Rb. Oost-Brabant, 11-02-2015, nr. C/01/273241 / HA ZA 14-44
ECLI:NL:RBOBR:2015:715
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
11-02-2015
- Zaaknummer
C/01/273241 / HA ZA 14-44
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2015:715, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 11‑02‑2015; (Op tegenspraak)
ECLI:NL:RBOBR:2014:2308, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 23‑04‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2015/246
Uitspraak 11‑02‑2015
Inhoudsindicatie
De kinderen van de schuldeiser verkopen aan de echtgenote van de schuldenaar een pakket aandelen, op termijn af te nemen. Is hier sprake van een constructie om de echtgenote tot extra verhaalschuldenaar te maken of van een zakelijke overeenkomst die geheel los staat van de schuldenproblematiek tussen schuldeiser en schuldenaar? De rechtbank oordeelt dat de echtgenote op onrechtmatige wijze tot extra verhaalschuldenaar is gemaakt. Zij kan daarom niet gehouden worden aan de overeenkomst, noch aan de daarop voortbouwende overeenkomsten. De schuldeiser en zijn kinderen worden veroordeeld de schade die de echtgenote heeft geleden te vergoeden en afstand te doen van de door de echtgenote (onder druk van een kort gedingvonnis verstrekte) zekerheden. Voor een aantal schadeposten worden partijen verwezen naar de schadestaatprocedure. De vorderingen van de echtgenote zagen met name op vernietiging van de overeenkomsten. Gelet op het tevens door haar gedaan uitdrukkelijk verzoek om een ‘passend juridisch leerstuk’ toe te passen, beslecht de rechtbank het geschil op grond van het leerstuk van de onrechtmatige daad, als beter passend op het geheel van dit complexe samenstel van feiten en gebeurtenissen dan een beoordeling van de afzonderlijke overeenkomsten en rechtshandelingen aan de hand van leerstukken ontleend aan het overeenkomsten- en rechtshandelingenrecht.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/273241 / HA ZA 14-44
Vonnis van 11 februari 2015
in de zaak van
1. [eiseres],
wonende te [woonplaats],
2. de vennootschap naar buitenlands recht
[eiseres sub 2] ,
gevestigd te [woonplaats],
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. G.T.J. Hoff te Haarlem,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. L.P. Schuttelaar te ‘s-Hertogenbosch,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] ,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L.P. Schuttelaar te ‘s-Hertogenbosch,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] ,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L.P. Schuttelaar te ‘s-Hertogenbosch,
4. [gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
advocaat A.J. Verdaas te Utrecht,
5. [gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
advocaat A.J. Verdaas te Utrecht,
6. [gedaagde sub 6],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
advocaat mr. A.J. Verdaas te Utrecht,
7. [gedaagde sub 7],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
advocaat mr. A.J. Verdaas te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres c.s.] (individueel [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2]) en [gedaagden c.s.] genoemd worden. Gedaagde 1 zal [gedaagde sub 1] worden genoemd, gedaagde 2 [gedaagde sub 2] en gedaagde 3 [gedaagde sub 3] (tezamen ook eisers in reconventie). Gedaagde 4 zal [gedaagde sub 4] worden genoemd en gedaagde 5 [gedaagde sub 5]. Gedaagden 4 tot en met 7 zullen gezamenlijk worden genoemd [de kinderen van gedaagde sub 1]. Alle gedaagden tezamen worden genoemd [gedaagden c.s.]
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 9 juli 2014
- -
het proces-verbaal van comparitie van 26 november 2014
- -
de akte van [eiseres c.s.] tot overlegging aanvullende producties (75 tot en met 87) tevens vermeerdering van eis
- -
de brief van mr. Verdaas voor [de kinderen van gedaagde sub 1] van 11 november 2014 met 3 bijlagen en producties 20 tot en met 32
- -
de brief van mr. Schuttelaar voor gedaagden 1 tot en met 3 van 11 november 2014
- -
de conclusie van antwoord in reconventie met producties 88 en 89
- -
de akte van [eiseres c.s.] tot overlegging aanvullende producties II (productie 90)
- -
de brief van mr. Hoff van 25 november 2014 met productie 91 (het arrest van het hof [woonplaats] d.d. 25 november 2014).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiseres sub 1] was blijkens de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand tot 24 juli 2012 gehuwd met [naam 3]. Zij waren gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. [naam 3] was directeur en aandeelhouder van [naam 4] (hierna [naam 4]). [naam 3] Holding bezat aandelen in [naam 10] Technology B.V. (hierna [naam 10]).
2.2.
[naam 1] en [naam 1] zijn vennootschappen van en gecontroleerd door [naam 1].
2.3.
[naam 3] deed veelvuldig zaken met (vennootschappen van) [naam 1]. Daaruit is een aanzienlijke schuld van [naam 3] aan (vennootschappen van) [naam 1] ontstaan. Deze schuld bedroeg in de periode december 2006 tot april 2008 in ieder geval in hoofdsom € 11.500.000,.
2.4.
Op 3 augustus 2008 ondertekende [eiseres sub 1] een verklaring, inhoudende dat zij uiterlijk op 30 januari 2010 aandelen [naam 10] voor een bedrag van € 10.000.000, van ‘de familie [naam 5]’ zou kopen. Deze verklaring werd mede ondertekend door [naam 1]. Op een tweede en derde blad na dit stuk staan door [naam 3] en [naam 1] ondertekende afspraken over een betalingsregeling, waarbij [naam 3] op zijn schulden aan [naam 1] totaal € 10.000.000, zou aflossen in vier termijnen, waarvan de laatste op 6 december 2009 moest worden voldaan.
2.5.
Op 20 mei 2009 werd een overeenkomst gesloten tussen [naam 1], [de kinderen van gedaagde sub 1], [naam 3], [eiseres sub 1] en de zakenlieden [naam 6] en [naam 7], onder meer inhoudende dat [naam 6] en [naam 7] de op 3 augustus 2008 door [eiseres sub 1] gesloten overeenkomst overnamen en derhalve de aandelen [naam 10] voor € 10.000.000, van [de kinderen van gedaagde sub 1] zouden kopen. [eiseres sub 1] stelde zich garant voor de betaling van het bedrag van € 10.000.000,.
2.6.
In november 2009 werd een overeenkomst gesloten, inhoudende dat [naam bedrijf] [bedrijf 1] (hierna [naam bedrijf]), een vennootschap van [naam 6] en [naam 7], de aandelen [naam 10] voor € 10.000.000, van [de kinderen van gedaagde sub 1] zou kopen. De levering van de aandelen zou plaatsvinden uiterlijk 1 december 2009 en de koopprijs zou uiterlijk 30 januari 2010 worden betaald. [naam 6] en [naam 7] stelden zich garant voor de betaling van € 10.000.000,. [eiseres sub 1] stelde zich garant voor de nakoming van de verplichtingen van [naam 6] en [naam 7].
2.7.
Bij vonnis in kort geding van 21 mei 2010 van de voorzieningenrechter bij de rechtbank ’s‑Hertogenbosch werden [naam bedrijf], [naam 6] en [naam 7] veroordeeld tot betaling aan [de kinderen van gedaagde sub 1] van het bedrag van € 10.000.000,. [eiseres sub 1] werd veroordeeld tot betaling van het gedeelte van dat bedrag dat niet binnen dertig dagen na betekening van het vonnis door [naam bedrijf] c.s. zou zijn voldaan.
2.8. 2
[naam bedrijf] en [naam 7] zijn in staat van faillissement verklaard en aan [naam 6] is surseance van betaling verleend. [naam 6] heeft op de vordering een bedrag betaald, volgens [eiseres sub 1] € 2.300.000, en volgens [naam 5] € 1.624.124,67,--.
2.9.
Ter verkrijging van uitstel van executie van het kort gedingvonnis verstrekt [eiseres sub 1] op basis van een briefovereenkomst met gedaagden van 23 augustus 2010, in die maand zekerheden; zij verpandt onder andere de aandelen B.V. Landgoed [naam 8]te [naam bedrijf] en geeft een recht van eerste hypotheek op het appartement [adres 1] te [woonplaats]. [eiseres sub 1] houdt daarnaast 100% van de aandelen in en is bestuurder van [eiseres sub 2] S.A. (gedaagde sub 2), welke vennootschap alle aandelen houdt in de Spaanse vennootschap [naam 9], die op haar beurt eigenaresse is van de door [eiseres sub 1] en [naam 3] als vakantiewoning gebruikte villa te [land]. De aandelen in [naam 9] worden eveneens overgedragen.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[eiseres c.s.] vordert na eiswijziging – summier samengevat – te verklaren voor recht dat de diverse overeenkomsten en rechtshandelingen nietig of vernietigd zijn, dan wel dat de rechtbank die overeenkomsten en rechtshandelingen alsnog vernietigt en wat betreft de overeenkomst van november 2009 deze ontbindt en met veroordeling van [gedaagden c.s.] tot betaling van schadevergoeding, althans tot teruglevering cq teruggave van overgedragen zaken en vermogensrechten met bepaling van dwangsommen.
3.2.
Zij legt daaraan kortgezegd het volgende ten grondslag. Zij stond op afstand van de zaken van haar voormalige echtgenoot, [naam 3]. Zij leende hem in de loop van de jaren wel geld, maar altijd onder (emotionele) druk. Zij wist niet dat [naam 3] grote schulden had, onder meer aan zijn vriend en zakenpartner [naam 1]. Op 3 augustus 2008 is zij door [naam 3] gedwongen een handgeschreven éénregelige verklaring te tekenen waarin zij zich vastlegde van de familie [naam 5] aandelen [naam 10] te kopen voor tien miljoen euro tegen 30 januari 2010. Zij wilde dit niet, maar kon niet ontsnappen aan de grote druk die [naam 3] op haar uitoefende. Nadien heeft zij in mei en in november 2009 nog twee overeenkomsten getekend in de veronderstelling daarmee van de verplichting uit de koopovereenkomst van 3 augustus 2008 af te kunnen komen. Op 23 augustus 2010 heeft zij een overeenkomst getekend ter verkrijging van uitstel van executie van het kort geding in mei 2010 en in de veronderstelling daaraan daadwerkelijk gebonden te zijn. Ook de ‘overeenkomst’ van 6 februari 2012 ziet daarop.
Zij heeft pas in de loop van februari 2012 van de curatoren van de inmiddels in faillissement verkerende [naam 3] voor haar positie relevante feiten gehoord, zoals van een fiscale verklaring tussen [naam 3] en [naam 1]. Daaruit concludeert zij dat zij slechts is ingezet als extra verhaalsschuldenaar voor de schulden van [naam 3] aan [naam 1]. Haar betoog komt er in het kort op neer dat de door haar op 3 augustus 2008 en nadien met betrekking tot de aandelen [naam 10] gesloten overeenkomsten een (voor haar verborgen gehouden) constructie betreffen die niet ten doel had aan haar aandelen te verkopen maar slechts ten doel had verhaal te kunnen nemen op haar vermogen voor de schulden die [naam 3] aan [naam 1] had. [naam 1] heeft daarbij misbruik gemaakt van de grote invloed die [naam 3] op haar had. Die overeenkomsten zijn in haar stelling dan ook (wat betreft de overeenkomst van 3 augustus 2008) non-existent, danwel nietig, althans vernietigd op tal van gronden. Er is in elk geval sprake van onrechtmatig handelen.
3.3.
