Hof 's-Gravenhage, 24-09-2008, nr. 22-004177-06
ECLI:NL:GHSGR:2008:BF3823, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
24-09-2008
- Zaaknummer
22-004177-06
- LJN
BF3823
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2008:BF3823, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 24‑09‑2008; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BL9117, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BL9117
Uitspraak 24‑09‑2008
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft bij twee gelegenheden samen met anderen dan wel een ander, een overval op een woning gepleegd. De slachtoffers zijn daarbij vastgebonden, op grove, nietsontziende wijze bedreigd met een vuurwapen en mishandeld. Bij beide gelegenheden is bovendien het vrouwelijk slachtoffer bedreigd met seksueel misbruik. Beide overvallen hebben geleid tot de afgifte van geld dan wel diefstal van een aanmerkelijke hoeveelheid waardevolle goederen, zoals sieraden. De verdachte heeft tevens een pistool met munitie voorhanden gehad.
Partij(en)
Rolnummer: 22-004177-06
Parketnummer: 11-510394-05
Datum uitspraak: 24 september 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Dordrecht van 6 juli 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1982,
thans verblijvende in PI Rijnmond - Gevangenis
De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van
- 9.
januari 2008, 23 april 2008 en 10 september 2008.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte, omdat het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling ernstig is geschonden. Daartoe wordt, kort gezegd, het volgende aangevoerd. De verdachte heeft bij herhaling verzocht om een confrontatie met de aangevers van de beide aan verdachte toegeschreven overvallen en aan deze verzoeken is geen gehoor gegeven. Verdachte heeft belang bij deze confrontatie. Daaraan doet niet af dat, op verzoek van het hof, door de politie een aanvullend proces-verbaal is opgemaakt teneinde opheldering te verschaffen omtrent de vraag of er confrontaties tussen de verdachte het en de aangevers hebben plaatsgehad en, zo neen, waarom dat niet is gebeurd, nu daarin geen antwoord wordt gegeven op de gestelde vragen en er voorts op het punt van de herkenning van de verdachte door de desbetreffende aangevers geen duidelijkheid wordt gegeven. Evenmin is antwoord gegeven op de vraag welke bij de overval op 27 november 2005 veiliggestelde sporen zijn onderzocht, welke sporen niet zijn onderzocht en om welke reden dat niet is gedaan, ofschoon ook hieromtrent door het hof een aanvullend proces-verbaal was gelast. Verdachte is hierdoor dermate in zijn verdedigingbelang getroffen dat dit dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, aldus de verdediging.
Het hof verwerpt dit verweer. De verdachte wordt, kort gezegd, verweten betrokken te zijn geweest bij twee overvallen, te weten een overval op 6 november 2005 en een overval op 27 november 2005. Naar aanleiding van het verzoek van het hof heeft de politie een aanvullend proces-verbaal d.d. 1 april 2008 opgemaakt, waarin is gerelateerd dat er geen confrontatie heeft plaatsgevonden met de aangevers [aangever 1] en [aangever 2] van de overval op 6 november 2005 en dat de reden hiervan erin was gelegen dat uit het onderzoek was gebleken dat de verdachte(n) door middel van een bivakmuts of capuchon over het gelaat vermomd waren en derhalve gedeeltelijk onzichtbaar waren, en er voorts andere -meer betrouwbare - methoden inzetbaar zijn om bewijslast te verkrijgen. Het hof ziet hierin en ook overigens geen aanleiding om alsnog nader onderzoek in de vorm van een confrontatie tussen de verdachte en genoemde aangevers te bevelen, te meer nu verdachtes betrokkenheid bij de desbetreffende overval anderszins genoegzaam is komen vast te staan.
