HR, 14-01-2014, nr. 13/02546
ECLI:NL:HR:2014:65
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-01-2014
- Zaaknummer
13/02546
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:65, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑01‑2014; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2012:CA2291, Niet ontvankelijk
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2394, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:2394, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:65, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑01‑2014
Inhoudsindicatie
HR: 80a RO.
Partij(en)
14 januari 2014
Strafkamer
nr. S 13/02546
ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 december 2012, nummer 22/001479-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 januari 2014.
Conclusie 10‑12‑2013
Inhoudsindicatie
HR: 80a RO.
Nr. 13/02546
Zitting: 10 december 2013
Mr. Vegter
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Bij arrest van 11 december 2012 heeft het Hof te ’s-Gravenhage de verdachte wegens moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren. Tevens heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen voor een bedrag van € 14.074,35 in combinatie met de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr te vervangen door honderd-en-vijf dagen hechtenis.
2. Namens de verdachte heeft mr. M.C. Megen, advocaat te Amsterdam, beroep in cassatie ingesteld. Mr. C.M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam, een schriftuur houdende twee middelen van cassatie ingediend.
3. De onderhavige zaak betreft de moord op een medewerker van de IND die op klaarlichte dag op weg naar zijn werk in Rijswijk (ZH) in het achterhoofd is geschoten.
4. Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd het verzoek heeft afgewezen om een deskundige als getuige te horen.
5. Ter terechtzitting van het Hof van 27 november 2012 heeft de raadsvrouw een verzoek gedaan om de getuige Loonen ter terechtzitting te horen, dat als volgt in het proces-verbaal is weergegeven:
‘De advocaat-generaal vindt het raar dat mijn cliënt op een zo laat tijdstip in de procedure ineens anders over zijn gebruik van Seroxat verklaart. Mijns inziens is het heel logisch dat iemand verklaart dat hij conform voorschrift zijn medicijnen inneemt. Mensen denken hier verder niet over na. Zeker niet mensen die zo zwaar depressief zijn als mijn cliënt op dat moment was. Het is aannemelijk dat mijn cliënt een seroxatvergiftiging heeft opgelopen. Indien u de conclusie van prof. Dr. Loonen niet volgt, verzoek ik u Loonen als deskundige op de zitting te horen.’
6. In zijn arrest is het Hof ingegaan op de aangevoerde seroxatvergiftiging en heeft hij in dat kader het verzoek om de getuige te horen afgewezen. In het arrest heeft het Hof het navolgende overwogen:
Ter terechtzitting in hoger beroep van 27 november 2012 heeft de raadsvrouw bepleit dat aannemelijk is geworden dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde aan een serotoninevergiftiging heeft geleden en dat hierdoor zijn handelen zodanig is beïnvloed dat hij voor het plegen van het delict mogelijk als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De raadsvrouw stoelt dit pleidooi op de inhoud van het rapport van prof. dr. A.J.M. Loonen (verder: Loonen) d.d. 28 september 2011 met daarin de conclusie dat het waarschijnlijk moet worden geacht dat paroxetine – indien de verdachte dit middel in een hoge dosering kort voor het ten laste gelegde zou hebben ingenomen – een belangrijke (mede)oorzakelijke rol heeft gespeeld bij het ontstaan van het agressie-incident. De deskundige schat de kans op een relevante rol op 2/3. Gelet hierop dient de verdachte, aldus de raadsvrouw, te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Geen van de in deze zaak geraadpleegde deskundigen – ook Loonen niet die slechts rapporteert in termen van mogelijke mede-causaliteit – is tot de conclusie gekomen dat de verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet kan worden toegerekend. Het verweer dient reeds daarom te worden verworpen.
Ambtshalve ziet het hof in het procesdossier evenmin aanwijzingen die een dergelijke conclusie zouden kunnen rechtvaardigen, eens te meer nu de verdachte de enige bron is voor wat betreft de door hem in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde feit gestelde inname aan medicamenten.
Onder deze omstandigheden is het horen van Loonen als deskundige, zoals voorwaardelijk verzocht door de raadsvrouw, niet noodzakelijk en wordt d i t verzoek afgewezen.’
7. Nu het verzoek om de getuige te horen ter terechtzitting van het Hof is gedaan, heeft het Hof de juiste (noodzakelijkheid) maatstaf aangelegd. Het oordeel is niet onbegrijpelijk gelet op hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd.
8. Het verzoek om Loonen als getuige ter terechtzitting te horen, strekte ertoe aannemelijk te maken dat de verdachte ‘mogelijk als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd’ en geschiedde onder de voorwaarde dat het Hof de conclusie van Loonen ‘niet volgt’. Uitgaande van ook de conclusies van de Loonen heeft het Hof geoordeeld dat hetgeen is aangevoerd niet tot de conclusie kan leiden dat de verdachte het ten laste gelegde niet kan worden toegerekend. Het is dus niet zo dat het Hof de conclusies van Loonen ‘niet volgt’; het Hof waardeert die conclusies anders dan de raadsvrouwe.
9. Het middel faalt.
10. Het tweede middel behelst de klacht dat het Hof in verband met de strafoplegging voorbij is gegaan aan een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inhoudende dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is.
11. Bij de motivering van de op te leggen straf heeft het Hof in zijn arrest het navolgende overwogen dat van belang is voor de beoordeling van het middel:
‘Het hof heeft voorts acht geslagen op de omtrent de verdachte opgemaakte rapportages van psychiater K. Foeken van 7 september 2009 en 25 januari 2010, en van psycholoog A.L. Faas van 11 september 2009. Beide rapporteurs concluderen dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een depressieve stoornis. Voorts heeft de verdachte klachten die passen bij een posttraumatische stressstoornis en alcoholmisbruik. Beide rapporteurs concluderen dat voornoemde stoornissen ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig waren en de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte hebben beïnvloed. De verdachte was hierdoor in enigszins verminderde mate in staat om zijn handelen in vrijheid te bepalen; hij kon het ontoelaatbare van zijn handelen nog wel inzien, maar was door de genoemde combinatie van factoren in enigszins verminderde mate in staat om volgens dat inzicht te handelen. De gedragskeuzes werden slechts gedeeltelijk bepaald door zijn persoonlijkheidseigenschappen en het depressieve toestandsbeeld. Gelet op het vooraangaande adviseren beide rapporteurs om de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het hof gaat uit van de inhoud van beide rapportages en houdt het ervoor dat de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en zal hiermee bij de bepaling van een passende en geboden straf rekening houden.’
12. In de strafmotivering heeft het Hof overwogen dat en waarom naar zijn oordeel de verdachte ‘enigszins verminderd toerekeningsvatbaar’ is . Aldus heeft het Hof eveneens aangegeven dat en waarom de verdachte naar zijn oordeel niet ‘sterk verminderd toerekeningsvatbaar’ was.
13. Het middel mist derhalve feitelijke grondslag zodat het faalt.
14. Nu de middelen klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden, dient de verdachte overeenkomstig het bepaalde in art. 80a RO niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep te worden verklaard.
15. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van de verdachte in zijn cassatieberoep.
Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G