[gedaagden c.s.] voeren verweer. De verweren van [naam 1] en zijn vennootschappen en van de kinderen zijn (nagenoeg) gelijkluidend. In het kort is hun verweer dat [eiseres sub 1] niet is ingezet als extra verhaalschuldenaar voor de schulden van [naam 3] aan [naam 1] en dat de koopovereenkomst van de aandelen [naam 10] van 3 augustus 2008 een gewone zakelijke koopovereenkomst is die niets te maken heeft met die schulden. [eiseres sub 1] is die koopovereenkomst (en ook de latere overeenkomsten) welbewust en goed geïnformeerd aangegaan met [de kinderen van gedaagde sub 1]. Er is geen grond voor nietigheid of vernietigbaarheid van die overeenkomst, noch van de nadien gesloten overeenkomsten. Er is ook geen sprake van onrechtmatig handelen. De kinderen staan in hun recht de nakoming van die overeenkomsten te verlangen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Eisers in reconventie hebben ter comparitie hun vordering, - samengevat - inhoudend te bepalen dat [eiseres sub 1] het appartementsrecht te [woonplaats] (als bedoeld in de overeenkomst van februari 2012) overdraagt aan [naam 1], ingetrokken. [naam 1] heeft gelijktijdig zijn eis vermeerderd met de vordering de door [eiseres c.s.] te zijner laste gelegde beslagen uitvoerbaar bij voorraad op te heffen.
3.6.
[eiseres c.s.] voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
4.1.
[gedaagden c.s.] hebben gevraagd nog bij akte te kunnen reageren op de eisvermeerdering en de op 10 november 2014 toegestuurde producties. De rechtbank ziet daartoe geen reden. De eisvermeerdering is eenvoudig van aard en tijdig voor de comparitie van 26 november 2014 aan Groenwoud c.s meegedeeld. Ook de producties zijn tijdig toegestuurd. [gedaagden c.s.] hebben ter comparitie alle gelegenheid gehad daarop te reageren. Daarenboven komt de rechtbank, zoals verderop in dit vonnis zal worden overwogen, niet toe aan een beoordeling van de vermeerderde eis zodat ook om die reden [gedaagden c.s.] niet behoeven te reageren.
Zakelijke overeenkomst of constructie?
4.2.
De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of sprake is van de door [eiseres sub 1] gestelde constructie om haar tot verhaalschuldenaar te maken of van de door [gedaagden c.s.] gestelde zakelijke overeenkomsten die los staan van de schulden van [naam 3] aan [naam 1]. De rechtbank volgt de stellingen van [gedaagden c.s.] niet en komt tot het oordeel dat [eiseres sub 1] op onjuiste gronden, cq met onjuiste middelen tot verhaalschuldenaar is gemaakt voor de schulden van [naam 3] aan [naam 1]. De rechtbank baseert zich bij dat oordeel op het navolgende.
4.3.
[naam 3] en [naam 1] hebben gedurende tal van jaren zaken gedaan. [eiseres sub 1] stond daar buiten. Zij werd daar bewust buiten gehouden. Vanaf circa 2004 ontstonden er forse schulden van [naam 3] aan [naam 1]. Die liepen in de jaren daarna verder op.
In 2006 bedroeg de schuld in ieder geval 11,5 miljoen euro. [naam 3] schrijft op 26 december 2006 aan [naam 1], die dit document als “aldus overeengekomen” in zijn handschrift onderschrijft (prod. 3 dgv. en getuigenverklaring [naam 1], prod. 68 dgv. p. 5): “Zoals besproken op 22 december 2006 zal ik je i.p.v. € 11,5 mio voor 15-10-2007 € 13,5 (dertien en een half miljoen euro) terug betalen. Indien de liquiditeit het toelaat zal ik € 15. mio (vijftien miljoen euro betalen.
Als zekerheid draag ik 4x (doorgestreept is ‘twee’, rb) keer 4,9 % aandelen [naam 10] over en twee keer 4,9 % aandelen [bedrijf 2] In de loop van januari 2007 zal deze overdracht kunnen plaats vinden. (.......)." Bovenaan de pagina is genoteerd: “for your eyes only”.
4.4.
In lijn daarmee sluiten [naam 3] en [naam 1] op 23 januari 2007 een overeenkomst van geldlening en schuldbekentenis (eveneens prod. 3 dgv.), waarin onder 1.1. wordt vermeld dat [naam 3] uit hoofde van verschillende geldleningen en transacties aan [naam 1] is verschuldigd een bedrag van € 11.500.000, welke vordering wordt omgezet in een geldlening, waarover volgens onderdeel 1.2. vanaf 1 januari 2007 22 % rente op jaarbasis verschuldigd is. De lening dient volgens onderdeel 2.1. op 15 oktober 2007 terugbetaald te worden, inclusief de rente een bedrag van € 13.502.909,. Onder 3.1. is vermeld dat de geldnemer op eerste verzoek van geldgever verplicht is zekerheid te stellen bij gebreke waarvan de geldlening direct opeisbaar is.
4.5.
Uit de brief van mr. Schuttelaar van 30 januari 2007 aan [naam 1] (bijlage C bij prod. 68 dgv., de getuigenverklaring van [naam 1]) blijkt dat op 23 januari 2007 tussen [naam 3] en [naam 1] onder meer is gesproken over [bedrijf 2] en over de overdracht van de aandelen [naam 10] “aan jou en de kinderen” (punt 7, pagina 3).
4.6.
Vervolgens worden op 28 maart 2007 vier pakketten aandelen [naam 10] (telkens 4,9 %) aan de vier kinderen [naam 5] verkocht door [naam 3] Holding Nederland B.V. voor telkens € 50.000,.
4.7.
Eveneens in maart 2007 komen [naam 1] en [de kinderen van gedaagde sub 1] overeen (prod. 20 bijlage 3 dgv.; 1.2 van de overeenkomst): “Ieder der [naam 11] is op eerste verzoek van W. [naam 5] verplicht om de Aandelen in de Vennootschap (bedoeld is de aandelen [naam 10], rb) aan W. [naam 5] of een door W. [naam 5] aan te wijzen derde te verkopen en in eigendom over te dragen zulks voor een door W. [naam 5] te bepalen verkoopprijs.” Verder is bepaald dat die verkoopprijs in ieder geval € 50.000, voor ieder der kinderen zal bedragen.
4.8.
[de kinderen van gedaagde sub 1] hebben tussen 16 en 21 mei 2007, al dan niet onder vermelding van “Aandelen [naam 10]” ieder € 50.000, betaald aan [naam 3] Holding. De aandelen worden op 12 juni 2007 aan de kinderen geleverd.
4.9.
Op 7 september 2007 betaalt [naam 3] aan [naam 1] per bank een bedrag van € 204.000, met vermelding ‘aflossing en rente lening’. Achter op het bankafschrift op naam van [naam 3] is met de hand genoteerd (prod 5. dgv.):
“200.000= afl lening
rente 6 % x 200.000 x 110/365 = 3616= afgerond 4000=”
4.10.
Op 20 december 2007 verklaart [naam 3] als volgt (prod. 6 dgv.):
“Ondergetekende [naam 3] wonende te [naam bedrijf][adres 2] verklaart bij deze onherroepelijk per direkt schuldig te zijn aan [de] [naam 5] cs een bedrag van
- 1.
4x 1.500.000 plus rente over aandelen (4,9 % aandelen [naam 10])
- 2.
en openstaande schulden
totaal bedrag van € 18 miljoen (achttien miljoen plus + lopende rente volgens overeenkomst). [naam 3] kan op dit moment niet aan zijn verplichtingen voldoen maar zal uiterlijk eind maart 2008
[naam 1] zal zijn uiterste best om deze langlopende zaak waardoor het schuldbedrag is opgelopen door Spanje en aandelen en onroerend goed op te lossen.
Nogmaals verklaar ik uitdrukkelijk dit bedrag schuldig te zijn.”
4.11.
Op 16 april 2008 schrijft [naam 1] aan [naam 1] een brief met als onderwerp: ‘Openstaande vorderingen’. Daaruit blijkt dat betaling door [naam 3] wederom achterwege is gebleven. [naam 1] staat er op dat betaling “uiterlijk 1 mei a.s.” plaatsvindt. De brief vervolgt met (prod. 8 dgv.):
“Tijdens onze laatste bespreking hebben wij dan ook afgesproken dat jij een en ander zult opnemen met [eiseres] ([eiseres sub 1], rb). Jij hebt mij medegedeeld dat jij deze brief en ingesloten, hierna te noemen, stukken aan [eiseres] zult voorleggen:
- -
onze overeenkomst van 27 mei 2004 waarin vastgelegd is dat jij per 27 december 2006 zou voldoen een bedrag groot € 11.500.000, terwijl jij voor elke maand dat jij later zou betalen een boete verschuldigd zou zijn van € 300.000,-
- -
onze overeenkomst van 23 januari 2007 waarin is vastgelegd dat jij per 15 oktober 2007 aan mij zou voldoen een bedrag groot € 11.500.000, en aan rente groot € 2.002.909, (totaal derhalve € 13.502.909,) waarbij mocht betaling op 15 oktober 2007 niet hebben plaatsgevonden de rente ad 22 % op jaarbasis zou blijven doorlopen
- -
jouw schuldbekentenis van 20 december 2007, waarin is vastgelegd dat jij uiterlijk eind maart 2008 aan mijn kinderen zou voldoen terzake de terugbetaling van de aandelen [naam 10] vier maal anderhalf miljoen euro, vermeerderd met de rente vanaf 15 oktober 2007 en waarin is vastgelegd dat jij uiterlijk eind maart 2008 zou voldoen de totale schuld ad € 18.000.000, (inclusief genoemd bedrag terzake de terugkoop van de aandelen [naam 10]) te vermeerderen met de rente van 22% per jaar vanaf 20 december 2007 (deze rente bedraagt per 1 mei zo’n € 1.410.000,).
Ik verzoek je dan ook om een copie van deze brief en de ingesloten stukken zo spoedig mogelijk aan [eiseres] te overhandigen. Tevens verzoek ik je om op zeer korte termijn een afspraak met jou, [eiseres] en mij vast te leggen teneinde deze zeer vervelende affaire voor 1 mei a.s. tot een goed einde te kunnen brengen. (….)”
4.12.
Op 23 juli 2008 schrijft mr. Spigt aan [naam 1] (prod. 1 cva gedaagden 1 tot en met 3):
“De heer [naam 3] verzocht mij hem bij te staan in de afwikkeling van de tussen u c.q. uw kinderen en hem c.q. zijn bedrijven lopende vorderingen.
Als onderdeel van de oplossing hebt u erop aangedrongen - zo begrijp ik - dat de echtgenote van de heer [naam 3] een betalingsregeling met betrekking tot de aandelen [naam 10] zou garanderen. Op verzoek van de heer [naam 3] besprak ik zulks met mevrouw die mij klip en klaar duidelijk maakte daar onder geen omstandigheid toe over te zullen gaan, dit nog daargelaten het gegeven dat zij ernstige twijfels uitte over de opbouw van de vorderingen en de gekozen constructie.
Het leek mij nuttig u hiervan op de hoogte te stellen.
Van cliënt begreep ik dat hij inmiddels wel een mogelijkheid ziet om in de door u gevraagde zekerheid op betaling naar uw genoegen te kunnen voorzien. (…..)”
[eiseres sub 1] betwist deze brief te kennen.
4.13.
Op 3 augustus 2008 tekent [eiseres sub 1] in [land] (waar zij toen met [naam 3] en de rest van haar gezin verbleef) de handgeschreven verklaring die luidt:
“Hierbij verklaart[eiseres] ([eiseres sub 1], rb) om onherroepelijk op uiterlijk 30 januari 2010 4 x 159.408 aandelen [naam 10] te kopen van de familie [naam 5] voor 10 miljoen euro (tien miljoen euro).
Deze verklaring is ook getekend door [naam 1], die toen eveneens in [land] verbleef.
4.14.
Onderaan de verklaring staat: “1 en 2 zijn samen verbonden’. Onder die laatste tekst staan twee handtekeningen, waarvan er één van [eiseres sub 1] lijkt te zijn. Zij betwist evenwel die tweede handtekening te hebben geplaatst, althans bekend te zijn met blad 2.
4.15.
