Voor zover niet anders aangegeven, ontleend aan rov. 2.1–2.3 en 2.5–2.12 van het vonnis van de rechtbank Utrecht d.d. 6 september 2006.
HR, 16-03-2012, nr. 10/05103
ECLI:NL:HR:2012:BV1762
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-03-2012
- Zaaknummer
10/05103
- Conclusie
Mr. Wuisman
- LJN
BV1762
- Roepnaam
Van Koelen c.s./Hoogeveen
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV1762, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑03‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV1762
ECLI:NL:PHR:2012:BV1762, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑01‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BV1762
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑03‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 81 RO. Omvang zorgplicht opdrachtnemer in kader van begeleiding bedrijfsovername; verlenging financieringsvoorbehoud.
16 maart 2012
Eerste Kamer
10/05103
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. mr. D. STEFFENS q.q.,
in zijn hoedanigheid van curator in het in het faillissement van [betrokkene 1],
kantoorhoudende te Utrecht,
EISERS tot cassatie,
advocaten: mr. D. Rijpma en mr. A. van Staden ten Brink,
t e g e n
[Verweerster],
(voorheen genaamd [A] B.V.),
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en [verweerster]
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 200906/HA ZA 05-1909 van de rechtbank Utrecht van 7 december 2005 en 6 september 2006;
b. het arrest in de zaak 104.003.192 van het gerechtshof te Amsterdam van 10 augustus 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerster] mede door mr. A. Knigge, advocaat te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 2 februari 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 2.396,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en M.A. Loth, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 16 maart 2012.
Conclusie 20‑01‑2012
Mr. Wuisman
Partij(en)
CONCLUSIE inzake:
- 1.
[Eiseres 1],
- 2.
mr. D. Steffens q.q., in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [betrokkene 1],
eisers tot cassatie,
advocaten: mrs. D. Rijpma en A. van Staden ten Brink,
tegen
[Verweerster],
verweerster in cassatie,
advocaat: mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:1.
- (i)
Verweerster in cassatie (hierna: [verweerster]) heeft sinds eind 2002 in opdracht en voor rekening van eiseres tot cassatie sub 1 (hierna: [eiseres 1]), diverse accountants- en advieswerkzaamheden verricht. Namens [verweerster] traden daarbij op [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4].
- (ii)
[Eiseres 1] heeft [verweerster] ook de — niet schriftelijk vastgelegde — opdracht verstrekt haar te adviseren en te begeleiden bij de overname van (de aandelen in) [B] B.V. (hierna: [B]).
- (iii)
In het kader van deze overname hebben [eiseres 1] en haar enig aandeelhouder [betrokkene 1]2. (hierna gezamenlijk: [eiser] c.s.) op 27 maart 2003 een intentieovereenkomst gesloten met [C] Holding B.V. (enig aandeelhoudster van [B], hierna: [C]), [B] en [betrokkene 5] (enig aandeelhouder en bestuurder van [C] en tevens bestuurder van [B]; hierna: [betrokkene 5]).3. In verband met de tegenvallende resultaten van [B] over 2003 is op 23 november 2003 een nieuwe overeenkomst gesloten met betrekking tot de overname van [B] door [eiseres 1].4. In artikel 10 van die overeenkomst is een financieringsvoorbehoud opgenomen, inhoudende dat de overeenkomst vervalt indien [eiser] c.s. de financiering benodigd voor de nakoming van de overeenkomst niet vóór 15 december 2003 geregeld krijgt. Bij een brief van 30 december aan [eiser] c.s. hebben [C] en [betrokkene 5] ingestemd met een verlenging van het financieringsvoorbehoud tot 10 januari 2004.
- (iv)
Op 9 januari 2004 heeft [betrokkene 2] een e-mail van de Rabobank Veghel-Erp (hierna: de Rabobank) aan [betrokkene 5] en diens accountant doorgestuurd, waarin onder meer stond: ‘De financieringsaanvraag in verband met de overname van [B] door [betrokkene 1] is vandaag door de afdeling fiattering van Rabobank Nederland goedgekeurd. Doordat in de financieringsopzet een stimuleringslening is opgenomen, moet ook het Garantiefonds van de Rabobank zich hierover nog positief uitspreken. […] Het Garantiefonds zal dinsdag of woensdag aanstaande uitsluitsel geven over de stimuleringslening.’5.