Het vorenstaande geldt evenzeer voor de overval van 27 november 2005, waarover een aanvullend proces-verbaal is opgemaakt d.d. 7 juni 2008. Niet alleen is uit de processtukken gebleken dat de verdachten van die overval hun gelaat eveneens (deels) hadden bedekt met kledingstukken, maar bovendien is omtrent verdachtes betrokkenheid en aandeel in die overval eerder uitvoerig en gedetailleerd verklaard door een van de mededaders, welke verklaring(en), ook op onderdelen, wordt ondersteund door die van de aangevers [aangever 3] en [aangever 4] en verdachtes aandeel in die overval ook overigens wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Dat de aangever [aangever 3] heeft verklaard de verdachte bij gelegenheid zeker weer te zullen herkennen en die confrontatie, ondanks herhaaldelijk verzoek, niet heeft plaatsgevonden, doet hieraan niet af, te minder nu, gelet op het tijdsverloop, een nieuwe confrontatie het hof weinig zinvol voorkomt.
Anders dan de verdediging is het hof voorts van oordeel dat in de zich tevens bij de gedingstukken bevindende aanvullende processen-verbaal d.d. 1 april 2008, respectievelijk genummerd 05-132626 en 05-124727, welke eveneens zijn opgemaakt op verzoek van het hof, genoegzaam antwoord wordt gegeven op de vraag welke veiliggestelde sporen van de overval op 27 november 2005 wel of niet voor nader DNA-onderzoek zijn onderzocht. Ofschoon de raadsman moet worden toegegeven dat hieruit niet blijkt van de reden waarom bepaalde veiliggestelde sporen, met name een stuk verpakkingstape, niet nader op DNA-materiaal is onderzocht, volgt daaruit niet dat de verdachte op een zodanige wijze in zijn verdedigingsbelangen is geschaad dat zulks zou dienen te leiden tot het door de verdediging bepleite rechtsgevolg. Zelfs indien op het desbetreffende stuk tape geen DNA-materiaal van de verdachte wordt aangetroffen, dan sluit dit zijn betrokkenheid bij de onderhavige overval geenszins uit. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is die betrokkenheid immers genoegzaam komen vast te staan.
Het vorenstaande leidt derhalve tot de conclusie dat het door de verdediging gevoerde verweer niet slaagt.
Voor zover de verdediging nog wordt betoogd dat de verdachte door de late ontvangst van de aanvullende processtukken in zijn belangen wordt geschaad, merkt het hof tenslotte op dat deze stukken weliswaar op een bijzonder laat tijdstip, immers eerst ter terechtzitting van het hof van 10 september 2008, aan de verdediging ter beschikking zijn gesteld, maar dat de raadsman anderzijds, desgevraagd, in voldoende mate in de gelegenheid is gesteld de aanvullende stukken te bestuderen en deze met de verdachte te bespreken, zodat ook dit verweer faalt.
Met betrekking tot vorenomschreven verweren merkt het hof overigens nog op dat indien er in casu al sprake zou zijn van de door de raadsman gestelde onregelmatigheden en/of onvolkomenheden in het voorbereidend en overig onderzoek aan de zijde van opsporingsambtenaren en/of openbaar ministerie die onregelmatigheden en/of onvolkomenheden zodanig zijn dat deze niet aan te merken zouden zijn als (een) ernstige schending(en) van beginselen van een goede procesorde waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte dan wel met misleiding van de rechter tekort gedaan wordt aan verdachtes recht op een eerlijk proces.
Verwerping van een verzoek
De raadsman heeft bij pleidooi verzocht om de aangevers en [getuige 1] alsnog als getuigen te doen horen.
