeft de medisch adviseur van Aegon, M.C.J. Klop, het medisch dossier van [eiser] beoordeeld dat aan hem door [eiser] is toegestuurd en tevens het onder 2.5 genoemde onderzoeksverslag van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten. De heer Klop merkt daarin onder meer het volgende op:
"(...)
Of er in onderhavige kwestie sprake is van een CTE tengevolge van blootstelling aan oplosmiddelen is de vraag. Zoals u weet gaat het bij CTE om een lastige diagnose.
(...)
Ter beoordeling van de cognitieve functiestoornissen zou neuropsychologisch onderzoek kunnen worden gebruikt.
(...)".
2.12.Prevoo
heeft niet gereageerd op herhaalde verzoeken van Cordaet om aanvullende informatie te verstrekken. Bij brief van 19 oktober 2006 heeft Aegon aan de gemachtigde van [eiser] meegedeeld dat zij geen dekking verleent omdat Prevoo niet aan de polisvoorwaarden heeft voldaan. Bij brieven van 3 april 2008 en 14 juli 2009 heeft Aegon dit standpunt toegelicht met de mededeling dat Prevoo onvoldoende medewerking heeft verleend aan het onderzoek naar de schade waardoor Aegon in haar belangen is geschaad.
2.13.
Prevoo is op 7 december 2005 in staat van faillissement verklaard met benoeming van
mr. H.Th. Bouma tot curator. Het faillissement is op 18 december 2008 vereenvoudigd afgewikkeld en aan partijen heeft de (inmiddels voormalige) curator meegedeeld hij zich in deze procedure niet zou stellen. De zaak is daarom tegen de curator niet aangebracht.
2.14.Artikel
3 van de polisvoorwaarden van de aansprakelijkheidsverzekering die Prevoo bij Aegon heeft afgesloten, luidt als volgt:
"(...)
- 3.1.1.
Zodra een verzekerde kennis draagt van een aanspraak of omstandigheid die voor de maatschappij tot een verplichting tot schade kan leiden, is hij verplicht:
(...)
- b.
zijn volle medewerking te verlenen en alles na te laten wat de belangen van Aegon zou kunnen schaden;
- c.
alle gegevens die op een schade betrekking hebben aan Aegon door te geven en de op deze schade betrekking hebbende brieven en bescheiden aan haar door te zenden;
(...)".
3.Het
geschil
3.1.[eiser] vordert, na wijziging van zijn eis bij brief van 13 juli 2010, bij vonnis uitvoerbaar te verklaren bij voorraad,
- 1.
te verklaren voor recht dat Aegon aansprakelijk is voor de blootstelling van [eiser] aan stoffen waardoor [eiser] OPS en/of chronische encephalopathie heeft opgelopen tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden op grond van artikel 7:954 BW;
- 2.
Aegon te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden materiële en immateriële schade van € 97.596 plus P.M. althans tot een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag;
- 3.
Aegon te veroordelen tot betaling van € 2.500,- wegens buitengerechtelijke kosten althans tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
- 4.
Aegon te veroordelen tot betaling van wettelijke rente vanaf 31 augustus 2001 behoudens ten aanzien van het verlies aan verdienvermogen waarover wettelijke rente wordt gevorderd vanaf 16 januari 2003;
- 5.
Aegon te veroordelen in de proceskosten.
3.2.Aan
zijn vorderingen legt [eiser] kort samengevat ten grondslag dat hij CTE/OPS heeft opgelopen als gevolg van de arbeidsomstandigheden bij Prevoo. Prevoo is daarvoor op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk, maar [eiser] heeft op grond van artikel 7: 941 BW een directe actie tegen Aegon als aansprakelijkheidsverzekeraar van Prevoo, zodat [eiser] vergoeding van zijn schade van Aegon vordert.
3.3.Aegon
voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De
beoordeling
4.1.De rechtbank stelt voorop dat [eiser] volgens artikel 7:954 lid 2 BW naast Aegon Prevoo in het geding dient te roepen, maar dat zich hier de in lid 6 juncto lid 2 voorziene uitzondering voordoet dat Prevoo (als gevolg van haar faillissement) heeft opgehouden te bestaan.
Verjaring van de vordering van op Aegon?
4.2.Aegon heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat de vordering van Prevoo is verjaard omdat niet binnen de termijn van zes maanden, genoemd in artikel 7: 942 lid 3 BW door Prevoo is gereageerd op de afwijzing van de vordering door Aegon. De vordering van Prevoo was daardoor reeds verjaard toen [eiser] tot dagvaarding overging.