- (v)
Op 13 januari 2004 heeft [betrokkene 2] aan de accountant van [betrokkene 5] telefonisch doorgegeven dat het garantiefonds zich positief had uitgesproken over deze lening. Op dezelfde dag heeft [betrokkene 1] de overname van [B] met traktaties voor [betrokkene 5] en het personeel van [B] gevierd.
- (vi)
Op 15 januari 2004 heeft [betrokkene 2] aan [betrokkene 5] en diens accountant onder meer het volgende bericht: ‘Zoals jullie beiden inmiddels hebben vernomen heeft de Rabobank ja gezegd tegen de financiering van de overname van [B]. Thans zijn wij in gesprek in hoeverre de Rabobank bereid is tevens de mogelijke overname van Active Car Lease te financieren. Het lukt ons niet hierover duidelijkheid te geven binnen de daartoe op de Algemene Vergadering van Aandeelhouders gestelde termijn, welke naar [betrokkene 1] meedeelde, morgen afloopt. Morgen vindt hieromtrent weer overleg plaats met de Rabobank. We zullen jullie z.s.m. nader informeren.’6.
- (vii)
Op 16 januari 2004 heeft [betrokkene 4] aan de notaris onder meer het volgende meegedeeld: ‘Zoals afgelopen dinsdag reeds […] besproken, is de financieringsaanvraag goedgekeurd, en kunnen we dus ‘los’.7.
- (viii)
Bij brief van 19 januari 2004 heeft de Rabobank, op basis van overleg van haar met [betrokkene 1], een financieringsvoorstel voor de financiering van de overname van de aandelen van [B] aan [eiser] c.s. gestuurd.8. Het voorstel, waarin voorwaarden voor de verstrekking van de financiering waren opgenomen en dat een geldigheidsduur tot 26 januari 2004 had, is niet geaccepteerd; het is niet ondertekend aan de Rabobank teruggezonden. [Betrokkene 1] heeft eind januari 2004 voor de financiering van de overname van [B] en Active Carlease contact gezocht met DFM Bedrijfsfinanciering.9.
- (ix)
Bij brief van 5 maart 2004 heeft de advocaat van [betrokkene 5] en [C] [eiser] c.s. gesommeerd uiterlijk op 12 maart 2004 de overeenkomst van 25 november 2003 na te komen.10.
- (x)
Bij brief van 15 maart 2004 aan [betrokkene 1] heeft de Rabobank onder verwijzing naar een bespreking op 12 maart 2004 herhaald dat zij het financieringsvoorstel van 19 januari 2004 niet gestand kan doen onder de voorwaarden zoals daarin geformuleerd maar aangegeven bereid te zijn zich in te spannen om een aangepast financieringsvoorstel aan de fiatteringcommissies voor te leggen, waartoe [betrokkene 1] informatie aan de Rabobank diende te verstrekken.11. Na eerst nog bij brief van 18 maart 2004 een voorstel tot aanpassing van het financieringsvoorstel, onder voorbehoud van goedkeuring door de fiatteringcommissie, te hebben gedaan12., heeft de Rabobank ter bevestiging van een telefonische mededeling op 30 maart 2004 bij brief van 31 maart 2004 aan [eiser] c.s. bericht de financieringsaanvraag voor de overname van [B] niet te honoreren.13.
- (xi)
In een in juli 2004 bij de rechtbank Utrecht gestarte procedure tussen [C], [B] en [betrokkene 5] enerzijds en [eiser] c.s. anderzijds heeft het hof Amsterdam bij arrest van 4 juni 2010 [eiser] c.s. veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.025.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2004, wegens het toerekenbaar tekortschieten in het nakomen van de op 23 november 2003 gesloten koopovereenkomst. Daarbij neemt het hof onder meer in aanmerking, conform de rechtbank Utrecht in haar vonnis d.d. 15 juni 2005, dat [eiser] c.s. tegenover de gemotiveerde betwisting door [C] c.s. onvoldoende hebben gesteld dat het in de koopovereenkomst opgenomen financieringsvoorbehoud na 10 januari 2004 is verlengd, en dat [eiser] c.s. op 31 maart 2004 zich bijgevolg niet meer op het financieringsvoorbehoud hebben kunnen beroepen.14.
1.2
Bij dagvaarding van 21 juli 2005 start [verweerster] een procedure tegen [eiser] c.s. bij de rechtbank Utrecht. [Verweerster] vordert een hoofdelijke veroordeling van [eiseres 1] en [betrokkene 1] tot betaling van € 50.840,72 wegens openstaande facturen voor verrichte werkzaamheden, vermeerderd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten ad € 6.074,72.