Blad 2, dat samen met voornoemde handgeschreven verklaring en een derde blad in het geding is gebracht, o.a. prod. 12 dgv.) luidt als volgt:
“[naam 1] zal samen met [naam 3] de schulden aan [naam 1] afhandelen zoals in Vianen besproken en verder geen beroep meer doen op [eiseres] [naam 3]”
Onder die tekst volgt een aflossingsschema en handtekeningen van [naam 1] en [naam 3].
Ook op dit blad staat genoteerd: “1 en 2 zijn samen verbonden” en twee handtekeningen: één daarvan lijkt wederom van [eiseres sub 1] te zijn, maar ook van deze handtekening betwist zij de echtheid.
4.16.
Op het derde blad staat dat [naam 3] bij niet tijdige betaling een aantal auto’s om niet aan [naam 1] zal overdragen.
4.17.
Over de gang van zaken rond het ondertekenen van de verklaring op 3 augustus 2008 stelt [eiseres sub 1], dat zij door [naam 3] binnen een kwartier, door hem in de hoek van de slaapkamer gedreven, onder grote emotionele druk en onder valse voorwendselen is gedwongen om de handgeschreven éénregelige verklaring te tekenen (prod. 1 dgv. (eigen verklaring), prod. 10A cva gedaagden 1 tot en met 3 (getuigenverklaring). Zij wilde dat niet en beschikte niet over 10 miljoen euro.
Deze gang van zaken wordt door [naam 3] bevestigd in zijn verklaring ten overstaan van de curatoren van 30 maart 2012 en in de brief van [naam 3] van 29 oktober 2012 (prod. 52 en 60 dgv.), evenals - in grote lijnen - door getuige Van Esdonk die kort na het voorval, te weten op 4 of 5 augustus 2008 afzonderlijk door [eiseres sub 1] en [naam 3] hierover is gebeld (prod. 67 dgv. p. 8).
4.18.
[naam 3] is vervolgens met deze door [eiseres sub 1] getekende verklaring direct naar [naam 1] gegaan die deze (naar eigen zeggen namens zijn kinderen en nadat hij [gedaagde sub 4] telefonisch hierover had gesproken) heeft getekend.
4.19.
De volgende dag heeft [eiseres sub 1] telefonisch contact gezocht met [naam 1] en heeft hem laten weten dat zij dit niet wilde en boos op hem was. [naam 1] heeft vrijwel direct daarna het telefoongesprek afgebroken.
4.20.
De kinderen stellen over deze overeenkomst geen enkel contact met [eiseres sub 1] te hebben gehad.
4.21.
Het gaat slecht met de zaken van [naam 3] en hij probeert tot een reddingsplan te komen. [naam 3] komt eind 2008/begin 2009 in contact met [naam 7] en [naam 6], die interesse tonen in het overnemen van de ondernemingen van [naam 3]. [naam 3] betrekt in dit proces verschillende advocaten en ook de heren [naam 12] en [naam 13] komen in beeld. [naam 13] verklaart daarover in zijn getuigenverklaring (prod. 13A cva gedaagden 1 tot en met 3) dat hij was gevraagd door [eiseres sub 1] haar te helpen. Doel van zijn betrokkenheid was om [eiseres sub 1] ‘van de haak’ te krijgen. Zij was wanhopig over het tekenen van de verklaring van 3 augustus 2008 en wilde daarvan af. Er hebben diverse besprekingen over het reddingsplan plaatsgevonden, maar daarbij was Vehmijer naar eigen zeggen niet betrokken, wat wordt bevestigd door [naam 13]. Op een gegeven moment kwam de overeenkomst van mei 2009 voor hem ‘uit de lucht vallen’, aldus [naam 13].
4.22.
De overeenkomst van 20 mei 2009 (prod. 20 dgv.) betreft een overeenkomst met als partijen [naam 1], [de kinderen van gedaagde sub 1], [naam 7] en [naam 6], [naam 3] en [eiseres sub 1]. In de considerans onder B is opgenomen dat [naam 3] uit hoofde van de overeenkomst van 3 augustus 2008 aan [naam 1] verschuldigd is een bedrag van € 10.000.000, welke hij in vier termijnen zou betalen, maar dat geen betaling is gevolgd. Vervolgens is onder D opgenomen dat [eiseres sub 1] op 3 augustus 2008 met [naam 1] (namens de kinderen) is overeengekomen aandelen [naam 10] van de kinderen af te nemen uiterlijk 30 januari 2010 tegen betaling van een koopsom van € 10.000.000,. Verder is onder E bepaald dat de optieovereenkomst gesloten tussen [naam 1] en de kinderen ten aanzien van de aandelen [naam 10] van maart 2007 van kracht blijft.
4.23.
In artikel 1 is (kort gezegd) bepaald dat [naam 7] en [naam 6] de overeenkomst terzake de koop van de aandelen van [eiseres sub 1] overnemen. [eiseres sub 1], [naam 1] en de kinderen verklaren zich hiermee akkoord. [eiseres sub 1] stelt zich vervolgens jegens [naam 1] en de kinderen garant voor de nakoming door [naam 7] en [naam 6] jegens [naam 1] en de kinderen.
4.24.
In artikel 2 is geregeld dat [naam 7] en [naam 6] uiterlijk 20 juni 2009 aan [naam 1] kenbaar zullen maken of zij bereid zijn om een aanbetaling te doen op de in artikel 1 genoemde koopsom (mogelijk in de vorm van overdracht van aandelen [bedrijf 1]). Indien de aanbetaling voor [naam 1] acceptabel is zullen de kinderen het stemrecht op de aandelen overdragen met de restrictie dat dit in een bepaald geval niet kan worden uitgeoefend zonder toestemming van [naam 1].
4.25.
In artikel drie is opgenomen dat met een nog op te richten stichting een overeenkomst gesloten zal worden door [naam 1], [de kinderen van gedaagde sub 1] en [naam 3] en [eiseres sub 1] waarbij de stichting zich zal verbinden om aan [naam 1] een bedrag van € 5.000.000, te betalen.
4.26.
In november 2009 is een overeenkomst gesloten tussen [naam bedrijf] [bedrijf 1], de heren [naam 7] en [naam 6], [eiseres sub 1], [stichting 1], [naam 3] Holding Nederland B.V., [naam 3], [naam 1] en [de kinderen van gedaagde sub 1]. Die overeenkomst strekt er (kort gezegd) toe dat [naam bedrijf] de verplichting tot koop van de aandelen [naam 10] van [eiseres sub 1] overneemt met [naam 7] en [naam 6] als garant en [eiseres sub 1] als achtergarant. De aandelen zullen worden geleverd per uiterlijk 1 december 2009. De betaling zal plaatsvinden uiterlijk 30 januari 2010.
4.27.
Omdat betaling achterwege blijft wordt [eiseres sub 1] (en worden ook [naam 7] en [naam 6]) aangesproken; [eiseres sub 1] bij brieven van 28 januari 2010, 11 februari 2010, 19 maart 2010 en 1 april 2010. De brieven zijn geschreven door mr. Schuttelaar namens [de kinderen van gedaagde sub 1]. In de brief van 19 maart 2010 schrijft mr. Schuttelaar onder meer dat [naam 7] en [naam 6] nog niets op de vordering hebben voldaan, alsmede: “Woensdag 17 maart j.l. heb ik samen met de heer [initialen] [naam 5] wederom een bespreking gevoerd met de heer [naam 6].”
4.28.
In kort geding vorderen [de kinderen van gedaagde sub 1] vervolgens van [naam bedrijf], [naam 7] en [naam 6] en [eiseres sub 1] betaling van het bedrag van € 10.000.000, op grond van de overeenkomsten van mei en november 2009 en bij vonnis van 21 mei 2010 veroordeelt de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Bosch (kort gezegd) tot de betaling van € 10.000.000,.
4.29.
Intussen was op 10 februari 2010 tussen [naam 3] en [naam 1] een fiscale verklaring opgesteld (prod. 26 dgv.). Deze is niet in de procedure in kort geding overgelegd. Daarin is onder meer bepaald dat het doel van de overeenkomst van 20 mei 2009 is de verkoop van de aandelen [naam 10] en de gedeeltelijke aflossing van de schuld van [naam 3] aan [naam 1], welke schuld betreft nominaal een bedrag van € 10.000.000, en een earn out-vordering van maximaal € 5.000.000,. [naam 1] is bij de overeenkomst van 20 mei 2009 partij omdat hij een vordering heeft op [naam 3]. De verkoopopbrengst ten gevolge van de overeenkomst komt toe aan [naam 1]. Op deze wijze kan de vordering van [naam 1] op [naam 3] afgelost worden. De fiscale uitwerking van dit deel van de overeenkomst is dat het ontvangen geldbedrag bij [naam 5] wordt aangemerkt als aflossing van de leningen aan [naam 3]. [de kinderen van gedaagde sub 1] hebben de juridische eigendom van de aandelen verkregen als vorm van zekerheidsrecht ter aflossing van de vordering. De betaling van € 10.000.000,geschiedt rechtstreeks aan [naam 1]. Hiermee wordt de vordering afgelost, aldus nog steeds de fiscale verklaring.
4.30.
Op 23 augustus 2010 stemt [eiseres sub 1] er mee in dat zij (ter verkrijging van uitstel van executie) zekerheden verstrekt voor de veroordeling uit het kort gedingvonnis van 21 mei 2010, onder meer door overdracht van aandelen in de Spaanse vennootschap [naam 9] die eigenaresse is van het huis te [land]; verpanding van de aandelen B.V. Landgoed [naam 8]en een recht van eerste hypotheek op het appartement [adres 1] te [woonplaats]. De overdracht van aandelen in [naam 9] dient te geschieden aan ‘cliënten en/of [naam 1] Beheer B.V. en/of [naam 1] B.V.’. In geval van verkoop valt de koopsom toe aan ‘cliënten en/of [naam 1] Beheer B.V. en/of [naam 1] B.V.’
4.31.
Uit de akte ‘Share purchase agreement and assigment of credit’ (prod. 36 dgv.) blijkt dat aandelen [naam 9] worden overgedragen aan [naam 1] en [naam 1] Beheer, daarbij vertegenwoordigd door [naam 1].
4.32.
De diverse pandrechten worden door [eiseres sub 1] gegeven aan [de kinderen van gedaagde sub 1], waarbij [naam 1] ook als pandhouder optreedt ten aanzien van de aandelen B.V. [bedrijf 1]. Ook het recht van hypotheek op het appartement in [woonplaats] wordt gegeven aan [de kinderen van gedaagde sub 1].
4.33.
Op 6 februari 2012 is tussen [eiseres sub 1] en [de kinderen van gedaagde sub 1], [naam 1] B.V. en [naam 1] een overeenkomst gesloten terzake van het (alsnog) verpanden van aandelen [bedrijf 1]; de verkoop en overdracht van het appartement te [woonplaats] voor € 1,-- aan [naam 1] en andere met de oorspronkelijke vordering samenhangende regelingen (de overdracht van het appartement heeft nadien nooit plaatsgevonden).
4.34.
De rechtbank concludeert uit de hiervoor geschetste gang van zaken (die tussen partijen vast staat) dat niet is vol te houden dat de koopovereenkomst van de aandelen van 3 augustus 2008 een zelfstandige transactie is die geheel los staat van de schulden van [naam 3] aan [naam 1].
4.35.
De rechtbank stelt vast dat de verkoop van de aandelen [naam 10] aan [de kinderen van gedaagde sub 1], de verkoop daarvan van [de kinderen van gedaagde sub 1] aan [eiseres sub 1] en de ‘doorverkoop’ daarvan aan [naam 7] en [naam 6] door [naam 3] en [naam 1] op touw zijn gezet met als doel de aflossing van de schulden van [naam 3] aan [naam 1].