4.3.[eiser]
heeft bij repliek onder meer aangevoerd dat een afwijzing door Aegon, indien deze er al is, niet voldoet aan de voorwaarden die artikel 7:942 BW daaraan stelt: een ondubbelzinnige afwijzing bij aangetekend schrijven waarin eveneens ondubbelzinnig wordt gewezen op het gevolg daarvan, te weten het ingaan van de in lid 3 vermelde verjaringstermijn van zes maanden. Bij dupliek heeft Aegon gewezen op haar brief aan Prevoo van 3 april 2006 en voorts opgemerkt niet meer te kunnen vaststellen of deze brief aangetekend is verzonden. Aegon refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.4.De
rechtbank volgt Aegon niet in dit verweer. Genoemde brief van 3 april 2006 maakt geen melding van het verjaringsgevolg bedoeld in artikel 7:942 BW terwijl verder niet vaststaat dat deze brief aangetekend is verstuurd, zodat reeds op die gronden het beroep op verjaring niet kan slagen.
Dekkingsuitsluiting wegens schending door Prevoo van haar inlichtingenverplichting jegens Aegon?
4.5.Cordaet heeft Prevoo bij brieven van 7 januari 2005, 7 juni 2005 en 1 september 2005 om inlichtingen gevraagd naar aanleiding van de aansprakelijkstelling door [eiser]. Volgens Aegon betreft dit verzoek de toezending van RI&E's en andere stukken waaruit blijkt dat Prevoo vanaf 1995 preventiemaatregelen heeft genomen om OPS tegen te gaan. Prevoor heeft op deze verzoeken, naar door [eiser] niet wordt betwist, niet gereageerd. Aegon stelt dat zij bij brief van 11 november 2005 op dekkingsconsequenties heeft gewezen als niet alsnog voor 15 december 2005 werd gereageerd, waarna zij bij brief van 3 april 2006 dekking heeft ontzegd.
4.6.Vast
staat dat Prevoo niet voldaan heeft aan haar onder 2.14 aangehaalde polisverplichting om Aegon de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken en dat Aegon op die grond dekking heeft geweigerd. Aegon stelt zich daarom op het standpunt dat ook om die reden de vordering van [eiser] niet kan slagen. De rechtbank volgt Aegon hierin niet en overweegt daartoe het volgende.
4.7.Gesteld
noch gebleken is dat de polis aan niet nakoming van de op Prevoo rustende inlichtingenplicht als sanctie verval van het recht op uitkering verbindt. Het gevolg van de wanprestatie van Prevoo, die op zichzelf vaststaat, ligt dan ook uitsluitend in de aansprakelijkheid van Prevoo voor de schade die Aegon eventueel lijdt door het niet nakomen door Prevoo van haar inlichtingenplicht. Aegon heeft dat verweer echter niet gevoerd en in elk geval niet onderbouwd dat en in hoeverre zij door het achterwege blijven van de van Prevoo verlangde informatie is benadeeld. Het enkele verweer van Aegon dat dekking wordt uitgesloten omdat Prevoo wanprestatie heeft gepleegd door schending van haar inlichtingenplicht, volstaat dus niet en wordt daarom verworpen.
4.8.Aan
het voorgaande voegt de rechtbank nog toe dat Aegon [eiser] niet heeft geïnformeerd welke gegevens zij van Prevoo behoefde om te beoordelen of zij jegens Prevoo op basis van de verzekering tot vergoeding was gehouden. Dit klemt te meer omdat de gemachtigde van [eiser] bij brief van 27 maart 2006 aan Cordaet wel expliciet heeft gevraagd welke aanvullende informatie Aegon nog nodig had van Prevoo. De mogelijkheid om in dit eventuele informatietekort van Aegon te voorzien, mogelijk via de curator van de inmiddels gefailleerde Prevoo - die overigens na 7 december 2005 niet door Aegon is benaderd - is [eiser] daardoor onthouden. Dit klemt temeer omdat bij [eiser] bereidheid bestond informatie te verstrekken zoals ook blijkt uit de overhandiging aan de medisch adviseur van Aegon van zijn medisch dossier.
Is [eiser] arbeidsongeschikt door OPS/CTE?
4.9.Aegon heeft als subsidiair verweer gevoerd dat de diagnose niet vast staat, waartoe Aegon heeft verwezen naar de beoordeling van haar medisch adviseur Klop, aangehaald onder 2.11.
