Rb. Arnhem, 22-11-2012, nr. 12/2465
ECLI:NL:RBARN:2012:BY6908
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
22-11-2012
- Zaaknummer
12/2465
- LJN
BY6908
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2012:BY6908, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 22‑11‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:CBB:2014:396
- Wetingang
art. 57 Meststoffenwet
- Vindplaatsen
JBO 2013/16 met annotatie van mr. drs. D. van der Meijden
Uitspraak 22‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Eisers zijn als exploitanten van een gemengd loon- en akkerbouwbedrijf verantwoordelijk voor de gedragingen van de opdrachtnemer die in hun opdracht mest brengt op de bij hen in gebruik zijn de grond. Onder de bijzondere omstandigheden van dit geval is de boete evenwel onevenredig hoog, gelet op het geringe voordeel dat de exploitanten hebben gehad ten gevolge van de overtredingen. Daarmee wijkt de situatie af van die waarmee de wetgever bij het vaststellen van de boetebedragen rekening heeft gehouden en waaraan verweerder heeft gerefereerd in het besluit op bezwaar. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en matigt de boete van € 147.655,50 naar € 60.000.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 12/2465
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 22 november 2012.
inzake
1. [Eiser], eiser
en
2. [Eiseres], eiseres,
tezamen vennoten van de vennootschap onder firma [adresnaam vof],
hierna tezamen aangeduid als eisers,
beiden wonende te [woonplaats],
vertegenwoordigd door mr. G.H. Blom,
tegen
de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 26 april 2012.
2. Procesverloop
Bij brief van 29 juni 2011 heeft verweerder aan eisers het voornemen kenbaar gemaakt hun een boete op te leg-gen wegens overtreding van de Meststoffenwet (hierna ook: Msw).
Bij besluit van 28 september 2011 heeft verweerder de zienswijzen van eisers ongegrond verklaard en aan eisers een boete opgelegd van € 147.655,50.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overi-ge door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 20 augustus 2012. Eisers zijn aldaar verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Kuipers.
3. Overwegingen
Eisers exploiteren een gemengd loon- en akkerbouwbedrijf. In 2009 hadden eisers 22,75 hectare grond in ge-bruik. In verband met drukke werkzaamheden hebben eisers de bemesting van deze grond uitbesteed aan [B.V.]. [B.V.] heeft in de maanden augustus en september 2009 mest gebracht op de grond van eisers. Eiser heeft op verzoek van [B.V.] daarvoor enkele Vervoersbewijzen dierlijke meststoffen (VDM) getekend. Eisers hebben vervolgens [B.V.] voor het brengen van de mest op hun grond € 5.612,50 ex-clusief BTW in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat met het aldus brengen van de mest op hun gronden eisers drie overtredingen van de Meststoffenwet hebben begaan. Eisers hebben daarmee de gebruiks-norm dierlijke meststoffen met 14.113 kg stikstof overtreden, de stikstofgebruiksnorm met 4.638 kg stikstof en de fosfaatgebruiksnorm met 5.933 kg fosfaat. Deze overtredingen leiden tot een boete van in totaal € 147.655,50.
Eisers kunnen zich hiermee niet verenigen en hebben zich in de kern genomen op het standpunt gesteld dat zij niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de onrechtmatige gedragingen van [B.V.] en dat de boete disproportioneel is en moet worden gematigd. Beide beroepsgronden zullen hierna worden besproken.
Het gaat in deze zaak om overtreding van de gebruiksnormen voor dierlijke meststoffen, stikstof en fosfaat, zoals vastgelegd in de artikelen 8 tot en met 11 van de Msw of daarop gebaseerde regelgeving. De hoogte van de boete dient verweerder te bepalen aan de hand van artikel 57 van de Msw. Eisers betwisten niet de door ver-weerder berekende oppervlakte van de bij hen destijds in gebruik zijnde grond, de omvang van de overschrij-ding van de gebruiksnormen en de berekening van de boete door verweerder.
Eisers stellen dat zij [B.V.] opdracht hebben gegeven om de gronden te bemesten met inachtneming van de regels uit de Meststoffenwet. [B.V.] heeft de hem gegeven opdracht echter opzettelijk onjuist uitgevoerd en de gronden van eisers gebruikt als mestdepot, zonder dat hun te vertellen. [B.V.] staat inmiddels bekend als ie-mand die de Meststoffenwet heeft overtreden en daarvoor in hechtenis heeft gezeten. Eisers hebben na een waarschuwing van de Algemene Inspectiedienst van verweerder (AID) [B.V.]’ werkzaamheden laten stilleg-gen. Toen was het echter niet meer mogelijk de mest te verwijderen. Eisers menen daarom dat zij niet de dupe kunnen worden van de onrechtmatige gedragingen van [B.V.], die deze tegen hun instructies en heimelijk heeft uitgevoerd.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eisers zijn verantwoordelijk voor naleving van de bepalingen van de Meststof-fenwet op de gronden die bij hen in gebruik zijn. Dat brengt mee dat zij ook verantwoordelijk zijn voor de ge-dragingen van de opdrachtnemer die in hun opdracht mest brengt op bij hen in gebruik zijnde gronden.