[Eiser] c.s. bestrijden de vordering van [verweerster] Zij betwisten de verschuldigdheid van de facturen. Een belangrijk verweer daarbij is dat [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4], althans [verweerster] de zorgvuldigheidsnorm hebben geschonden die een accountant in acht behoort te nemen, en aldus tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen jegens [eiser] c.s. c.q. onrechtmatig hebben gehandeld.15. Hen wordt onder meer verweten niet tijdig zorg te hebben gedragen voor de verlenging van het financieringsvoorbehoud na 10 januari 2004. Op die grondslag vorderen [C] c.s. in reconventie onder meer
- (i)
gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst tot het verrichten van advieswerkzaamheden, in dier voege dat de krachtens de overeenkomst verschuldigde bedragen worden beperkt tot nihil en
- (ii)
een verklaring voor recht dat [verweerster] gehouden is aan [eiser] c.s. de volledige schade te vergoeden die zij hebben geleden als gevolg van toerekenbaar tekortschieten door [verweerster] in haar verplichtingen jegens [eiser] c.s., althans als gevolg door haar onrechtmatig handelen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.16.
1.3
Bij eindvonnis d.d. 6 september 2006 geeft de rechtbank als haar oordeel dat het aan [verweerster] was om voor verlenging van het financieringsvoorbehoud na 10 januari 2004 zorg te dragen, zolang de financiering van de overname van [B] niet definitief was. Tot bewijs van haar stelling dat zij daarvoor ook zorg heeft gedragen, laat de rechtbank [verweerster] niet toe. Zij heeft immers met uitlatingen in de richting van [C] en [betrokkene 5] bij hen de indruk gewekt dat de financiering door Rabobank van de overname definitief rond was en dat er derhalve ook geen beroep op het financieringsvoorbehoud zou worden gedaan. Dat maakt levering van het bewijs van de verlenging van de duur van het financieringsvoorbehoud zonder zin zijn. De twee hierboven genoemde reconventionele vorderingen wijst de rechtbank toe, de conventionele vordering van [verweerster] wijst zij daarentegen af.
1.4
In het door [verweerster] ingestelde hoger beroep spreekt het hof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, op 10 augustus 2010 zijn arrest uit. Het hof vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank, wijst de reconventionele vorderingen van [eiser] c.s. alsnog af en de vordering in conventie alsnog toe. Deze beslissing stoelt, kort samengevat, met name hierop dat in het licht van de betwisting van [verweerster] [eiser] c.s. onvoldoende hebben gesteld om aan te kunnen nemen
- (i)
dat de aan [verweerster] verstrekte opdracht meebracht dat zij de verantwoordelijkheid droeg voor de regeling van de financiering van de overname, met inbegrip van het zorg dragen voor het zo nodig tijdig verlengen van het financieringsvoorbehoud en het tijdig voldoen aan de door de Rabobank aan de financiering verbonden voorwaarden (rov. 4.5) en
- (ii)
dat bij de dienstverlening van de zijde van [verweerster] ook anderszins onvoldoende de zorg is betracht die van een accountant mocht worden verwacht (rov. 4.6).