De verkoop aan [de kinderen van gedaagde sub 1] in maart 2007 is een rechtstreeks uitvloeisel uit hetgeen [naam 3] en [naam 1] in december 2006 en januari 2007 zijn overeengekomen. In december 2006 is tussen hen overeengekomen dat de aandelen [naam 10] tot zekerheid van betaling van die schulden zullen worden overgedragen. De overeenkomst van 23 januari 2007 is een uitwerking van hetgeen tussen hen in december 2006 is afgesproken. De verschuldigde bedragen en de betaaldatum komen overeen en in de overeenkomst van 23 januari 2007 is ook bepaald dat zekerheid dient te worden verstrekt. Op die dag is tussen hen ook over de aandelen [naam 10] gesproken. Dat de (opbrengst van de) aandelen had te dienen als verhaalsobject ten behoeve van [naam 1] voor die schulden volgt ook uit de optieovereenkomst die hij ten tijde van die verkoop van de aandelen met zijn kinderen heeft gesloten (maart 2007). De kinderen kregen dus niet daadwerkelijk de vrije beschikking over die aandelen en de mogelijke waardeontwikkeling daarvan. Het was immers [naam 1] die kon bepalen of en wanneer de aandelen verkocht zouden worden en hij was degene die daarbij kon bepalen welke prijs hij daarvoor aan de kinderen zou betalen. [naam 1] heeft vervolgens in december 2007 buiten de kinderen om (zo verklaart [gedaagde sub 4] als getuige daar niets van te hebben geweten, prod. 69 dgv., pag. 9) met [naam 3] afgesproken dat de laatste uiterlijk eind maart 2008 4 x € 1.500.000,-- zal betalen met rente. In zijn brief van 16 april 2008 verwoordt [naam 1] dat als ‘terugbetaling’ van de aandelen en ‘vermeerderd met de rente vanaf 15 oktober 2007’, dat is de dag dat [naam 3] volgens de overeenkomsten van december 2006 en januari 2007 uiterlijk aan zijn betalingsverplichting aan [naam 1] had moeten voldoen.
Het blijkt verder uit het feit dat [naam 1] en [naam 3] op 3 augustus 2008 (dezelfde dag dat [eiseres sub 1] de verklaring tot koop van de aandelen van de “familie [naam 5]” heeft getekend) de schuld van [naam 3] hebben verminderd tot € 10.000.000, en hebben afgesproken verder geen beroep op [eiseres sub 1] te zullen doen en uit het feit dat deze afspraken en de door [eiseres sub 1] getekende verklaring met elkaar verbonden zijn (“1 en 2 zijn samen verbonden”).
[naam 1] is vervolgens partij bij de overeenkomst van 20 mei 2009 met [naam 7] en [naam 6] en heeft daarin een prominente rol. Niet alleen wordt in die overeenkomst met zoveel woorden de vordering van [naam 1] op [naam 3] genoemd, maar ook is geregeld dat [naam 7] en [naam 6] aan [naam 1] dienen kenbaar te maken of zij een aanbetaling zullen doen; dat [naam 1] zal bepalen of die aanbetaling acceptabel is; dat voor een bepaalde uitoefening van stemrecht toestemming nodig is van [naam 1]. Tevens is in die overeenkomst neergelegd dat de optieovereenkomst tussen [naam 1] en de kinderen van kracht blijft. Weliswaar verklaart [gedaagde sub 4] [naam 5] dat dit op een vergissing moet berusten en dat hij bij deze overeenkomst een leidende rol heeft gespeeld, maar dat is ongeloofwaardig: de kinderen spelen in die overeenkomst geen enkele rol van betekenis, het is [naam 1] die de zeggenschap heeft.
Dat [naam 1] de zeggenschap heeft en dat het gaat om zijn vordering volgt ook uit hetgeen de heer [naam 13] als getuige heeft verklaard over zijn bemiddelende rol voor [eiseres sub 1]. Ook daarbij was [naam 1] de bepalende man. (Hij verklaart onder meer: “Er lag een grote eis van [naam 5] Senior wat betreft geld”; ”Al in mijn eerste gesprek met [naam 5] Senior 2008 heb ik geprobeerd hem te bewegen terug te komen op de afspraak van augustus 2008”, prod. 13A cva gedaagden 1 tot en met 3, pag. 3 en 5).
4.36.
Dat de (opbrengst van de) aandelen dienen als verhaalsobject volgt eens te meer uit de vaststelling dat het [naam 1] is die de bespreking met [naam 6] voert als betaling in januari 2010 uitblijft.
De inhoud van de fiscale verklaring van februari 2010 is geheel in lijn met al het voorgaande: [naam 3] en [naam 1] verklaren dat de aandelen strekken tot zekerheid voor de schulden van [naam 3]; dat de kinderen (slechts) de juridische eigendom als vorm van zekerheidsrecht ter aflossing van de vordering van [naam 1] op [naam 3] hebben verkregen en dat de economische eigendom daarvan bij [naam 3] Holding Nederland is gebleven; dat het bedrag van € 10.000.000, rechtstreeks wordt overgemaakt aan [naam 1]; dat hiermee de vordering wordt afgelost.
[naam 1] stelt dat deze verklaring op zich zelf staat, slechts betekenis heeft voor [naam 3] en hemzelf en slechts is ingegeven door een plots opkomend fiscaal probleem. De rechtbank passeert dat. In de verklaring wordt de overeenkomst van 20 mei 2009 uitdrukkelijk aangehaald en wordt gesteld dat [naam 1] daarbij partij is omdat hij een vordering op [naam 3] heeft. Een andere reden voor zijn betrokkenheid bij die overeenkomst is ook niet goed denkbaar. Hiervoor is al uiteengezet dat [naam 1] bij die overeenkomst van mei 2009 een prominente, doorslaggevende rol speelt. Zijn betrokkenheid bij die overeenkomst is dus niet achteraf geconstrueerd. En zoals gezegd is de fiscale verklaring geheel in lijn met hetgeen daaraan voorafgaand heeft plaatsgevonden.
4.37.
[de kinderen van gedaagde sub 1] stellen wel dat zij geen weet hadden van de fiscale verklaring, maar ook dat volgt de rechtbank niet. [naam 18], de belastingadviseur die bij de totstandkoming van de verklaring betrokken was en daarover met de belastingdienst heeft overlegd, heeft immers verklaard dat hij daarover met [gedaagde sub 4] [naam 5] overleg heeft gevoerd (prod. 71 dgv., getuigenverklaring pag. 12). Die verklaring raakt ook de fiscale positie van [de kinderen van gedaagde sub 1]. De rechtbank komt hierop nog terug.
4.38.
Ook bij de uitwinning blijkt dat het gaat om verhaal voor de schulden van [naam 3] aan [naam 1]. Zo worden de aandelen [naam 9] overgedragen aan (vennootschappen van) [naam 1]; op 6 februari 2012 wordt bedongen dat het appartement van [eiseres sub 1] in [woonplaats] wordt overgedragen aan [naam 1]; de betaling door [naam 6] is bij [naam 1] binnengekomen, zoals blijkt uit de verklaring van [gedaagde sub 4] (prod. 69 dgv., p. 11): “Pa heeft het geld binnengekregen”. [gedaagde sub 4] verklaart daarbij ook dat [naam 1] dit bedrag heeft schuldig verklaard aan de kinderen en daar rente over betaalt. Ter gelegenheid van de comparitie heeft hij echter anders verklaard, te weten dat het geld is overgemaakt aan de kinderen en terug is geleend aan vader en ook dat de opbrengsten op een vermogensrekening van de kinderen staan en dat van daaruit geld aan vader wordt uitgeleend. De rechtbank moet constateren dat van dit laatste niets is gebleken en er ook geen enkele zinnige verklaring is gegeven waarom de kinderen dergelijke grote bedragen aan hun vermogende, 84-jarige vader zouden moeten uitlenen. De rechtbank gaat op dit punt dan ook uit van de onder ede afgelegde verklaring van [gedaagde sub 4] [naam 5] in het getuigenverhoor.
4.39.
Dat de opbrengst van de aandelen - in de vorm van vorderingen van de kinderen op [naam 1] - feitelijk aan [de kinderen van gedaagde sub 1] ten goede zou komen, zou in strijd komen met de fiscale verklaring. [de kinderen van gedaagde sub 1] stellen wel dat die fiscale verklaring hun (fiscale) positie niet raakt, maar dat is een onhoudbaar standpunt. Tussen [naam 3] en [naam 1] is vastgesteld, dat de opbrengst van de aandelen [naam 10] bedoeld is voor de aflossing van de schulden. Dan kan de opbrengst niet tevens ook aan de kinderen toekomen (ook niet in de vorm van een vordering op [naam 1]). Ten overvloede wijst de rechtbank ook nog naar de fiscale opinies (prod.’s 77 en 79, akte aanvullende producties [eiseres c.s.]). Als gevolg van die vaststelling heft de belastingdienst over die opbrengst geen aanmerkelijk belangbelasting. Als de kinderen die opbrengst bij vader opeisen (al of niet als rekening-courantschuld) zal blijken dat deze opbrengst dus niet bedoeld is ter aflossing van de schuld maar om als verkoopopbrengst aan de kinderen ten goede te komen. De consequentie daarvan zal zijn dat de belastingdienst alsnog aanmerkelijk belangbelasting zal heffen bij vader (op grond van de optieovereenkomst) of te zijner tijd de vorderingen van de kinderen op vader bij het bepalen van de erfenis en de verschuldigde successierechten buiten beschouwing zal laten. (Wellicht heeft [naam 1] de kinderen in de afwikkeling van de schulden willen betrekken om te trachten een deel van zijn vermogen zonder belastingheffing aan de kinderen te doen toekomen.) Wat [naam 1] met zijn kinderen hierover ook heeft afgesproken, dat doet niet af aan de vaststelling dat het doel van de constructie rond de aandelen [naam 10] geen andere was en is dan verhaalsuitoefening.
Tot welke consequentie heeft het voorgaande te leiden?
4.40.
[gedaagden c.s.] stellen dat [eiseres sub 1] veel meer wist dan zij doet voorkomen op grond waarvan zij wel gehouden zou moeten worden aan de met haar gesloten overeenkomsten, maar voeren daartoe onvoldoende aan. Hun stellingen zijn in de eerste plaats innerlijk tegenstrijdig waar zij enerzijds stellen dat de met [eiseres sub 1] gesloten koopovereenkomst van 3 augustus 2008 een zakelijke overeenkomst aangaande aandelen [naam 10] betreft die niets te maken had met de vorderingen van [naam 1] op [naam 3] en anderzijds dat [eiseres sub 1] van alles op de hoogte was wat betreft de schuldpositie van [naam 3], de door [naam 1] gezochte verhaalsmogelijkheid op haar vermogen, dat zij precies wist wat zij deed en dat wat zij deed was om [naam 3] te helpen door de aandelen [naam 10] te kopen.
4.41.
Er is bovendien niet gebleken dat [eiseres sub 1] een inhoudelijk rol speelde in het concern van [naam 3], zoals [gedaagden c.s.] stellen. [gedaagden c.s.] wijzen er wel op dat [eiseres sub 1] bestuurder was bij een van de vennootschappen van [naam 3], maar daaruit volgt nog niet dat zij daadwerkelijk inhoudelijk betrokken was. Daarover hebben [gedaagden c.s.] niets relevants gesteld. Uit hetgeen [naam 1] naar voren heeft gebracht, volgt dat zij nooit betrokken is geweest bij de talloze zakelijke transacties die hij met [naam 3] sloot, en daar zelfs welbewust buiten is gehouden. Zo verklaart hij: “Ik had [naam 3] moeten beloven dat ik nooit met zijn vrouw over onze financiën en onze zaken (rb: die van [naam 3] en [naam 1]) zou praten en dat heb ik ook nooit gedaan, tot april 2008” (getuigenverhoor prod. 68 dgv. p. 3). Ook is gebleken dat [eiseres sub 1] eerder nooit een (zakelijke) transactie met [gedaagde sub 4] [naam 5] heeft gedaan, terwijl zij door de relatie tussen [naam 1] en [naam 3] gedurende tal van jaren wel regelmatig (privé)contact met elkaar hadden.
4.42.