Het hof verwerpt dit verzoek nu de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Het hof overweegt daarbij nog dat het de voor het bewijs gebezigde getuigenverklaringen - mede bezien in het licht van de overige bewijsmiddelen - voldoende betrouwbaar acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
De voortgezette handeling van
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft bij twee gelegenheden samen met anderen dan wel een ander, een overval op een woning gepleegd. De slachtoffers zijn daarbij vastgebonden, op grove, nietsontziende wijze bedreigd met een vuurwapen en mishandeld. Bij beide gelegenheden is bovendien het vrouwelijk slachtoffer bedreigd met seksueel misbruik. Beide overvallen hebben geleid tot de afgifte van geld dan wel diefstal van een aanmerkelijke hoeveelheid waardevolle goederen, zoals sieraden. Misdrijven als de onderhavige wekken niet alleen hevige angstgevoelens maar plegen bovendien bij de slachtoffers langdurige psychische schade te veroorzaken. Verdachte is daaraan volledig voorbijgegaan en heeft enkel oog gehad voor eigen geldelijk gewin. Het hof neemt hem dit bijzonder kwalijk. De verdachte heeft tevens een pistool met munitie voorhanden gehad. Tegen onbevoegd wapenbezit dient krachtig te worden opgetreden; het stijgend aantal slachtoffers van vuurwapengeweld in de samenleving onderstreept de noodzaak hiervan. Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 augustus 2008, is de verdachte eerder tot gevangenisstraf veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 22.810,70.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van EUR 1.500,--.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering, voor zover aan de orde, van zo eenvoudige aard is dat die zich leent voor een behandeling in deze strafzaak.
Naar het oordeel van het hof is genoegzaam komen vast te staan dat er immateriële schade is geleden, dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde feit en dat derhalve de vordering van de benadeelde partij voorzover deze ziet op de geleden immateriële schade zich leent voor gehele toewijzing. Het hof zal naar maatstaven van billijkheid een bedrag toekennen van EUR 1.500,--.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1]
Vast staat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezenverklaarde feit is toegebracht. Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 1.500,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 3.232,50.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van EUR 2.500,--.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering, voor zover aan de orde, van zo eenvoudige aard is dat die zich leent voor een behandeling in deze strafzaak.
Naar het oordeel van het hof is genoegzaam komen vast te staan dat er immateriële schade is geleden, dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde feit en dat derhalve de vordering van de benadeelde partij voorzover deze ziet op de geleden immateriële schade zich leent voor gehele toewijzing. Het hof zal naar maatstaven van billijkheid een bedrag toekennen van EUR 2500,--.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2]
Vast staat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezenverklaarde feit is toegebracht. Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 2.500,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde 3]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 1.970,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van EUR 1.740,--.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering, voor zover aan de orde, van zo eenvoudige aard is dat die zich leent voor een behandeling in deze strafzaak.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3]
Vast staat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde feit is toegebracht. Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 1.740,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde 4]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 4.000,--.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van EUR 3.500,--.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist.
Het hof is van oordeel dat de vordering, voor zover aan de orde, van zo eenvoudige aard is dat die zich leent voor een behandeling in deze strafzaak.
Naar het oordeel van het hof is genoegzaam komen vast te staan dat er immateriële schade is geleden, dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde feit en dat derhalve de vordering van de benadeelde partij voorzover deze ziet op de geleden immateriële schade zich leent voor gehele toewijzing. Het hof zal naar maatstaven van billijkheid een bedrag toekennen van EUR 3.500,--.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 4]
Vast staat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde feit is toegebracht. Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 3.500,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 4].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 56, 57, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
- 9.
(negen) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot het gevorderde bedrag van
EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] met eenzelfde bedrag doet verminderen.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer,
[benadeelde 1], van een bedrag van
EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro)
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] komt te vervallen voorzover een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot het gevorderde bedrag van
EUR 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij W Fun met eenzelfde bedrag doet verminderen.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde 2], van een bedrag van
EUR 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro)
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
42 (tweeënveertig) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] komt te vervallen voorzover een mededader heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] tot het gevorderde bedrag van
EUR 1.740,00 (duizend zevenhonderdveertig euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] met eenzelfde bedrag doet verminderen.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde 3], van een bedrag van
EUR 1.740,00 (duizend zevenhonderdveertig euro)
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
34 (vierendertig) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3] komt te vervallen voorzover een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] tot het gevorderde bedrag van
EUR 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van voormeld bedrag door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] met eenzelfde bedrag doet verminderen.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde 4], van een bedrag van
EUR 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro)
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
47 (zevenenveertig) dagen,
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 4] komt te vervallen voorzover een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Oosterhof, mr. R.A.Th.M. Dekkers en mr. F. Heemskerk, in bijzijn van de griffier M. van der Mark. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 september 2008.