1.5
Met een op 10 november 2010 uitgebracht exploot zijn [eiser] c.s. tijdig van het arrest van het hof in cassatie gekomen. Na de conclusie van antwoord van [verweerster] tot verwerping worden de in cassatie ingenomen standpunten schriftelijk toegelicht en volgen nog een re- en dupliek.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel omvat vier onderdelen
Onderdeel 1
2.2
In onderdeel 1 wordt 's hofs beoordeling in rov. 4.5 van het arrest van de inhoud van de opdracht van [eiser] c.s. aan [verweerster] bestreden. Die beoordeling geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is niet naar de eisen van de wet met redenen omkleed. Ter toelichting hiervan wordt opgemerkt: ‘Aldus heeft het hof namelijk miskend dat een opdrachtgever zich volgens vaste rechtspraak niet mag beperken tot de verrichtingen waarom zijn opdrachtgever uitdrukkelijk vraagt, maar ook zelfstandig dient te beoordelen wat voor de zaak van belang is en te waarschuwen voor mogelijke risico's, en dat tegen die achtergrond niet (zonder motivering) voorbij kon worden gegaan aan het het door de rechtbank gehonoreerde (essentiële) betoog van [eiser] c.s. dat zij [verweerster] opdracht hebben gegeven om hen te adviseren en te begeleiden bij de overname van [B] B.V. en niet gebleken is dat [verweerster] het verzorgen van de financiering — laat staan schriftelijk — van die opdracht heeft uitgezonderd, dat de contacten over de financiering met de Rabobank, de notaris en verkopers [C] Holding B.V en [betrokkene 5] gedeeltelijk via [verweerster] liepen, dat [verweerster] wist dat de verkopers verlangden dat financieringsvoorbehoud op 10 januari zou eindigen en dat [verweerster] wist dat de Rabobank de financiering nog niet definitief had verleend. Immers kan dat betoog tot de conclusie leiden dat [verweerster], zoals [eiser] c.s. ook hebben aangevoerd, als redelijk handelend en redelijk bekwaam opdrachtnemer jegens [eiser] c.s. gehouden was om het financieringsvoorbehoud te verlengen, althans gehouden was [eiser] c.s te waarschuwen dat het financieringsvoorbehoud op 10 januari zou komen te vervallen en hen op die manier vooraf had moeten wijzen op de gevolgen van de (dreigend) situatie dat [eiser] c.s. op 10 januari 2004 enerzijds de overeenkomst waarmee de financiering zou worden verkregen nog niet was gesloten, maar anderzijds het financieringsvoorbehoud niet meer kon inroepen.’
2.3
De tussen [verweerster] en [eiser] c.s. in verband met de overname van [B] gesloten overeenkomst tot begeleiding van en advisering aan [eiser] c.s. vormt een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7: 400 BW. Blijkens artikel 7:401 dient de opdrachtgever bij de uitvoering van de opdracht de zorg van een goed opdrachtnemer te betrachten. In geval van een beroepsbeoefenaar als een accountant is dat de zorg die van een redelijk handelend en een redelijk bekwaam zijnde accountant mag worden verwacht. Vanuit die — op de deskundigheid en ervaring van de beroepsbeoefenaar stoelende — zorgplicht zal door de beroepsbeoefenaar ook zelf nadere invulling dienen te worden gegeven aan de veelal algemeen geformuleerde opdracht of opdrachten van de zijde van de opdrachtgever. Dat kan betekenen dat hij ook zonder expliciete opdracht van de opdrachtgever gehouden is bijvoorbeeld onderzoeken uit te voeren, inlichtingen in te winnen, aanbevelingen te doen en/of waarschuwingen te geven.17. Wat de zorgplicht in concreto meebrengt, zal steeds naar de omstandigheden van het desbetreffende geval moeten worden vastgesteld. Een van die omstandigheden die daarbij in aanmerking is te nemen, is de eigen verantwoordelijkheid van de opdrachtgever. Ten aanzien van zaken waarvan de beroepsbeoefenaar in redelijkheid mag aannemen, bijvoorbeeld op grond van een duidelijke afspraak en/of vanwege de praktische gang van zaken, dat de opdrachtgever daarvoor zelf de verantwoordelijkheid en zorg draagt en kan dragen, strekt zich de zorgplicht van de opdrachtnemer niet of in verminderde mate uit.18. Door de rol die de omstandigheden van het concrete geval spelen bij het bepalen van de (zorg)verplichtingen, die voor de opdrachtnemer uit de hem verstrekte opdracht voortvloeien, zal het desbetreffende oordeel als regel een nogal feitelijk karakter dragen en daardoor in cassatie beperkt toetsbaar zijn.