[gedaagden c.s.] wijzen op de brief van [naam 1] van 18 april 2008 en de brief van mr. Spigt van 23 juli 2008. De rechtbank constateert dat het niet voor de hand ligt dat [eiseres sub 1] de inhoud van die brief van [naam 1] en de bijlagen daarbij (waarvan [naam 3] heeft verklaard dat hij die heeft onderschept voordat deze brief [eiseres sub 1] kon bereiken) kende, noch de brief van mr. Spigt. Als dat wel het geval zou zijn geweest dan is onverklaard gebleven waarom zij op 3 augustus 2008 met een eenregelig briefje onherroepelijk en zonder enig overleg of onderhandeling aan de familie [naam 5] zou verklaren de aandelen te willen kopen voor 10 miljoen euro. [eiseres sub 1] zou er dan immers mee bekend zijn geweest dat die aandelen niet lang daarvoor niet voor 10, maar voor 6 miljoen euro van de kinderen teruggekocht hadden moeten worden. De inhoud van de brief van mr. Spigt onderstreept te meer dat bij [gedaagden c.s.] minstens grote twijfel over de waarde van die verklaring van 3 augustus 2008 had moeten rijzen.
4.43.
Of de handtekening van [eiseres sub 1] op de eerste en tweede pagina van het document van 3 augustus 2008 onder de tekst ‘1 en 2 zijn samen verbonden’ echt is of niet kan in het midden blijven. Er is niet gebleken dat de portee daarvan met haar is besproken. [naam 3] stelt onomwonden dat hij het niet heeft verteld. [naam 1] en [de kinderen van gedaagde sub 1] verklaren uitdrukkelijk dat zij over de overeenkomst van 3 augustus 2008 geen contact met [eiseres sub 1] hebben gehad.
4.44.
Ook is niet gebleken dat [eiseres sub 1] nadien en met name in de loop van 2009 alsnog is ingelicht over de bedoeling van [gedaagden c.s.] rond de transacties met de aandelen [naam 10].
Ten tijde van het kort geding in mei 2010 heeft [eiseres sub 1] weliswaar kennis kunnen nemen van een aantal feiten (zoals de hoeveelheid schulden die [naam 3] aan [naam 1] had, dat de aandelen eerder door [de kinderen van gedaagde sub 1] voor € 200.000,-- waren gekocht) maar daaruit heeft zij niet kunnen en hoeven begrijpen dat de bedoeling van de transacties was dat [naam 1] voor de vordering op [naam 3] verhaal kon nemen op haar vermogen. Het samenstel aan gegevens waaruit die bedoeling naar voren komt, is haar pas later bekend geworden. Met name is relevant dat haar de fiscale verklaring is onthouden, die in samenhang bezien met de schuldbekentenis van december 2006, de overeenkomst van 23 januari 2007, de optieovereenkomst van maart 2007 en de overeenkomst van mei 2009 de ware bedoeling van de aandelentransacties doet uitkomen. [gedaagden c.s.] hebben onvoldoende naar voren gebracht dat de conclusie zou rechtvaardigen dat [eiseres sub 1] daarmee ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten van mei 2010 en 6 februari 2012 bekend was. De stelling van [eiseres sub 1] dat zij daarmee eerst ter gelegenheid van het gesprek met de curatoren op 16 februari 2012 bekend is geworden, wordt onderschreven door mr. Dekker, curator (prod. 90 dgv., par. 123: “Haar ontzetting leek oprecht en kort daarop scheidde zij van [naam 3]”). Niet is uit hetgeen [gedaagden c.s.] naar voren hebben gebracht, of anderszins gebleken dat de adviseurs en advocaten die aan de zijde van [eiseres sub 1] optraden op de hoogte waren van alle nu bekende en relevante feiten.
4.45.
Dat [naam 3] met gebruikmaking van een onwaar verhaal en met inzet van zijn overwicht over haar [eiseres sub 1] ertoe heeft gebracht op 3 augustus 2008 de verklaring te tekenen staat vast. Het wordt door [eiseres sub 1] uitvoerig betoogd en haar betoog wordt gedetailleerd bevestigd door [naam 3]. [naam 3] heeft haar op 3 augustus 2008 niet verteld dat zij onder het mom van koop van aandelen als extra verhaalschuldenaar werd ingezet.
[naam 3] verklaart (prod. 52 dgv.) dat hij die dag enorm onder druk is gezet door [naam 1] en dat het idee om [eiseres sub 1] de ‘putoptie’ te laten tekenen uit de koker van [naam 1] kwam.
[naam 1] verklaart tijdens het getuigenverhoor van 10 september 2013 (prod. 68 dgv., p. 6 en 7) over de gebeurtenissen op 3 augustus 2008 dat hij die middag een ontmoeting had met [naam 3] op het terras van hotel [naam 14]. ”[naam 1] had weer een heel groot verhaal over de fantastische waarde van de aandelen van [naam 10]. Ik zei toen tegen hem: ”nou, als die aandelen dan zo verschrikkelijk veel waard zijn, waarom koopt [eiseres] dat pakket van 19,6 % dan niet voor 10 miljoen? Dan zijn mijn kinderen erg blij en heeft zij iets fantastisch in handen.” Hij verklaart verder dat [naam 3] een paar uur later terug kwam met de overeenkomst. “Ik was er door verrast dat ik een complete overeenkomst van hem kreeg en dat dit al door [eiseres] getekend was. Die datum van 30 januari 2010 komt helemaal uit de koker van [naam 1]. Die heb ik niet verzonnen.” In datzelfde verhoor verklaart [naam 1] ook nog: “Toen heb ik [eiseres] het pakket van bijna 20 % willen geven voor 10 miljoen, omdat ik haar ter wille wilde zijn.”
In het licht van de feitelijke gebeurtenissen vanaf eind december 2006 zoals hiervoor door de rechtbank vastgesteld, is deze verklaring weinig serieus te nemen. [naam 1] zocht immers al vanaf april 2008 naar een manier om [eiseres sub 1] met haar vermogen te betrekken bij de afwikkeling van de schulden van [naam 3]. Hij wist dat zij daarin absoluut geen rol wilde spelen. Dat was hem immers door mr. Spigt bij brief van 23 juli 2008 (derhalve kort voor 3 augustus) voorgehouden. Blijkens zijn uitlatingen ”nou, als die aandelen dan zo verschrikkelijk veel waard zijn…” had hij kennelijk zelf geen enkel vertrouwen in de waarde(ontwikkeling) van de aandelen [naam 10] of op zijn minst twijfels hierover.
4.46.
Het ligt ook niet voor de hand zonder enige nadere bespreking, laat staan onderhandeling in te stemmen met de voorwaarde dat de aandelen eerst op 30 januari 2010 afgenomen hoefden te worden. [naam 1] geeft ook geen enkele redelijke verklaring voor het feit dat tussen hem en [naam 3] tegelijkertijd werd overeengekomen dat de (rest van de) schuld van [naam 3] op 10 miljoen euro werd gesteld, het tijdstip waarop dat bedrag zou moeten worden betaald en voor de zinsnede dat verder geen beroep op [eiseres sub 1] zou worden gedaan. Zijn verklaring dat [eiseres sub 1] “iets fantastisch in handen kreeg” is niet te rijmen met de boosheid die [eiseres sub 1] de volgende dag in het telefoongesprek jegens hem uitte, en zeker niet met het feit dat hij dit slechts voor kennisgeving aannam. Daarover verklaart hij: “Toen zei ik: “nou, dan weet ik dat.” Ik heb verder niks gevraagd of gezegd. Dat er getekend was, was het enige dat ik belangrijk vond.” Ter comparitie verklaart hij verder dat hij opgelucht was dat ze getekend had. Ook deze opluchting past niet bij een man die de echtgenote van zijn zakenpartner [naam 3] (en zijn eigen kinderen) zojuist een plezier heeft gedaan, maar bij iemand die, nadat hij jarenlang geconfronteerd is geweest met (tot nu toe oninbare) schulden van deze zakenpartner (in de eigen woorden van [naam 1]: “Daar hebben we het (rb: binnen de familie) wel 10 jaar lang over gehad. Hoe zouden we dat geld toch ooit weer terug kunnen krijgen?”, prod. 68 dgv., p. 7)), ziet dat hij hiervoor nu eindelijk een in zijn ogen reële verhaalsmogelijkheid heeft gekregen.
Een en ander onderstreept dat de bedoeling van de aandelentransactie was [eiseres sub 1] met haar vermogen te binden voor de schulden van [naam 3]. Uit de uitlatingen van [naam 1] volgt ten slotte ook dat hij degene is geweest die de ‘koopprijs’ van de aandelen heeft bepaald op 10 miljoen euro.
4.47.
[de kinderen van gedaagde sub 1] stellen dat zij niets hebben geweten over de omstandigheden waaronder die overeenkomst van 3 augustus 2008 tot stand is gekomen en dat wat [naam 1] daarover mogelijk heeft geweten hen niet regardeert. De rechtbank volgt dat niet. Uit de tussen de kinderen en [naam 1] in maart 2007 gesloten optieovereenkomst wisten zij, of konden zij weten, dat zij niet daadwerkelijk de vrije beschikking over de aandelen en de mogelijke waardeontwikkeling hadden. Het was immers [naam 1] die kon bepalen of en wanneer de aandelen verkocht zouden worden en hij was degene die daarbij kon bepalen welke prijs hij daarvoor aan de kinderen zou betalen.
[de kinderen van gedaagde sub 1] waren op de hoogte van de schulden van [naam 3] aan [naam 1]. [naam 1] verklaart zelf dat hij altijd alles met zijn kinderen besprak (prod. 68 dgv., getuigenverklaring pag. 5). [schoonzoon gedaagde sub 1] (echtgenoot van [gedaagde sub 5]) verklaart als getuige dat die schuld een regelmatig terugkerend gesprekonderwerp binnen de familie was (prod. 71 dgv. pag. 8), evenals [naam 1] zelf zoals hierboven geparafraseerd.
[gedaagde sub 4] heeft verklaard dat zijn vader hem op 3 augustus 2008 heeft gebeld en hem heeft voorgehouden dat hij de aandelen voor 10 miljoen euro kon verkopen aan [eiseres sub 1] en dat hij, [gedaagde sub 4], daarmee direct mede namens de andere kinderen heeft ingestemd. [naam 1] heeft vervolgens de overeenkomst als vertegenwoordiger van de kinderen getekend. Voor zover er al sprake van was dat [de kinderen van gedaagde sub 1] niet (precies) wisten wat er die dag had plaatsgevonden, dan kunnen zij zich daar niet op beroepen en wordt de wetenschap van [naam 1] aan hun toegerekend. [gedaagde sub 4] [naam 5], op zijn beurt vertegenwoordiger van de kinderen, wist in ieder geval dat de aandelen, die de kinderen zelf niet lang daarvoor voor slechts € 200.000, hadden gekocht, en waaromtrent zij een optieovereenkomst met vader hadden gesloten, middels een eenregelig handgeschreven briefje werden verkocht aan de echtgenote van de schuldenaar van zijn vader, die hij in privé kende en met wie hij nooit eerder een zakelijke transactie had gesloten. Als ervaren zakenman had het op zijn weg gelegen dat ‘niet voor zoete koek te slikken’, zoals hij dat feitelijk gedaan heeft.
4.48.
