Rb. Roermond (vzr.), 03-05-2011, nr. AWB 11 / 558
ECLI:NL:RBROE:2011:BQ3816
- Instantie
Rechtbank Roermond (Voorzieningenrechter)
- Datum
03-05-2011
- Magistraten
Mr. P.J. Voncken
- Zaaknummer
AWB 11 / 558
- LJN
BQ3816
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROE:2011:BQ3816, Uitspraak, Rechtbank Roermond (Voorzieningenrechter), 03‑05‑2011
Uitspraak 03‑05‑2011
Mr. P.J. Voncken
Partij(en)
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank in de zaak tussen
inzake
[verzoeker] te [woonplaats], verzoeker,
(gemachtigde mr. H. van der Ende)
en
de Burgemeester van de gemeente Venlo, verweerder
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2011 heeft verweerder verzoeker gelast om de woning aan de [adres] voor een periode van één jaar, ingaande 20 april 2011 om 14.00 uur, te sluiten.
Tegen dit besluit is namens verzoeker bij schrijven van 18 april 2011 een bezwaarschrift op grond van de Awb ingediend bij verweerder. Tevens heeft verzoeker zich tot de rechtbank gewend met het verzoek ter zake een voorlopige voorziening te treffen ex artikel 8:81 van de Awb.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan verzoeker gemachtigde gezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 2 mei 2011, waar verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door J.M.G. Vincken.
Overwegingen
1.
In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De rechter concludeert dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de rechtbank te Roermond bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. De rechter ziet ook overigens geen beletselen verzoeker in zijn verzoek ex artikel 8:81 van de Awb te ontvangen. Ook acht de rechter de onverwijlde spoed genoegzaam aangetoond nu sluiting van de woning van verzoekers is voorzien indien en zodra de rechter afwijzend op het verzoek zal hebben beslist. De rechter komt dan ook toe aan een verdere belangenweging als hierboven bedoeld en in dat kader aan een voorlopig rechtmatigheidsoordeel ten aanzien van de hoofdzaak.
2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 13b van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot opleggen van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
3.
Verweerder heeft in het onderhavige geval aan zijn besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ten grondslag gelegd dat uit onderzoek door de politie op 11 februari 2011 is gebleken dat in de woning van verzoeker aan de [adres] een hennepkwekerij is aangetroffen, verdeeld over 3 kweekruimtes. In de kwekerij werden in twee van de kweekruimtes in totaal 1157 hennepplanten, alsmede attributen voor de teelt van hennepplanten aangetroffen en in beslag genomen. Sinds september 2010 tot en met 7 februari 2011 zijn er diverse overlastmeldingen bij de politie binnengekomen, met name over stankoverlast. Verder is door de politie geconcludeerd dat het aannemelijk is, dat er, gezien de diverse meldingen en metingen op het pand, eerdere oogsten zijn geweest. Ook is uit het onderzoek gebleken dat er sprake was van gevaarzetting door het aanleggen van een (illegale) elektrische installatie teneinde illegaal stroom te verkrijgen. Uit het politierapport blijkt tevens dat in de woning, behalve een matras op de grond, geen slaapgelegenheid is gevonden, zodat het discutabel is geacht of de woning wel als zodanig in gebruik is geweest. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de hiervoor weergegeven informatie van de politie als vaststaand kan worden aangenomen dat in de woning van verzoeker verdovende middelen als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet, worden verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn en dat een sluiting voor een jaar noodzakelijk is om de bekendheid van de woning als pand waar verdovende middelen worden gekocht, verkocht en gebruikt kunnen worden, te doorbreken.
4.
Niet in geschil is dat in de woning van verzoeker voornoemde (aantallen) hennepplanten zijn aangetroffen. Verzoeker betoogt, onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 3 maart 2011, LJN: BP6668, dat verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet niet bevoegd was de woning te sluiten vanwege de aanwezigheid van een hennepkwekerij. Volgens verzoeker is er geen indicatie dat in of vanuit de woning aan de Bergstraat 44 drugs zijn verkocht, afgeleverd of verstrekt. Verder heeft verzoeker aangevoerd dat hij nooit heeft geweten dat zijn huurder, een zekere Aliev, zich bezighield met drugsgerelateerde activiteiten. Dit zou hem pas duidelijk zijn geworden na de ontmanteling van de hennepkwekerij. Ten slotte is aangevoerd dat verzoeker door de sluiting voor de duur van 12 maanden onevenredig zwaar in zijn belangen wordt geschaad.
5.
De rechter dient allereerst de vraag te beantwoorden of verweerder bevoegd was om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet tot sluiting van de woning van verzoeker over te gaan.
5.1.
Niet in geschil is dat in de woning van verzoeker een grote hoeveelheid hennepplanten is aangetroffen en dat hennepplanten kunnen worden aangemerkt als een middel als bedoeld in lijst II bij de Opiumwet. Partijen verschillen van mening over de beantwoording van de vraag of de hennepplanten in de woning van verzoeker werden verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig waren in de zin van artikel 13b van de Opiumwet. Namens verzoeker is onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 3 maart 2011, LJN: BP6668, betoogd dat aan het bepaalde in artikel 13b van de Opiumwet niet is voldaan.