2.4
Voor zover in onderdeel 1 erover wordt geklaagd dat het hof heeft miskend dat een opdrachtnemer zich volgens vaste rechtspraak niet mag beperken tot de verrichtingen waarom zijn opdrachtgever uitdrukkelijk vraagt, treft de klacht geen doel wegens gemis aan feitelijke grondslag. Het hof gaat in rov. 4.5 van het arrest er niet van uit dat [verweerster] slechts tot datgene was gehouden waarom [eiser] c.s. uitdrukkelijk hadden gevraagd. Zou het hof dat uitgangspunt wel hebben aangehouden dan zou het hof het hebben kunnen laten bij de constatering aan het begin van rov. 4.5 dat [eiser] c.s. niet concreet hebben aangegeven en evenmin te bewijzen hebben aangeboden dat bij het geven van de mondelinge opdracht tussen partijen is besproken dat de regeling van de financiering van de overname van de aandelen, met in begrip van de eventuele vereiste verlenging van het in de koopovereenkomst getroffen financieringsvoorbehoud en het tijdig voldoen aan de door de bank in het kader van de financiering gestelde voorwaarden, deel uitmaakten van de overeenkomst. Hiermee wil het hof immers niet meer zeggen dan dat een gehoudenheid van [verweerster] tot regeling van de financiering niet kan worden aangenomen op grond van een uitdrukkelijke afspraak dienaangaande. Het hof onderzoekt in rov. 4.5 daarna nader of die gehoudenheid voor [verweerster] heeft bestaan. De gehoudenheid zal dan anderszins uit de opdracht en de door [verweerster] in het onderhavige te betrachten zorgplicht als een redelijk bekwaam en redelijk handelend accountant moeten volgen. Dat het hof dit voor ogen heeft gestaan blijkt ook uit wat het in rov. 4.3, eerste volzin overweegt. Daar noemt het hof ook de zorgplicht van [verweerster] als redelijk bekwaam en redelijk handelend accountant als mogelijke basis voor het aanvaarden van verantwoordelijkheid van [verweerster] voor de regeling van de financiering van de overname. Het is wel aan [eiser] c.s. dienaangaande voldoende feiten en omstandigheden te stellen en deze zo nodig te bewijzen.
2.5
Het hof zet in rov. 4.5 van het arrest uiteen dat en waarom uit enige, op zichzelf niet weersproken stukken valt af te leiden dat [betrokkene 1] bij de regeling van de financiering van de overname zelf de regie had en dat [eiser] c.s. de verantwoordelijkheid voor de in dat kader noodzakelijke werkzaamheden niet aan [verweerster] hebben overgedragen. Wat het hof omtrent die stukken opmerkt, wordt niet bestreden. De conclusie die het hof aan die stukken verbindt, vormt op zichzelf een feitelijk oordeel, terwijl die conclusie ook niet onbegrijpelijk is. De brief van 30 december 2003 van [C] aan [betrokkene 1], die het hof als eerste vermeldt, maakt duidelijk dat [C] met [betrokkene 1] zelf over de eerste verlenging van het financieringsvoorbehoud heeft gecommuniceerd. Uit de door het hof genoemde brief van 17 december 2003 van de Rabobank blijkt van een directe betrokkenheid van [betrokkene 1] bij het overleg met de bank over de financiering. De brief van 29 januari 2004 en hetgeen het hof naar aanleiding van die brief opmerkt vormen een duidelijke illustratie dat [betrokkene 1] zonder overleg met [verweerster] zelf de koers ten aanzien van de financiering uitzet. De stellingen waaraan in onderdeel 1 wordt gerefereerd, staan niet aan de conclusie in de weg die het hof uit genoemde stukken, zeker indien in onderling verband beschouwd, trekt. Die stellingen houden wel een betrokkenheid van [verweerster] ook bij de regeling van de financiering in, maar brengen niet, in ieder geval in het licht van het in rov. 4.4 van het arrest uiteengezette gemotiveerde verweer van [verweerster] niet dwingend, mee dat aangenomen moet worden dat [verweerster] de leiding had bij en de verantwoordelijkheid droeg voor de regeling van de financiering.
Kortom ook de motiveringsklacht in onderdeel 1 slaagt niet.
Onderdeel 2
2.6
Met onderdeel 2 wordt rov. 4.6 van het arrest bestreden, waarin het hof tot de slotsom komt dat [verweerster] ook anderszins, d.w.z. afgezien van de verlenging van het financieringsvoorbehoud na 10 januari 2004, niet tegenover [eiser] c.s. in zorg is tekortgeschoten. Gesteld wordt dat het hof ten onrechte voorbij is gegaan aan het door de rechtbank gehonoreerde betoog van [eiser] c.s. dat hierop neerkomt dat [verweerster] zich ter zake van de financiering op 15 en 16 januari 2004 zodanig heeft uitgelaten dat bij [C] en [betrokkene 5] het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat [eiser] c.s. geen beroep meer zouden doen op het financieringsvoorbehoud.