4.10.De
rechtbank stelt vast dat medisch adviseur van Aegon zich met betrekking tot de vraag of bij [eiser] sprake is van CTE, geen expliciet standpunt inneemt maar zich slechts afvraagt of ten aanzien van [eiser] sprake is van CTE, waartoe hij overweegt dat het hier om een lastige diagnose gaat. Deze kennelijk bij de medisch adviseur nog levende twijfel over de diagnose zoals deze is gesteld bij het onderzoek (verwezen wordt naar de uitkomsten daarvan weergegeven onder 2.5 en 2.6) dat door het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten is uitgevoerd, acht de rechtbank onvoldoende om de juistheid van deze diagnose in twijfel te trekken. Daartoe wordt overwogen dat Aegon blijkbaar geen aanleiding heeft gezien zelf een specialistisch onderzoek te laten uitvoeren. Voorts noemt de medisch adviseur neuropsychologisch onderzoek als mogelijkheid om tot een beoordeling te komen van cognitieve functiestoornissen, zij het niet zonder bezwaren, en stelt de rechtbank vast dat neuropsychologisch onderzoek mede ten grondslag ligt aan de rapportage van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten. Verder is van belang dat ook in het kader van de verzekeringsgeneeskundige rapportage van het UWV (zie onder 2.7) van de juistheid van de diagnose wordt uitgegaan, die door het Nederlands Centrum voor beroepsziekten is gesteld.
4.11.Op
grond van het overwogene onder 4.10 neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [eiser] arbeidsongeschikt is overeenkomstig de door het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten gestelde diagnose.
Kan de arbeidsongeschiktheid van [eiser] het gevolg zijn van blootstelling aan gevaarlijke stoffen gedurende de werkzaamheden?
4.12.Vervolgens dient te worden beoordeeld of Prevoo jegens [eiser] aansprakelijk is voor de bij [eiser] opgetreden beroepsziekte. Volgens artikel 7:685 BW dient daarvoor vast te staan dat [eiser] gedurende zijn werkzaamheden aan gevaarlijke stoffen is blootgesteld en dient [eiser] aannemelijk te maken dat door die blootstelling zijn ziekte kan zijn veroorzaakt. De rechtbank neemt daarbij de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
4.13.Volgens
het onder 2.9 aangehaalde rapport van Cordaet erkent Prevoo dat voor 1995 - het dienstverband van [eiser] bij Prevoo had toen inmiddels al 13 jaar geduurd - weinig aandacht was voor het fenomeen oplosmiddelen en OPS en dat [eiser] ook oplosmiddelen bevattende stoffen heeft gewerkt. De informatie die de bedrijfsarts van Prevoo aan het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten heeft verstrekt (zie onder 2.4) en de beoordeling van de blootstelling door dit Centrum op grond van de arbeidsanamnese van [eiser] (zie onder 2.5) stemmen hiermee overeen.
4.14.In
het rapport van Cordaet wordt overwogen dat nadere informatie over de arbeidsomstandigheden van [eiser] mogelijk kan worden verkregen bij een collega, de heer [A]. In de door [A] over de arbeidsomstandigheden bij Prevoo ingevulde vragenlijst (zie onder 2.10) verklaart hij onder meer het volgende:
"(...)
- 1.
Wat was uw functie binnen Pevoo (..)?
(...) schilder-meewerkend voorman-uitvoerder-projectleider-calculator
(...)
Ik heb ongeveer 27 jaar met [eiser] samengewerkt.
(...)
- 3.
Volgens [eiser] heeft hij bij Prevoo met de volgende producten gewerkt:
Alkydharsen
Poyurethaanverven
Epoxyharsverven
Snelgrondverven
Betonverven
Synthetische muurverven
Latexverven
Chloorrubberverven
Plamuur
Reaparatiepasta's
Peut/terpentine
Thinner
Ammonia
Kwastenreiniger
Droogmiddel
Klopt dit volgens u?
Ja
(...)
- 4.
Werkte [eiser] voor 2000 met watergedragen verven gewerkt?
(...)
Dat zal wel eens een keer voorgekomen zijn maar dat kan ik mij niet meer herinneren.
(...)
Aan de heer [B] is dezelfde vragenlijst voorgelegd. Hij verklaart daarin dat hij als schilder bij Prevoo in dienst geweest van 1987 tot 1999 en 13 jaar met [eiser] heeft samengewerkt. De hiervoor aangehaalde vragen 3 en 4 beantwoordt hij bevestigend.