Eisers hebben in bezwaar reeds een beroep gedaan op matiging van de in hun ogen disproportionele hoogte van de boete. Verweerder heeft in het bestreden besluit het volgende aangevoerd:
“De hoogte van de boetetarieven is bepaald vanuit het uitgangspunt dat de bestuurlijke boete - wil zij afschrikwekkend zijn - hoger moet zijn dan het eventueel als gevolg van de overtreding genoten econo-misch voordeel en daarenboven een straffend element moet hebben. Om zeker te stellen dat de bestuur-lijke boete te allen tijde hoger is dan het economisch voordeel, is voor het element van het economisch voordeel aangesloten bij de verwachte kosten voor mestafzet op langere afstand: deze kosten worden maximaal bespaard bij overschrijding van de gebruiksnorm.
Zeker in een periode dat de economische bedrijfsresultaten niet goed zijn, is de verleiding groot om door het plegen van onregelmatigheden kosten te besparen. In beginsel is het niet mogelijk om van deze wettelijk vastgelegde boetebedragen af te wijken. (…)
(D)oor het gebruik van deze hoeveelheden mest is aannemelijk dat er een hogere gewas-opbrengst is behaald dan bij het gebruik van geringere hoeveelheden mest. Aannemelijk is dat daarbij mogelijk be-spaard is op de aanvoer van andere mest, zoals bijvoorbeeld de aanvoer van kunstmest. Bovendien heeft u voor de bemesting van 22,45 hectare grond een bedrag van € 250,00 exclusief BTW per hectare ont-vangen.”
Verweerder heeft derhalve geen aanleiding gezien de bestuurlijke boete op de voet van artikel 5:46, derde lid, van de Awb wegens bijzondere omstandigheden op een lager bedrag vast te stellen. Deze beslissing dient de rechter zonder terughoudendheid te toetsen (uitspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 16 november 2010, LJN: BO5215).
De rechtbank is van oordeel dat de boete onder de bijzondere omstandigheden van dit geval onevenredig hoog is. Eisers hebben niet hun eigen mest op het land gebracht en derhalve niet aanzienlijke kosten van afvoer van mest over langere afstanden bespaard. Het voordeel voor hen is – onbetwist – € 5.612,50 geweest. Daarmee wijkt de situatie af van die waarmee de wetgever bij het vaststellen van de boetebedragen rekening heeft gehou-den en waaraan verweerder heeft gerefereerd in het boven weergegeven citaat (zie ook de uitspraak van het CBb van 28 februari 2012, LJN: BV8605). Eisers hebben in beroep onbestreden gesteld dat de grond ondanks de overvloed aan in 2009 gestorte mest daarna geen hogere opbrengst heeft gegenereerd. De stelling van verweer-der dat eisers kosten van aanvoer van andere mest hebben bespaard is problematisch nu uit dit geval blijkt dat een ontvanger van mest daarvoor betaald krijgt. Gezien het feit dat eisers een gering voordeel hebben gehad ten gevolge van de overtredingen is een boete van € 147.655,50 onevenredig hoog.
Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met de artikelen 7:12, eerste lid, en 5:46, derde lid, van de Awb, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
De rechtbank ziet aanleiding om op de voet van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zelf te voorzien in de zaak en de boete op de voet van artikel 5:46, derde lid, van de Awb gezien het geringe voordeel dat eisers hebben gehad ten gevolge van de overtredingen in goede justitie vast te stellen op € 60.000,00. In zoverre zal de rechtbank het bezwaar gegrond oordelen en het besluit van 28 september 2011 herroepen.
Conform eisers’ verzoek zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten in bezwaar die worden vastgesteld op € 874 (één punt voor het bezwaarschrift en één punt voor de hoorzitting).
De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van verleende rechtsbijstand (één punt voor het beroepschrift en één punt voor de zitting). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
verklaart het bezwaar tegen het besluit van 28 september 2011 gegrond;
herroept het besluit van 28 september 2011 voor zover daarbij een boete is opgelegd van € 147.655,50 en be-paalt de hoogte van de boete op € 60.000,00;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.748;
bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht ten bedrage van € 310 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.J. de Vries, voorzitter, en mr. H.J. Klein Egelink en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2012.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 22 november 2012.