[de kinderen van gedaagde sub 1] stellen dat zij ervan mochten uitgaan dat [eiseres sub 1] goed geïnformeerd en wel overwogen (cva en de brief van mr. Verdaas van 11 november 2014) de overeenkomst is aangegaan. Zij stellen dat zij ervan mochten uit gaan dat [naam 3] haar goed zou hebben voorgelicht. De rechtbank volgt dit niet. Zij duiden de transactie zelf als een meer dan gemiddeld speculatieve transactie (brief mr Verdaas van 11 november 2014, pag. 8). Hun vertegenwoordiger [naam 1] wist evenwel dat [naam 3] maar kort met [eiseres sub 1] gesproken kon hebben (tussen de twee bezoeken aan hotel [naam 14] te [land] door) en dat het idee om haar de aandelen te laten kopen hoe dan ook pas die (zondag)middag was opgekomen. [naam 1] heeft ook nog verklaard: “Ik weet zeker dat [naam 1] daarmee naar [eiseres] is gestapt en haar heeft gezegd dat ze moest tekenen, omdat de aandelen binnenkort 30 miljoen waard waren.” Ter gelegenheid van de voortzetting van het verhoor op 1 november 2013 heeft [naam 1] nogmaals verklaard: “Ik ben ervan overtuigd dat [naam 3] tegen haar had gezegd dat ze moest tekenen omdat die aandelen wel EUR 30 miljoen waard waren en omdat het zo’n goede zaak voor haar was.”(prod. 69 dgv., p. 4). Daaruit volgt dat [naam 1], als vertegenwoordiger van de kinderen, wist dat [eiseres sub 1] niet goed geïnformeerd de verklaring heeft getekend.
Daarbij komt dat [de kinderen van gedaagde sub 1] zelf wisten dat [naam 3] in een lastige situatie zat (doordat hij grote schulden had aan Bill die hij maar steeds niet kon betalen), en dat hij altijd ‘fantastische’ verhalen had (zo verklaren ten aanzien van het gesprek van 2 augustus 2008 in ieder geval [gedaagde sub 5] en [schoonzoon gedaagde sub 1], productie 68 en 71) terwijl zij met [eiseres sub 1] nooit eerder een zakelijke transactie waren aangegaan. Onder die omstandigheden mochten zij niet zonder nader onderzoek er op vertrouwen dat [eiseres sub 1] inderdaad adequaat was voorgelicht.
4.49.
Met [eiseres sub 1] is de rechtbank van oordeel dat al het voorgaande moet leiden tot de conclusie dat zij niet geacht kan worden gebonden te zijn aan de overeenkomst van 3 augustus 2008 en de nadien gesloten overeenkomsten en rechtshandelingen. De rechtbank constateert dat [eiseres sub 1] een beroep doet op nietigheid dan wel vernietigbaarheid van die overeenkomsten en rechtshandelingen en ook naar voren brengt dat [gedaagden c.s.] zich jegens haar onrechtmatig hebben gedragen, hoewel beroep op onrechtmatigheid in het petitum niet met zoveel woorden terug komt. Ter gelegenheid van de comparitie en - anders geformuleerd, al in de dagvaarding (punt 80) - heeft [eiseres sub 1] uitdrukkelijk een beroep gedaan op de rechtbank ‘een passend juridisch leerstuk’ toe te passen om hetgeen is gebeurd ongedaan te maken (spreekaantekeningen mrs. Hoff en Hoogstraate, punt 20). De rechtbank constateert tevens dat [eiseres c.s.] op de eerste plaats veroordeling van [gedaagden c.s.] vordert tot het betalen van schadevergoeding en het doen van afstand van de verstrekte zekerheden. Hoewel hetgeen in deze procedure is vastgesteld zou kunnen leiden tot de gevraagde verklaringen voor recht dat de overeenkomsten en rechtshandelingen nietig dan wel vernietigbaar zijn (voor zover de overeenkomst van 3 augustus 2008 wegens het ontbreken van een daarop gerichte wil al niet nietig is, dan toch minst genomen vernietigbaar op grond van dwaling, en de nadien gesloten overeenkomsten evenzeer nu deze allen daarop voortbouwen), zal de rechtbank het geschil beslechten op grond van het leerstuk van de onrechtmatige daad. Naar het oordeel van de rechtbank past beoordeling van het geheel van dit complexe samenstel van feiten en gebeurtenissen aan de hand van het leerstuk van de onrechtmatige daad beter dan een beoordeling van de afzonderlijke overeenkomsten en rechtshandelingen aan de hand van leerstukken ontleend aan het overeenkomsten- en rechtshandelingenrecht. Aan de gevorderde verklaringen voor recht behoeft de rechtbank dan ook niet toe te komen, aangezien daarvoor na de overige te nemen beslissingen van de rechtbank onvoldoende belang bij [eiseres sub 1] bestaat.
4.50.
Het geheel van feiten en omstandigheden overziende is de rechtbank met [eiseres sub 1] van oordeel dat [gedaagden c.s.] jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld en dat [eiseres sub 1] niet gehouden kan worden aan de overeenkomsten en rechtshandelingen die zij successievelijk is aangegaan met de familie [naam 5]. Die overeenkomsten en rechtshandelingen zijn allen een uitvloeisel van de voor [eiseres sub 1] geheim gehouden constructie om verhaal te kunnen nemen op haar vermogen voor schulden die haar niet aangingen en bouwen allen voort op de op 3 augustus 2008 gecreëerde ‘valse titel’.
Hiervoor is geconstateerd dat de transacties rond de aandelen [naam 10] ten doel hadden een verhaalsmogelijkheid te creëren voor de vordering van [naam 1] op [naam 3] en niet zagen op zakelijke overeenkomsten tot koop en verkoop van aandelen, die los stonden van de schulden van [naam 3] aan [naam 1].
[gedaagden c.s.] hebben de werkelijke bedoeling van die (schijn)overeenkomsten verborgen gehouden voor [eiseres sub 1] en hebben haar relevante informatie dienaangaande onthouden.
Dat was zowel ten tijde van de overeenkomst van 3 augustus 2008 als nadien het geval. [gedaagden c.s.] handelen zodoende jegens [eiseres sub 1] vanuit een rechtens niet verdedigbare positie.
Het is in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid en derhalve onrechtmatig [eiseres sub 1] gebonden te achten en te houden aan deze voor haar volstrekt nadelige rechtshandelingen met als doel verhaal te vinden voor schulden die haar niet aangaan. In het bijzonder is het van [de kinderen van gedaagde sub 1] onrechtmatig vanuit deze, voor hen als zodanig kenbare, onverdedigbare positie incassomaatregelen te nemen, daartoe een kort geding te voeren en te (blijven) dreigen met executie van het aldus verkregen vonnis en [eiseres c.s.] onder deze dreiging aanvullende overeenkomsten te doen aangaan, waaronder ook begrepen het door haar laten verklaren af te zien van verdere rechtsmaatregelen. Dit kan aan elk van hen worden toegerekend.
[gedaagden c.s.] zijn daarom gehouden de als gevolg van hun onrechtmatig handelen aan [eiseres sub 1] toegebrachte schade te vergoeden en afstand te doen van de als gevolg daarvan aan hun verstrekte zekerheden en de door hen geïncasseerde bedragen terug te betalen.
4.51.
Wat betreft het door [eiseres sub 1] ook nog aangevoerde handelen in strijd met het fiduciaverbod overweegt de rechtbank het navolgende.
[eiseres sub 1] voert aan dat zij niet kan worden gehouden aan de overeenkomsten nu de overdracht van de aandelen [naam 10] van [naam 3] Holding Nederland aan [de kinderen van gedaagde sub 1] als in strijd met het fiduciaverbod (art. 3:84 lid 3 BW) een geldige titel ontbeert en daarom nietig is, als gevolg waarvan zij nooit beschikkingsbevoegd zijn geweest over de aandelen te beschikken. Dit werkt door op de geldigheid van de nadien gesloten overeenkomsten, aldus [eiseres sub 1]. De rechtbank kan niet tot dat oordeel komen. Ook al zijn de aandelen slechts tot zekerheid overgedragen dan kan de rechtbank in het kader van de onderhavige procedure niet beoordelen wat de consequenties daarvan zijn op volgende transacties. Weliswaar kan geconstateerd worden dat het beroep op (het gebrek in de oorspronkelijke titel helende) derdenbescherming (art. 3:86 BW) - het woord zegt het al - slechts aan de derde toekomt en niet aan de direct bij de gebrekkige titel betrokken tweede partij (in casu [de kinderen van gedaagde sub 1]), maar de rechtbank kan niet vaststellen wat de positie van die derde in deze is. [naam 7] en [naam 6] en ook [naam bedrijf] zijn immers geen partij in deze procedure.
Schadevergoeding/ afstand van zekerheden c.a.
4.52.
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen schadevergoeding voor het verlies van de aandelen [naam 9] S.L.. Het gegeven dat [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] dit vorderen als (indirect) aandeelhouder staat daaraan in casu niet in de weg. De schadeveroorzakende onrechtmatige gedraging ziet immers op het uitwinnen van het privévermogen van [eiseres sub 1] waardoor ook [eiseres sub 2] is geraakt, nu haar aandelen deel uitmaken van dit privévermogen. Beide hebben recht en belang vergoeding van de toegebrachte schade te vorderen.
4.53.
[eiseres c.s.] vorderen in dit kader een bedrag van € 5.100.000,, gerelateerd aan de waarde van de villa in [land] en de naastgelegen bouwgrond. Zij baseren zich daarbij op de koopoptie van [naam 15] om de villa (exclusief de bouwgrond) voor een bedrag van € 5.000.000, te kopen (prod. 66 dgv., pag. 4 en 5, zie ook spreekaantekeningen pag. 20), waarop de hypotheekschuld van € 1.400.000, in mindering strekt. De waarde van de bouwgrond stellen zij op € 1.500.000,, gebaseerd op twee (zij het gedateerde) taxaties (prod. 37 en 39 dgv.). [gedaagden c.s.] stellen de waarde van de villa met bouwgrond, rekening houdend met de hypotheekschuld, op € 2.100.000,, zich baserend op de waardebepaling in de overeenkomst van augustus 2010. Volgens onder andere de taxatie van [naam 16] (prod. 20A cva gedaagden 1 tot en met 3) van 24 maart 2014 zouden de villa en de bouwgrond tezamen in 2008 € 3.093.543,30 waard zijn. Op basis van hetgeen thans voorligt kan de rechtbank de waarde niet bepalen. Mede gelet op de koopoptie van [naam 15] sluit de rechtbank niet uit dat de waarde aanzienlijk hoger ligt dan de door [gedaagden c.s.] gestelde waarde. Anderzijds is niet uitgesloten dat de waarde lager ligt dan [eiseres c.s.] stellen, gelet op de economische crisis die ook (de vastgoedmarkt in) Spanje hard heeft geraakt. De rechtbank zal aan schadevergoeding in deze procedure toewijzen een bedrag van € 3.500.000,, te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van 1 januari 2011, door [gedaagden c.s.] hoofdelijk te voldoen, en partijen voor de verdere bepaling van de schade verwijzen naar de schadestaatprocedure.
4.54.
Nu [eiseres c.s.] schadevergoeding vorderen en in dat kader de overdracht van de aandelen ongemoeid willen laten (met als resultaat dat de eigendom van de villa bij [naam 1] en [naam 1] blijft), ziet de rechtbank niet in op grond waarvan [gedaagden c.s.] gehouden zouden zijn de ontvangen optievergoeding voor het gebruik van de villa en het recht deze te mogen kopen aan [eiseres c.s.] te vergoeden, temeer nu de kosten van de villa vanaf de overdracht ook door [gedaagden c.s.] zijn gedragen.
4.55.
Wat betreft de inboedel en de Volkswagen Touareg is het de rechtbank niet mogelijk de waarde daarvan aan de hand van hetgeen tot dusver in de procedure naar voren is gekomen te bepalen. De rechtbank verwijst partijen ook hiervoor naar de schadestaatprocedure.
4.56.
Tussen partijen is niet in geschil welke zekerheden zijn verstrekt. [gedaagden c.s.] zullen hoofdelijk worden veroordeeld afstand te doen van de aan hun verstrekte zekerheden, te weten:
- a.
het pandrecht op de aandelen in het kapitaal van B.V. [bedrijf 1];
- b.
het recht van eerste hypotheek op het appartement aan de [adres 1] te [woonplaats];
- c.
het pandrecht op de vordering op [stichting 2];
- d.
het pandrecht op de vordering op de heer mr. J.D. Kleyn,
als na te melden met toepassing van het bepaalde in art. 3:300 lid 1 BW.