De rechtbank leidt hieruit af - tegen de achtergrond van de verklaring van Prevoo zelf dat er bij Prevoo voor 1995 weinig aandacht was voor de relatie tussen OPS en oplosmiddelen (zie onder 2.9) - dat [eiser] aanmerkelijk langer dan de volgens Aegon vereiste periode van 5 tot 10 jaar aan schadelijke stoffen die tot OPS kunnen leiden, is blootgesteld. Daaraan valt nog toe te voegen dat volgens Prevoo blijkens het rapport van Cordaet pas vanaf 1998 sprake was "van een aanzienlijke reductie van gebruik van oplosmiddelen" (pag. 4 van het rapport). Tevens weegt in dit oordeel mee de omschrijving van de werkomstandigheden van [eiser] door de bedrijfsarts van Prevoo (zie onder 2.4).
4.15.Met
betrekking tot de vraag of de blootstelling aan oplosmiddelen voldoende intensief is geweest om tot OPS te kunnen leiden, hetgeen door Aegon wordt bestreden, acht de rechtbank het volgende van belang.
- -
door het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten wordt de omvang van de blootstelling aan organische oplosmiddelen geschat op "matig tot hoog" (zie onder 2.5);
- -
[eiser] genoot nooit winter-WW en verrichtte in de winter alleen binnenschilderwerk (zie de verklaring van de bedrijfsarts onder 2.4);
- -
[eiser] werd jaarlijks gedurende enkele weken tot maanden ingezet op slot Loevestein waar hij onder meer - afgezien van het verdelgen van houtwormen - binnenschilderwerk verrichtte met synthetische muurverf. Dat [eiser] daar werkzaam was wordt door de verklaring van de heer [B] bevestigd en overigens niet bestreden;
- -
het antwoord van de heer [A] op de vraag (10) in de onder 2.10 bedoelde verklaring of hij verder nog opmerkingen heeft over de arbeidssituatie van [eiser]:
"(...)
Bankgebouw geschilderd in Amsterdam (computerruimte). Je wist 's avonds amper hoe je naar huis reed door de oplosmiddelen van de 2 componentenverf. Maar je deed het want het was werk en werkte je niet dan kon je vertrekken".
- -
het bevestigende antwoord van de heer [A] in zijn onder 2.10 bedoelde verklaring op de vraag of het volgende juist is:
"Volgens [eiser] werden verfblikken en andere oplosmiddelen werden met de bedrijfsauto vervoerd. Er waren soms blikken bij die al geopend waren. [eiser] reed afhankelijk van locatie van de klus 1 uur tot meer dan 3 uur in deze auto. In de beginjaren was dit een auto zonder schot tussen de verfblikken en inzittenden. Vervolgens kreeg hij auto's met een houten schot tussen de verf en de inzittende. De auto's stonken naar oplosmiddelen."
alsmede het door de heer [A] toegevoegde commentaar:
"In het begin reed [eiser] met mij mee en als je dan verweg zat b.v. Vlissingen en je was klaar nam je je spullen mee, als je dan naar huis reed was het geen pretje soms met de ramen open".
- -
het antwoord van de heer [B] op de vraag (10) of hij verder nog opmerkingen heeft over de arbeidssituatie van [eiser]:
"Als we klachten hadden over ventilatie of producten, werd dit meestal lacherig afgedaan".
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [eiser] tijdens zijn dienstverband niet alleen werd blootgesteld aan schadelijke stoffen maar dat voor hem ook specifiek arbeidsomstandigheden golden waardoor die blootstelling werd geïntensiveerd. [eiser] heeft aldus voldoende aannemelijk gemaakt dat van relevante blootstelling sprake is geweest. Uitgangspunt is daarom de aansprakelijkheid van Prevoo tenzij Prevoo aan haar zorgplicht heeft voldaan.
Heeft Prevoo aan haar zorgplicht voldaan?