5.2.
De voorzieningenrechter heeft in genoemde uitspraak van 3 maart 2011 overwogen dat de kamerstukken niet geheel eenduidig zijn over de toepasbaarheid van artikel 13b van de Opiumwet bij hennepkwekerijen en dat de parlementaire behandeling ruimte biedt voor twijfel wat de wetgever heeft bedoeld. Die twijfel dient naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in het voordeel van de indiener van het verzoek om een voorlopige voorziening uit te vallen. Bevestiging voor het voorlopig oordeel dat artikel 13b van de Opiumwet geen bevoegdheid geeft een woning te sluiten vanwege een hennepkwekerij heeft de voorzieningenrechter gevonden in de verwerping van het amendement ‘Teeven’ (Tweede Kamer 2006–2007, 30 515, nr. 14).
5.3.
Anders dan de voorzieningenrechter van deze rechtbank in de hiervoor genoemde uitspraak van 3 maart 2011, is de rechter thans (voorlopig) van oordeel dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid hennepplanten voldoende basis vormt voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet nu het aantreffen van een handelshoeveelheid hennepplanten erop duidt dat deze aanwezig was om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt in de zin van dat artikel. De mogelijke twijfel, die de kamerstukken kunnen oproepen ten aanzien van de reikwijdte van artikel 13b geeft de rechter geen aanleiding voor een beperktere uitleg dan uit de tekst van dat artikel voortvloeit. Daarbij is in aanmerking genomen dat het verworpen amendement ‘Teeven’ (Tweede Kamer 2006–2007, 30 515, nr. 14) erop zag om de reikwijdte van artikel 13b van de Opiumwet uit te breiden tot teelt als zodanig, waaronder teelt voor eigen gebruik, en tot voorbereidingshandelingen voor hennepteelt. Aan de verwerping van dat amendement dient niet de gevolgtrekking te worden verbonden dat niet met bestuursdwang kan worden opgetreden tegen de aanwezigheid van een handelshoeveelheid hennepplanten in woningen en lokalen dan wel in of op bij woningen en lokalen behorende erven.
5.4.
Uit het voorgaande volgt naar het voorlopig oordeel van de rechter dat verweerder in het onderhavige geval bevoegd was om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet tot sluiting van verzoekers woning over te gaan. Daarbij komt dat, hoewel er op zich geen bewijs voorhanden hoeft te zijn dat er daadwerkelijk vanuit de woning hennep is verkocht, afgeleverd of verstrekt, in het onderhavige geval aannemelijk dat er, gelet op de gemiddelde kweekcyclus van 10 weken, eerder is geoogst en dat daarvan dus eveneens sprake is geweest.
6.
Met betrekking tot het gebruik van de bevoegdheid overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
6.1.
Ter uitvoering van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder op 28 september 2010 zijn ‘Beleidsregels ter voorkoming en bestrijding van drugsoverlast, -drugsoverlasthandel en -productie’ (hierna: de beleidsregels) geactualiseerd. Deze beleidsregels zijn op 13 oktober 2010 gepubliceerd en op 14 oktober 2010 in werking getreden.
In de beleidsregels is opgenomen dat in het geval van handel van verdovende middelen vanuit een woning dan wel het daartoe aanwezig zijn in een woning de bestuursdwang slechts in beperkte gevallen eerst zal bestaan uit een waarschuwing. Deze gevallen betreffen de handel in kleine hoeveelheden softdrugs. In alle overige, als dringend te kwalificeren, gevallen volgt direct een sluitingsmaatregel op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De duur van deze sluiting bedraagt 1 jaar. Als dringend geval is in elk geval — maar niet uitsluitend — te beschouwen de verkoop, aflevering of verstrekking, dan wel het daartoe aanwezig zijn van harddrugs en/of grote hoeveelheden softdrugs, waaronder ook de op verkoop c.q. handel gerichte, bedrijfsmatige hennepteelt in woningen, lokalen en/of bijbehorende erven wordt begrepen. Voor de bepaling of er al dan niet sprake is van een handelshoeveelheid en/of —voorraad en/of bedrijfsmatige hennepteelt zal de meest actuele versie van de betreffende beleidsregels van het Openbaar Ministerie en de daarin vermelde criteria en indicatoren als leidraad worden gebruikt. Verweerder heeft in zijn beleid aangeven op grond van welke zwaarwegende argumenten ook voor handel in verdovende middelen in en vanuit woningen een, in algemene zin verantwoorde, harde aanpak (‘one strike you are out’) noodzakelijk is. Daarvoor heeft verweerder in zijn beleid erop gewezen dat de desbetreffende woningen vaak niet overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt, er sprake is van bedrijfsmatigheid en dat er een noodzaak voor harde aanpak is gelegen in het voorkomen van het verplaatsingseffect van de betreffende handel vanuit inrichtingen naar woningen.