4.57.
De huurpenningen die [de kinderen van gedaagde sub 1] ten onrechte met ingang van augustus 2011 hebben geïnd van de huurders van de tweede en derde verdieping van het appartement in [woonplaats] dienen door hen, als onbetwist, aan [eiseres sub 1] vergoed te worden te verhogen met de wettelijke rente, als na te melden.
4.58.
[naam 1] en [de kinderen van gedaagde sub 1] dienen aan [eiseres sub 1] te vergoeden hetgeen zij ten onrechte hebben geïnd van een rekening bij de Rabobank Gooi- en Vechtstreek, te weten een bedrag van € 1.140,85 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2011 en hetgeen zij ten onrechte hebben geïncasseerd als opbrengst van een effectenportefeuille bij [naam 17], te weten een bedrag van € 8.463,92 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2011.
4.59.
De rechtbank verwijst partijen naar de schadestaatprocedure ook voor het bepalen van de overige schade die [eiseres c.s.] mogelijk hebben geleden en mogelijk nog lijden als gevolg van het optreden van [gedaagden c.s.], zoals kosten van adviseurs en advocaten, negatieve fiscale consequenties c.a.
4.60.
Ook voor de vordering van [eiseres sub 1] uit hoofde van immateriële schade worden partijen verwezen naar de schadestaatprocedure.
4.61.
[gedaagden c.s.] zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de beslagkosten ad € 9.953,56 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis.
4.62.
De vordering tot afgifte van de persoonlijke spullen wordt afgewezen. [eiseres sub 1] heeft niet duidelijk kunnen maken welke goederen dat betreft, terwijl [gedaagden c.s.] stellen dat de persoonlijke goederen al zijn afgegeven aan Isabel [naam 3].
4.63.
De veroordelingen zullen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. In hetgeen [gedaagden c.s.] daarover hebben aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende grond om daarvan af te zien of om [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] te verplichten zekerheid te stellen.
4.64.
[gedaagden c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres c.s.] worden begroot op:
Griffierecht € 3.829,00
Advocaatkosten € 6.874,00 (2 punt x tarief € 3.211,00 en 1 punt x tarief € 452,00 voorlopige enquête)
Getuigentaxe € 1.089,00
Totaal € 11.792,00
4.65.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in reconventie
4.66.
Gelet op hetgeen in conventie wordt beslist, worden de reconventionele vorderingen afgewezen.
4.67.
Eisers in reconventie zullen als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De proceskosten van gedaagden in reconventie worden tot op heden (gelet op de geldswaarde van de vordering) begroot op:
Advocaatkosten € 2.000,00 (1 punt liquidatietarief)
4.68.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagden c.s.] hoofdelijk (des dat de één betalende de ander zal zijn gekweten) tot betaling aan [eiseres c.s.] van een schadevergoeding van € 3.500.000,00 (drie miljoen en vijfhonderd duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 1 januari 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden c.s.] tot het betalen van schadevergoeding op te maken bij staat, zoals bedoeld in r.o. 4.53., 4.55., 4.59. en 4.60.,
5.3.
veroordeelt [gedaagden c.s.] hoofdelijk afstand te doen van de hierna genoemde zekerheden:
- a.
het pandrecht op de aandelen in het kapitaal van B.V. [bedrijf 1]
- b.
het recht van eerste hypotheek op het appartement aan de [adres 1] te [woonplaats];
- c.
het pandrecht op de vordering op [stichting 2];
- d.
het pandrecht op de vordering op de heer mr. J.D. Kleyn,
en bepaalt dat dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte waarin afstand wordt gedaan van deze zekerheidsrechten,
5.4.
veroordeelt [de kinderen van gedaagde sub 1] hoofdelijk tot betaling aan [eiseres sub 1] van de huurpenningen van € 364,67 per maand, voor zover [de kinderen van gedaagde sub 1] die met ingang van augustus 2011 hebben geïnd van de huurders van de tweede en derde verdieping van het appartement aan de [adres 1] te [woonplaats], te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW, die vanaf augustus 2011 maandelijks over de respectievelijke huurtermijnen verschuldigd is tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [naam 1] en [de kinderen van gedaagde sub 1] hoofdelijk tot betaling van een bedrag van € 1.140,85 te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf 15 februari 2011, alsmede tot betaling van een bedrag van € 8.463,92 te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf 17 januari 2011, tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [gedaagden c.s.] hoofdelijk tot betaling van de beslagkosten van € 9.953,56 te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [gedaagden c.s.] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten van [eiseres c.s.] ten bedrage van € 11.792,-- te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.8.
veroordeelt [gedaagden c.s.] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden c.s.] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de voldoening,
in reconventie
5.9.
wijst de vorderingen af,
5.10.
veroordeelt eisers in reconventie hoofdelijk tot betaling van de proceskosten van [eiseres c.s.] ten bedrage van € 2.000, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.11.
veroordeelt eisers in reconventie hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat eisers in reconventie niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de voldoening,
in conventie en in reconventie
5.12.
verklaart dit vonnis in conventie en in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.R.M. van Dam, mr. J.F.M. Strijbos en mr. M. Rietveld en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2015.
Uitspraak 23‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Korte samenvatting: Incident art. 843a Rv. Mogelijkheid indienen vordering tegen een derde.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/273241 / HA ZA 14-44
Vonnis in incident van 23 april 2014
in de zaak van
1. [eiseres 1],
wonende te Amsterdam,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
[eiser 2] ,
gevestigd te Luxemburg,
eiseressen in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. G.T.J. Hoff te Haarlem,
tegen
1. [gedaagde 1],
wonende te Vught,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. L.P. Schuttelaar te 's‑Hertogenbosch,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] ,
gevestigd te Vught,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. L.P. Schuttelaar te 's‑Hertogenbosch,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3] ,
gevestigd te Vught,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. L.P. Schuttelaar te 's‑Hertogenbosch,
4. [gedaagde 4],
wonende te Vught,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. A.J. Verdaas te Utrecht,
5. [gedaagde 5],
wonende te Vught,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. A.J. Verdaas te Utrecht,
6. [gedaagde 6],
wonende te Vught,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. A.J. Verdaas te Utrecht,
7. [gedaagde 7],
wonende te Vught,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. A.J. Verdaas te Utrecht,
8. de naamloze vennootschap
[gedaagde 8] ,
gevestigd te Waalwijk,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R. van den Berg Jeths te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eisende partij] (individueel [eiseres 1] en [eiser 2]) en [gedaagden]genoemd worden. Gedaagde 1 in de hoofdzaak zal [gedaagde 1] worden genoemd, gedaagden 4 tot en met 7 de kinderen [familienaam] en gedaagde 8 [gedaagde 8].
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil in de hoofdzaak
2.1.
In het incident gaat de rechtbank uit van de volgende voorlopige feiten. Deze feiten zijn alleen gebaseerd op de dagvaarding en moeten later in de hoofdzaak nog definitief worden vastgesteld.
2.2.
[eiseres 1] was tot medio 2012 op huwelijkse voorwaarden gehuwd met Leo [betrokkene 1]. [betrokkene 1] was directeur en aandeelhouder van [betrokkene 1] Holding Nederland B.V. (hierna [betrokkene 1] Holding). [betrokkene 1] Holding bezat aandelen in Cyclomedia Technology B.V. (hierna Cyclomedia).
2.3.
[gedaagde 1] was de beste vriend en zakenpartner van [betrokkene 1], die (direct dan wel via zijn vennootschappen) een aanzienlijke schuld aan [gedaagde 1] had waarover hij een rente van 22% per jaar verschuldigd was.
2.4.
Op 29 maart 2006 kwamen [betrokkene 1] en [gedaagde 1] overeen dat [betrokkene 1] als zekerheid voor zijn schuld onder meer 4 x 4,9% (totaal 19.6%) van de aandelen Cyclomedia zou overdragen. Op 28 maart 2007 verkocht [betrokkene 1] Holding aan ieder van de vier kinderen [familienaam] 4,9% van de aandelen Cyclomedia voor € 50.000,, totaal € 200.000,. De aandelen werden op 12 juni 2007 geleverd.
2.5.
Op 3 augustus 2008 ondertekende [eiseres 1] een verklaring, inhoudende dat zij uiterlijk op 30 januari 2010 de bedoelde aandelen Cyclomedia voor een bedrag van € 10.000.000, van de familie [familienaam] zou kopen. Deze verklaring werd mede ondertekend door [gedaagde 1]. Het tweede en derde blad van dit stuk bevat door [betrokkene 1] en [gedaagde 1] ondertekende afspraken over een betalingsregeling, waarbij [betrokkene 1] op zijn schulden aan [gedaagde 1] totaal € 10.000.000, zou aflossen in vier termijnen, waarvan de laatste op 6 december 2009 moest worden voldaan.
2.6.
Op 20 mei 2009 werd een overeenkomst gesloten tussen [gedaagde 1], de kinderen [familienaam], [betrokkene 1], [eiseres 1] en de zakenlieden [betrokkene 2] en [betrokkene 3], onder meer inhoudende dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] het op 3 augustus 2008 door [eiseres 1] met [gedaagde 1] gesloten contract overnamen en derhalve de aandelen Cyclomedia voor € 10.000.000, van de kinderen [familienaam] zou kopen. [eiseres 1] stelde zich garant voor de betaling van het bedrag van € 10.000.000,.
2.7.
In november 2009 werd een overeenkomst gesloten, inhoudende dat 2SQR Participatiemaatschappij B.V. (hierna 2SQR), een vennootschap van [betrokkene 2] en [betrokkene 3], de aandelen Cyclomedia voor € 10.000.000, van de kinderen [familienaam] zou kopen. De levering van de aandelen zou plaatsvinden uiterlijk 1 december 2009 en de koopprijs zou uiterlijk 30 januari 2010 worden betaald. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] stelden zich garant voor de betaling van € 10.000.000,. [eiseres 1] stelde zich garant voor de nakoming van de verplichtingen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3].
2.8.
De aandelen Cyclomedia werden aan 2SQR geleverd, maar de koopprijs werd niet betaald. Bij vonnis in kort geding van 21 mei 2010 van de voorzieningenrechter bij de rechtbank ’s‑Hertogenbosch werden 2SQR, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] veroordeeld tot betaling aan de kinderen [familienaam] van het bedrag van € 10.000.000,. [eiseres 1] werd veroordeeld tot betaling van het gedeelte van dat bedrag dat niet binnen dertig dagen na betekening van het vonnis door 2SQR c.s. zou zijn voldaan.
2.9.
Het bedrag van € 10.000.000, werd niet binnen de genoemde termijn door 2SQR c.s. voldaan. [eiseres 1] beschikte niet over voldoende liquide middelen om dat bedrag te betalen. Op 16 augustus 2010 sloten [eiseres 1] en [gedaagden]een overeenkomst over de wijze waarop [eiseres 1] aan de veroordeling zou voldoen. Uit hoofde van die overeenkomst droeg [eisende partij] een aantal eigendommen over aan [gedaagden]en verstrekte zij diverse zekerheden aan [gedaagden].
2.10.
In de hoofdzaak stelt [eisende partij] dat zij de overeenkomst van 3 augustus 2008 en de latere overeenkomsten heeft gesloten onder druk van [betrokkene 1], die een grote emotionele macht over haar had, en dat [gedaagde 1] van die machtspositie misbruik heeft gemaakt door [betrokkene 1] onder bedreiging althans misbruik van omstandigheden (zijnde de financiële noodpositie van [betrokkene 1]) op te dragen [eiseres 1] onder valse voorwendselen de verklaring van 3 augustus 2008 te laten tekenen. [eiseres 1] meent dat de overeenkomsten nietig, vernietigd of vernietigbaar zijn omdat een op een rechtsgevolg gerichte wil ontbrak, of vanwege strijd met de goede zeden, bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden, dwaling dan wel beschikkingsonbevoegdheid van de kinderen [familienaam], aangezien de levering van de aandelen Cyclomedia door [betrokkene 1] Holding aan de kinderen [familienaam] in strijd was met het fiduciaverbod van art. 3:84 lid 3 BW.