4.16.Aegon voert aan dat zij niet in staat is deze vraag te beantwoorden omdat zij niet beschikt over de aanvullende gegevens die zij tevergeefs aan Prevoo heeft gevraagd. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij omdat Aegon in deze procedure niet heeft duidelijk gemaakt welke informatie zij van Prevoo wenste te verkrijgen, zodat de relevantie daarvan geen onderwerp van het debat heeft kunnen vormen. Ook voorafgaande aan deze procedure heeft Aegon [eiser] niet geïnformeerd, ook niet toen [eiser] daar met zoveel woorden om verzocht (zie onder 4.8). Voor een nadere onderbouwing van de relevantie van de door Aegon van Prevoo verlangde informatie is naar het oordeel van de rechtbank wel alle reden. In het rapport van Cordaet erkent Prevoo immers zelf de blootstelling met de mededeling dat voor 1998 gewerkt werd met verfstoffen met vluchtige organische stoffen en dat voor 1995 weinig aandacht is geweest voor het fenomeen oplosmiddelen en OPS (zie onder 2.9) terwijl de intensiteit van de blootstelling voor een belangrijk deel volgt uit de door Cordaet aangegeven informatiebron, de heer [A], die - aldus Cordaet - bij resterende onduidelijkheid informatie kan verschaffen over de precieze arbeidsomstandigheden en projecten (zie onder 2.9 en 2.10).
De schade van [eiser]
4.17.Op grond van het bovenstaande is de vordering van [eiser] toewijsbaar, waarbij de vordering aldus wordt verstaan dat [eiser] Aegon niet aansprakelijk houdt maar betaling verlangt van Aegon als verzekeraar van Prevoo op grond van artikel 7:954 BW.
4.18.Ten aanzien van de omvang van de schade heeft [eiser] het verlies aan verdienvermogen - bestaande uit de inkomensderving tot 27 april 2009, de pensioendatum van [eiser] - wegens de betwisting van Aegon op dit punt bij repliek met bewijsstukken nader onderbouwd waarop Aegon bij dupliek niet meer concreet is ingegaan. Toewijsbaar is daarom € 55.471,- te vermeerderen met wettelijke rente telkens vanaf het tijdstip waarop de loontermijnen waaruit deze som is samengesteld, opeisbaar zijn geworden.
4.19.Ter zake van verlies aan zelfwerkzaamheid heeft Aegon tegen het gevorderde bedrag van € 7.424,- aangevoerd dat dit bedrag onvoldoende is onderbouwd. [eiser] heeft bij repliek zijn vordering uitvoerig gemotiveerd onder verwijzing naar de ten deze gebruikelijke normbedragen volgens de NPP-richtlijnen van de Letselschaderaad en deze verminderd tot € 7.125,-. Bij dupliek is Aegon op deze verminderde vordering evenmin als op de onderbouwing ingegaan, zodat ook dit onderdeel van de vordering toewijsbaar wordt geoordeeld. De wettelijke rente wordt toegewezen over de termijnen van € 500,- per jaar (en een laatste termijn van € 125,-) telkens vanaf het tijdstip waarop deze termijnen opeisbaar zijn geworden.
4.20.Aegon heeft de vordering wegens immateriële schade van € 35.000,- bestreden als te hoog onder verwijzing naar de Smartengeldgids 2009 nummer 276 en ten hoogste
€ 15.000,- redelijk geoordeeld. De rechtbank volgt het standpunt van Aegon nu [eiser] de hoogte van het door hem gevorderde bedrag verder niet heeft onderbouwd en het door Aegon genoemde bedrag ook aan de rechtbank redelijk voorkomt. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, dus vanaf 30 oktober 2009 omdat in het toe te wijzen bedrag de indexeringsverhoging begrepen wordt geacht.
4.21.De gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 2.500,- zijn door Aegon niet bestreden en worden ook overigens als redelijk geoordeeld, zodat dit bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf heden.
De proceskosten
4.22.Als in het ongelijk gestelde partij zal Aegon in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
5.De. beslissing
De rechtbank
5.1veroordeelt Aegon tot betaling aan [eiser] van € 55.471,- te vermeerderen met wettelijke rente telkens te berekenen vanaf het tijdstip waarop de loontermijnen waaruit dit bedrag is samengesteld, opeisbaar zijn geworden;
5.2.veroordeelt Aegon tot betaling aan [eiser] van € 7.125,- te vermeerderen met wettelijke rente telkens te berekenen vanaf het tijdstip waarop de termijnen van € 500,- per jaar en de slottermijn van € 125,- waaruit dit bedrag is samengesteld, opeisbaar zijn geworden;
5.3.veroordeelt Aegon tot betaling aan [eiser] van € 15.000,- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 oktober 2009;
5.4.veroordeelt Aegon om aan [eiser] te betalen € 2.500,- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf heden;
5.5.veroordeelt Aegon in de proceskosten die aan de zijde van [eiser] worden tot op heden worden begroot op € 3.129,- aan salaris advocaat en € 1.499,98 aan verschotten.
5.6.verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2011.