Met betrekking tot artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is in de beleidsregels het volgende opgenomen: Een illegaal verkooppunt van verdovende middelen kan een woning, inrichting of een voor publiek toegankelijk lokaal betreffen. Aangezien het huisrecht op grond van artikel 8 EVRM beschermd wordt, is voor woningen een zwaardere motivering vereist dan nodig is voor inrichtingen of lokalen. Er is, naast hetgeen hiervoor is gesteld, een aantal zwaarwegende argumenten om ook voor woningen het ‘one strike you are out’ principe toe te passen:
- •
de desbetreffende woningen worden vaak niet als zodanig gebruikt;
- •
er is sprake van bedrijfsmatigheid;
- •
voorkoming van het verplaatsingseffect. Bij een niet gelijke toepassing van de sluitingssystematiek, zal een nog sterkere verplaatsing naar woningen gaan plaatsvinden, met alle negatieve gevolgen van dien, zoals verloedering van de woonomgeving op steeds meer plaatsen in de stad.
6.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bvb. 26 juli 2006, LJN: AY5066 ) dient de rechter sluitingsbevelen die zijn genomen krachtens artikel 13b van de Opiumwet op terughoudende wijze te toetsen. Ook bij de vaststelling van de sluitingstermijn beschikt de burgemeester over beslissingsruimte. In de uitspraak van 8 september 2010, LJN: BN6187, heeft de Afdeling geoordeeld dat de burgemeester, gelet op het doel van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, te weten preventie en beheersing van de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico's voor de volksgezondheid en het voorkomen van nadelige effecten van de handel in het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden, bij de vaststelling van de sluitingstermijn mag betrekken de noodzaak om de bekendheid van de inrichting als drugsadres teniet te doen, de rust in de directe omgeving te doen wederkeren of herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde te voorkomen alsmede een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen. De Afdeling heeft in die uitspraak verder geoordeeld dat het reparatoire karakter van de maatregel tot toepassing van bestuursdwang er slechts toe mag strekken overtredingen van de Opiumwet, zoals door de burgemeester geconstateerd op grond van artikel 13b, eerste lid, van deze wet te beëindigen en te voorkomen. Een verdergaande uitoefening van deze bevoegdheid zou tot gevolg hebben dat de sanctie niet enkel meer het karakter van herstelmaatregel heeft maar een leedtoevoegend karakter krijgt, aldus de Afdeling.
6.3.
De rechter kan en zal hier verder in het midden laten of de door verweerder op 28 september 2010 vastgestelde beleidsregels ter voorkoming en bestrijding van drugsoverlast, -handel en -productie, op grond waarvan bij het aantreffen van een handelshoeveelheid hennepplanten in een woning in alle gevallen, zonder uitzonderingsmogelijkheid, zonder voorafgaande waarschuwing, tot een vaste sluitingstermijn van een jaar wordt overgegaan, blijft binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling. Deze vraag zal aan de orde komen in bij de rechtbank aanhangige bodemprocedures. De onderhavige procedure leent zich daar niet voor en beantwoording van deze vraag is in het onderhavige geval ook niet noodzakelijk.
6.4.
Voorlopig oordelend komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat met de toepassing van de beleidsregels in een geval als het onderhavige geen strijd bestaat met het reparatoire karakter van artikel 13b van de Opiumwet. Van belang is dat er een grote (handels)hoeveelheid hennep(planten) is aangetroffen, bestemd voor levering ten behoeve van de handel en dat er voldoende aanwijzingen van eerdere oogsten zodat aannemelijk is dat er ook al eerder ‘afgeleverd’ is. Verder laat de rechter een rol spelen, dat er al langere tijd in de directe omgeving klachten waren vanwege (stank)overlast door en rond het pand, en dat er een onveilige situatie was ontstaan doordat er met de elektriciteit was geknoeid. Ten slotte heeft de rechter meegewogen, dat het pand niet daadwerkelijk als woning werd gebruikt. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij na de ontruiming van de hennepkwekerij begonnen is de woning op te knappen en er af en toe slaapt. Voor zover beoogd is daarmee een beroep op bescherming van het woonrecht ex artikel 8 EVRM te doen, is dat tevergeefs, aangezien verzoeker er in ieder geval ten tijde van de ontruiming niet woonde en het voor de rechter zelfs de vraag is of dat nu wel het geval is. De omstandigheid dat verzoeker niet op de hoogte zou zijn geweest van de drugsactiviteiten in het door hem verhuurde pand levert geen omstandigheid op die noopt tot afwijking van het handhavingsbeleid. De gevolgen die drugshandel vanuit een huurpand heeft wanneer het aankomt op bestuurlijke handhaving, komen voor rekening van de verhuurder.
7.
Op grond van deze overwegingen komt de rechter tot afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
Beslissing
De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Voncken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2011.
w.g. mr. F.A. Timmers, griffier
w.g. mr. P.J. Voncken, voorzieningenrechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 3 mei 2011
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.