Hof Amsterdam, 12-07-2016, nr. 200.173.243/01 NOT
ECLI:NL:GHAMS:2016:2785
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
12-07-2016
- Zaaknummer
200.173.243/01 NOT
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:2785, Uitspraak, Hof Amsterdam, 12‑07‑2016; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 188 Burgerlijk Wetboek Boek 4
Uitspraak 12‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Klacht tegen een notaris. Klaagster verwijt de notaris dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door na te laten in de verklaring van erfrecht melding te maken van het verblijvingsbeding in het samenlevingscontract. De kamer heeft de klacht tegen de notaris ongegrond verklaard. Het hof bevestigt de bestreden beslissing voor zover die betrekking heeft op de notaris.
Partij(en)
beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.173.243/01 NOT
nummer eerste aanleg : AL/2015/44
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 12 juli 2016
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellante,
gemachtigde: mr. R. van Noord, advocaat te Ridderkerk,
tegen
mr. [naam] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. [de gemachtigde] te [plaats] .
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 14 juli 2015 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 29 juni 2015 (ECLI:NL:TNORARL:2015:24) voor zover betrekking hebbende op notaris mr. [naam] (hierna: de notaris). De kamer heeft in de bestreden beslissing, voor zover hier relevant, de klacht tegen de notaris ongegrond verklaard.
1.2.
De notaris heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid een verweerschrift in hoger beroep in te dienen.
1.3.
De zaak is, tezamen met de zaak met zaaknummer 200.182.013/01 NOT (klacht tegen mr. [naam] , werkzaam geweest als kandidaat-notaris op het kantoor van de notaris) behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 28 april 2016. De gemachtigde van klaagster, de gemachtigde van mr. [de notaris] en mr. [naam] (hierna: de kandidaat-notaris) zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.
1.4.
Het hof heeft op 2 mei 2016 een volmacht ontvangen van de notaris ter uitvoering van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
2. Stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. Feiten
3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Klaagster heeft een gemeenschappelijke huishouding gevoerd met [naam] (hierna: erflaatster) in een gezamenlijke woning. Zij hebben op 5 september 2002 bij notariële akte een samenlevingsovereenkomst gesloten. In de overeenkomst is zogenoemd verblijvingsbeding opgenomen voor het geval de overeenkomst eindigt door het overlijden of faillissement van een van partijen (artikel 8). Het verblijvingsbeding is niet geregistreerd in het Centraal Testamentenregister.
3.2.2.
Op 6 maart 2013 is erflaatster overleden zonder bij testament over haar nalatenschap te hebben beschikt en met achterlating van haar (inmiddels overleden) vader en broer (hierna gezamenlijk te noemen: de erfgenamen).
3.2.3.
Op 14 maart 2013 heeft de kandidaat-notaris met klaagster gesproken over (de gevolgen van) het openvallen van de nalatenschap van erflaatster, alsmede over (de gevolgen van) het verblijvingsbeding. De aantekeningen die de kandidaat-notaris daarvan heeft gemaakt, luiden onder meer:
“Bespr. 14/3/2013 ivm v-v erfrecht, betr. nlp. van: mw. [naam]
(..)
- er is geen testament (zie CTR) (in dossier)
(..)
-> óók helft huis van haar overleden partner moet op haar naam zetten uit hoofde van het verblijvingsbeding in het slc. [lees: samenlevingscontract]”.
3.2.4.
Na op 19 april 2013 telefonisch contact te hebben gehad met de broer van erflaatster, heeft de kandidaat-notaris bij brieven van 25 april 2013 de erfgenamen algemene informatie verstrekt over hun mogelijkheden ten aanzien van de nalatenschap van erflaatster (met als bijlage een boedelvolmacht). De erfgenamen hebben de nalatenschap van erflaatster beneficiair aanvaard en klaagster boedelvolmacht gegeven.
3.2.5.
Op 17 mei 2013 heeft de notaris een verklaring van erfrecht afgegeven. In de verklaring van erfrecht is het verblijvingsbeding niet vermeld. Bij brief van gelijke datum heeft de kandidaat-notaris de verklaring van erfrecht toegezonden aan klaagster.
4. Standpunt van klaagster
4.1.