2.7
Bij deze klacht wordt uit het oog verloren dat, na de beslissing in rov. 4.5 van het arrest dat het verlengen van het financieringsvoorbehoud niet tot de zorg van [verweerster] behoorde maar onder de verantwoordelijkheid van [eiser] c.s. zelf viel, voor het hof er geen aanleiding meer bestond om nog in te gaan op de kwestie dat door [verweerster] met uitlatingen op 15 en 16 januari 2004 bij [C] en [betrokkene 5] het vertrouwen is gewekt dat [eiser] c.s. op het financieringsvoorbehoud geen beroep meer zouden doen. Het financieringsvoorbehoud had een geldigheidsduur tot 10 januari 2004. [eiser] c.s. die daarvoor de verantwoordelijkheid droegen, hebben niet voor een verlenging zorg gedragen. Het gevolg van een en ander was dat al direct na 10 januari 2004 door [eiser] c.s. geen beroep meer op het financieringsvoorbehoud kon worden gedaan. Anders gezegd, na de — van de rechtbank afwijkende — beslissing van het hof in rov. 4.5 miste het door de rechtbank gehonoreerde betoog van [eiser] c.s. belang en hoefde het hof daarop ook niet meer in te gaan.
Op het vorenstaande strandt onderdeel 2
Onderdeel 3
2.8
Onderdeel 3 stoelt op de veronderstelling dat uitgegaan kan worden van een relevant tekortschieten van [verweerster] in verband met het financieringsvoorbehoud als in de onderdelen 1 en 2 aan de orde gesteld. Uit hetgeen hierboven omtrent die onderdelen is opgemerkt, moge blijken dat die veronderstelling niet opgaat. Dat brengt mee dat ook onderdeel 3 [eiser] c.s. niet kan baten.
Onderdeel 4
2.9
Onderdeel 4 bouwt geheel voort op de drie voorafgaande onderdelen. Het deelt daardoor het lot van die onderdelen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑01‑2012
[Betrokkene 1] was tevens vanaf 12 februari 2003 op basis van een managementovereenkomst statutair directeur bij [B].
Het voorblad van de intentie-overeenkomst is in eerste aanleg als productie 7 bij de conclusie van antwoord in reconventie in het geding gebracht. De volledige overeenkomst is bij brief aan het hof Amsterdam van 2 juli 2010 door [verweerster] in het geding gebracht.
De overeenkomst is als productie 1 bij de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie in eerste aanleg in het geding gebracht.
De e-mail is in eerste aanleg als productie 4 bij de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie in het geding gebracht.
De e-mail is overgelegd in eerste aanleg als productie 9 bij de conclusie van antwoord in reconventie.
De e-mail is in eerste aanleg als productie 5 bij de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie in het geding gebracht.
De brief is in eerste aanleg als productie 10 bij de conclusie van antwoord in reconventie in het geding gebracht.
Hiervan wordt gewag gemaakt in rov. 4.5 van het in cassatie bestreden arrest.
De brief is overgelegd in eerste aanleg als productie 8 bij de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie.
De brief is in eerste aanleg als productie 9 bij de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie in het geding gebracht.
Productie 22 bij de conclusie van antwoord in reconventie in eerste aanleg.
De brief is in eerste aanleg als productie 25 bij de conclusie van antwoord in reconventie in het geding gebracht.
Het arrest van het hof is in appel na de gehouden pleidooien aan het hof toegezonden bij brief van 4 juni 2010. Het vonnis d.d. 15 juni 2005 van de rechtbank Utrecht is in het geding gebracht als productie 11 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie van 23 november 2005.
Conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, sub 30.
Conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, blz. 14–16.
Asser/Tjong Tjin Tai, 7-IV*, 2009, nrs. 93 – 102. Zie in dit verband ook de bespreking van J.J. Dammingh in NTBR 2011,afl. 7 blz. 323–335 van de regeling inzake ‘Information and advice’ van een dienstverlener in boek IV, hoofdstuk 7 uit Draft Common Frame of Reference.
Zie in dit verband bijvoorbeeld HR 2 februari 2001, LJN AA9766, NJ 2002, 379 m.nt. HJS, rov. 3.3 (in de verhouding tussen belastingadviseur/accountant en optiegerechtigde is het in beginsel de verantwoordelijkheid van laatstgenoemde om tijdig het optierecht uit te oefenen) en HR 27 maart 1992, LJN ZC 0557, NJ 1993, 188, m.nt. EAAL, rov. 3.3 (hof heeft kunnen oordelen dat notaris niet is tekortgeschoten door geen aandacht te schenken aan de vraag van ontslag van de cliënt door de bank uit een schuldverplichting, nu de notaris heeft mogen aannemen dat cliënt dat vraagpunt zelf had afgehandeld).