2.11.
[eisende partij] vordert op die gronden in de hoofdzaak - summier samengevat - te verklaren voor recht dat de diverse overeenkomst nietig of vernietigd zijn, dan wel dat de rechtbank die overeenkomsten alsnog vernietigt, en gedaagden te veroordelen om de overdracht van de eigendommen en de vestiging van de zekerheden ongedaan te maken.
3. Het geschil in het incident
3.1.
Aanleiding voor dit incident is een ‘fiscale verklaring’ van 10 februari 2010 afgelegd door [betrokkene 1] en [gedaagde 1] mede namens hun holdingvennootschappen, onder meer inhoudende dat de kinderen [familienaam] in juni 2007 de juridische eigendom van de aandelen Cyclomedia hadden verkregen en dat het economisch eigendom bij [betrokkene 1] Holding was gebleven, dat de overeenkomst van 20 mei 2009 inhield dat 2SQR c.s. het juridisch eigendom van de kinderen [familienaam] en het economisch eigendom van [betrokkene 1] Holding zouden overnemen voor € 10.000.000,, dat 2SQR c.s. het bedrag van € 10.000.000, rechtstreeks aan [familienaam] zou overmaken en dat de vordering van [familienaam] op [betrokkene 1] daarmee zou worden afgelost.
3.2.
[eisende partij] vordert in het incident – samengevat – dat aan [gedaagde 1] en zijn belastingadviseur [gedaagde 8] wordt bevolen om binnen 10 dagen na het incidentele vonnis aan [eiseres 1] afschriften te verschaffen van uitgewisselde correspondentie uit het laatste kwartaal van 2009 en het eerste kwartaal van 2010 tussen de Belastingdienst enerzijds en [gedaagde 1] en/of [gedaagde 8] anderzijds, waarin zijn vastgelegd de afspraken met betrekking tot de fiscale behandeling van de overeenkomsten met betrekking tot de aandelen Cyclomedia en de aflossing van de schuld van [betrokkene 1] aan [familienaam], de feiten waarop die afspraken zijn gebaseerd en/of de aanleiding voor het opstellen van de fiscale verklaring van 10 februari 2010, op straffe van een dwangsom.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 8] voeren ieder zelfstandig verweer. De rechtbank zal hierna voor zoveel nodig op dat verweer ingaan.
4. De beoordeling van het incident
4.1.
Een op art. 843a Rv gebaseerde vordering kan alleen worden toegewezen indien aan alle drie in lid 1 van dit artikel gestelde voorwaarden is voldaan:
1) de wederpartij van degene die bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, moet rechtmatig belang hebben bij inzage, afschrift of uittreksel daarvan,
2) de vordering moet betrekking hebben op bepaalde bescheiden en
3) de bescheiden moeten een rechtsbetrekking betreffen waarin de wederpartij van degene die ze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, partij is.
Verder moet zich geen van de volgende eveneens in artikel 843a Rv opgenomen uitzonderingen voordoen:
4) hij die uit hoofde van zijn ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht is, is niet gehouden aan de vordering te voldoen, indien de bescheiden uitsluitend uit dien hoofde te zijner beschikking staan of onder zijn berusting zijn,
5) degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, is niet gehouden aan de vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn en
6) degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, is niet gehouden aan de vordering te voldoen, indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
4.2.
In het algemeen heeft een procespartij geen rechtmatig belang bij kennisname van de correspondentie tussen zijn wederpartij en de fiscus over belastingkwesties. [eisende partij] vraagt echter om concrete correspondentie over een fiscale verklaring, waarin [betrokkene 1] en [gedaagde 1] een bepaalde uitleg hebben gegeven aan een overeenkomst. Omdat ook [eiseres 1] partij was bij die overeenkomst, heeft zij er een rechtmatig belang bij om kennis te kunnen nemen van die uitleg en de daarover met de fiscus gevoerde correspondentie. Die correspondentie betreft voldoende bepaalde bescheiden in de zin van art. 843a Rv.
4.3.
[gedaagde 1] wijst erop dat er in de twee genoemde kwartalen geen correspondentie is uitgewisseld tussen hem en de Belastingdienst. [gedaagde 1] kan niet veroordeeld worden tot verschaffing van bescheiden die niet bestaan. Hij ontkent echter niet dat zijn belastingadviseur [gedaagde 8] namens hem met de Belastingdienst over deze kwestie heeft gecorrespondeerd. Ook [gedaagde 8] ontkent dat niet. [gedaagde 1] en [gedaagde 8] ontkennen evenmin dat zij de door [gedaagde 8] gevoerde correspondentie met de Belastingdienst onder hun berusting hebben of ter beschikking hebben.
4.4.
[gedaagde 8] beroept zich op het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2000 (NJ 2001/259), waarin is overwogen dat er een rechtsbetrekking moet bestaan tussen de partij die afgifte van bescheiden vordert en de houder van de bescheiden. De in 4.1 onder 3 genoemde voorwaarde is op dat arrest gebaseerd. Duidelijk is dat er alleen een rechtsbetrekking bestaat tussen [eisende partij] en [gedaagde 1] (die samen meerdere overeenkomsten hebben gesloten), maar niet tussen [eisende partij] en [gedaagde 8]. [eisende partij] meent echter dat art. 843a Rv ruim moet worden uitgelegd in die zin dat voldoende is dat de gevraagde bescheiden een rechtsbetrekking aangaan waarbij [eisende partij] partij is. [eisende partij] wijst erop dat zij eerder heeft geprobeerd op andere wijze in haar bewijsbehoefte te voorzien door de bescheiden per brief op te vragen en een voorlopig getuigenverhoor aan te vragen waarin onder meer de heer [betrokkene 4], partner van [gedaagde 8], als getuige is gehoord, maar [betrokkene 4] bleek op nagenoeg geen enkele vraag zich het antwoord te kunnen herinneren.
4.5.
In de literatuur is verdedigd dat het begrip “rechtsbetrekking” ruimer moet worden uitgelegd dan de Hoge Raad heeft gedaan in zijn arrest uit 2000. De tekst van art. 843a Rv en de Parlementaire Geschiedenis bieden ook ruimte voor een dergelijke ruime uitleg. Er is bovendien de laatste jaren in de jurisprudentie een lijn herkenbaar waarbij steeds soepeler wordt omgegaan met de voorwaarden van art. 843a Rv. Ook de wetgever heeft een wetsvoorstel ingediend, waarin minder stringente eisen aan dat artikel worden gesteld. Daarmee lijkt ruimte beschikbaar om afhankelijk van de omstandigheden van het geval uitzonderingen op de regel uit het arrest uit 2000 toe te staan. In ieder geval geldt in een geval als het onderhavige als voorwaarde voor het tegen een derde instellen van een vordering tot afgifte van bescheiden, dat de partij die om de bescheiden vraagt die bescheiden niet van zijn eigen wederpartij kan verkrijgen. In dat kader moet het in art. 843a Rv gebruikte begrip “te zijner beschikking heeft” ruim worden uitgelegd, zodat daaronder ook valt het geval waarin de wederpartij de stukken niet zelf houdt, maar die stukken bij een derde heeft ondergebracht of die stukken in ieder geval kan opvragen bij een derde die afgifte aan de wederpartij niet zonder meer kan weigeren. Een enkele schriftelijke weigering van de wederpartij tot afgifte van de gevraagde bescheiden is onvoldoende om het instellen van een vordering tot afgifte tegen een derde te kunnen rechtvaardigen. Dat kan pas aan de orde komen nadat de rechter in een procedure tegen de wederpartij heeft vastgesteld dat de opvragende partij in beginsel jegens diens wederpartij recht heeft op afgifte of inzage van de bescheiden, maar de wederpartij daaraan zelf niet kan of wil voldoen.
4.6.
Het voorgaande betekent dat de vordering tegen [gedaagde 8] moet worden afgewezen, omdat pas in dit vonnis wordt beslist of [eisende partij] jegens [gedaagde 1] recht heeft op afgifte van de door haar gevraagde correspondentie en nog moet blijken of [gedaagde 1] al dan niet aan een veroordeling zal voldoen.
4.7.
De vordering tegen [gedaagde 1] voldoet wel aan de drie voorwaarden van art. 843a Rv. Volgende vraag is dan of hier sprake is van een van de in 4.1 onder 4 tot en met 6 genoemde uitzonderingen.
4.8.
[gedaagde 1] beroept zich op de onder 5 genoemde uitzondering wegens gewichtige redenen, omdat correspondentie met de Belastingdienst betrekking heeft op vertrouwelijke gegevens inzake het vermogen, de financiële positie en de fiscale positie van [gedaagde 1] en diens privacy geschonden wordt als [eisende partij] daarvan kennis zou kunnen nemen. De rechtbank verwerpt dat beroep. Het verzoek van [eisende partij] is niet gericht op kennisname van vertrouwelijke financiële gegevens van [gedaagde 1], maar alleen op kennisname van de correspondentie tussen de Belastingdienst en [gedaagde 8] (namens [gedaagde 1]) over de wijze van uitleg van een overeenkomst. Omdat [eiseres 1] ook partij was bij die overeenkomst, heeft de inhoud van die overeenkomst in de verhouding tussen [eisende partij] en [gedaagde 1] geen vertrouwelijk karakter.
4.9.
Op grond van het vorenstaande zal de incidentele vordering tegen [gedaagde 1] als na te melden worden toegewezen. De verplichting tot afgifte zal pas ingaan na betekening van dit vonnis en de gevorderde - op zich niet betwiste - dwangsomsanctie zal worden beperkt.
4.10.
In de verhouding tussen [eisende partij] en [gedaagde 1] zal [gedaagde 1] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisende partij] worden begroot op advocaatkosten van 1 punt tegen het tarief horend bij vorderingen van onbepaalde waarde. De rechtbank ziet geen reden om bij een kostenveroordeling in een incident de nakosten op voorhand te begroten.
4.11.
In de verhouding tussen [eisende partij] en [gedaagde 8] zal [eisende partij] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Ook de kosten aan de zijde van [eisende partij] worden begroot op advocaatkosten van 1 punt tegen het tarief horend bij vorderingen van onbepaalde waarde. Omdat [gedaagde 8] door [eisende partij] alleen is gedagvaard in verband met de onderhavige incidentele vordering en daarom met deze uitspraak een einde komt aan de zaak tussen [eisende partij] en [gedaagde 8], betrekt de rechtbank ook het door [gedaagde 8] betaalde griffierecht van € 608, in de kostenbegroting.
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident tegen [gedaagde 1]
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres 1] afschriften te verschaffen van de correspondentie die in het laatste kwartaal van 2009 en het eerste kwartaal van 2010 tussen [gedaagde 8] en de Belastingdienst is uitgewisseld, waarin zijn vastgelegd de afspraken met betrekking tot de fiscale behandeling van de overeenkomsten met betrekking tot de aandelen Cyclomedia en de aflossing van de schuld van [betrokkene 1] aan [familienaam], de feiten waarop die afspraken zijn gebaseerd en/of de aanleiding voor het opstellen van de fiscale verklaring van 10 februari 2010,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eisende partij] een dwangsom te betalen van € 10.000, voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 250.000, is bereikt,
5.3.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eisende partij] tot op heden begroot op € 452,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf tien dagen na dit vonnis,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in het incident tegen [gedaagde 8]
5.6.
wijst de incidentele vordering tegen [gedaagde 8] af,
5.7.
veroordeelt [eisende partij] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde 8] tot op heden begroot op € 1.060,,
5.8.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.9.
verstaat dat de hoofdzaak tegen [gedaagde 8] is beëindigd,
5.10.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 4 juni 2014 voor conclusie van antwoord door de overige gedaagden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F.M.T. Franke en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2014.