Klaagster verwijt de notaris dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door na te laten in de verklaring van erfrecht melding te maken van het verblijvingsbeding.
4.2.
Klaagster heeft aangevoerd dat zij door dit nalaten van de notaris problemen heeft ondervonden bij het afwikkelen van de nalatenschap van erflaatster. Immers, doordat de erfgenamen niet van het verblijvingsbeding op de hoogte waren, eiste de broer van erflaatster een vooruitbetaling van € 40.000,- van klaagster. Het administratiekantoor, dat op verzoek van klaagster de aangifte van de erfbelasting verzorgde, ging uit van de verklaring van erfrecht en deed een onjuiste aangifte. De kosten van de correctie zijn ten laste van klaagster gekomen. Onlangs is klaagster opnieuw geconfronteerd met het feit dat de notaris in de verklaring van erfrecht geen melding heeft gemaakt van het verblijvingsbeding in verband met de overdracht van de gezamenlijke woning. Als de notaris de juiste informatie had verstrekt, had klaagster geen rechtshulp hoeven in te roepen. Klaagster heeft als gevolg van dit alles ook psychische schade ondervonden.
5. Standpunt van de notaris
De notaris heeft de stelling van klaagster betwist en als volgt verweer gevoerd.
Klaagster heeft de notaris uitsluitend de opdracht gegeven tot het opstellen van een verklaring van erfrecht. In artikel 4:188 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt bepaald welke gegevens vermeld dienen te worden in een verklaring van erfrecht en daarin komt een verblijvingsbeding niet voor. Het verblijvingsbeding is dan ook niet vermeld in de verklaring van erfrecht. Een verdere opdracht inzake het verblijvingsbeding heeft klaagster nimmer gegeven.
6. Beoordeling
Omvang van het hoger beroep
6.1.
Klaagster heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bevestigd dat het hoger beroep alleen is gericht tegen beslissing van de kamer, voor zover die betrekking heeft op de notaris, en niet voor zover die betrekking heeft op diens kantoorgenoot mr. [de gemachtigde] .
Nieuwe klacht
6.2.
Klaagster heeft in hoger beroep een nieuwe klacht geformuleerd, inhoudende dat de notaris de kandidaat-notaris opdracht had moeten geven, althans erop had moeten toezien, dat in de begeleidende brief aan klaagster en de erfgenamen het verblijvingsbeding zou worden vermeld. Op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 van de Wet op het notarisambt dient het hof een aan hem voorgelegde zaak opnieuw in volle omvang te behandelen. In die procedure is voor de behandeling van een in appel nieuw geformuleerde klacht geen plaats. Klaagster zal daarom in haar nieuwe klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.
Verklaring van erfrecht en verblijvingsbeding
6.3.
In artikel 4:188 BW is opgesomd welke feiten in een verklaring van erfrecht moeten worden opgenomen. Een verblijvingsbeding in een samenlevingsovereenkomst komt in dit wetsartikel niet voor. Deze opsomming is echter niet limitatief en het is derhalve mogelijk in de verklaring ook andere feiten op te nemen die van invloed zijn op beheers- en beschikkingsbevoegdheid over de nalatenschap. Het niet-opnemen in de verklaring van erfrecht van het beding is echter in het licht van de tekst van voormeld wetsartikel geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dat laat onverlet dat uit hoofde van de in acht te nemen zorgvuldigheid ten aanzien van de belangen van klaagster en de erfgenamen er in dit geval wel reden was om hen te wijzen op het verblijvingsbeding. Dit is onvoldoende gedaan, maar dat is in dit geval niet aan de notaris toe te rekenen omdat dit de verantwoordelijkheid was van de kandidaat-notaris. Het hof verwijst daarvoor naar de zaak met zaaknummer 200.182.013/01 NOT. De klacht tegen de notaris is dan ook ongegrond.
6.4.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.5.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
7. Beslissing
Het hof:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in de klacht die voor het eerst in hoger beroep is aangevoerd;
- bevestigt de bestreden beslissing voor zover die betrekking heeft op de notaris.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.J.J. Los, F.J.P.M. Haas en G. Kleykamp - van der Ben en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2016 door de rolraadsheer.