Rb. 's-Gravenhage, 28-10-2009, nr. AWB 08/6941
ECLI:NL:RBSGR:2009:BK1467, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
28-10-2009
- Zaaknummer
AWB 08/6941
- LJN
BK1467
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2009:BK1467, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 28‑10‑2009; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2010:BN6172, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 28‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Eiser heeft indertijd zijn medewerking verleend aan publicatie van een artikel in de Universiteitskrant. In dit artikel wordt hij met voor- en achternaam genoemd. Het artikel bevindt zich op de website van de Rijksuniversiteit Groningen, verweerder, in het online archief van de Universiteitskrant. Eiser heeft verweerder op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verzocht zijn achternaam van de website te verwijderen. De rechtbank oordeelt dat in het onderhavige geval de zogeheten "journalistieke exceptie" van artikel 3 van de Wbp van toepasing is, zodat de Wbp toepassing mist. Dit heeft tot gevolg dat de beroepstermijn niet is opgeschort doordat eiser de bemiddeling van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft ingeroepen en tevens dat geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb. Verschoonbare termijnoverschrijding, nu eiser er op basis van door het CBP verstrekte informatie op mocht vertrouwen dat de beroepstermijn wel was opgeschort en gegrond beroep, nu verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had dienen te verklaren. Beroep gegrond.
Partij(en)
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/6941 BESLU
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[A], wonende te [plaats], eiser,
en
het College van Bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 6 december 2007 heeft verweerder geweigerd het verzoek van eiser in te willigen om zijn persoonsgegevens te verwijderen van de website van verweerder.
Bij besluit van 25 juli 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 2 september 2008, ingekomen bij de rechtbank op 17 september 2008, beroep ingesteld.
Bij brieven van 2 oktober en 8 oktober 2008 heeft eiser zich uitgelaten over de termijnoverschrijding.
Bij brief van 22 november 2008 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend en bij brief van 17 december 2008 heeft eiser nadere stukken ingebracht.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 10 februari 2009 een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van een door de rechtbank voorgelegde vraag over het besluitkarakter van de weigering van verweerder, heeft verweerder bij brief van 16 juni 2009 een reactie ingezonden en eiser bij brief van 25 juni 2009. Eiser heeft voorts op 10 september 2009 nog een tweetal brieven ingezonden.
Het beroep is op 1 oktober 2009 ter zitting behandeld.
Eiser is daarbij verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B].
IIOVERWEGINGEN
1Eiser heeft in 2003 zijn medewerking verleend aan een artikel van het Hoger Onderwijs Persbureau (hierna: HOP) over een juridisch conflict wat hij destijds had met de Informatie Beheer Groep. Het artikel is in augustus 2003 gepubliceerd in een aantal bij het HOP aangesloten hogeschool- en universiteitskranten. In het artikel wordt eiser met zijn voor- en achternaam genoemd. Het artikel is ook te vinden op het online archief van de Universiteitskrant (UK) Groningen op de website van verweerder. Het verzoek van eiser om verwijdering van zijn persoonsgegevens houdt meer in het bijzonder in dat hij wenst dat zijn achternaam van de website wordt verwijderd
1.1Artikel 3, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), luidt als volgt:
Deze wet is niet van toepassing op de verwerking voor uitsluitend journalistieke, artistieke of literaire doeleinden, behoudens de overige bepalingen van dit hoofdstuk, alsmede de artikelen 6 tot en met 11, 13 tot en met 15, 25 en 49.
1.2De rechtbank is allereerst van oordeel dat, gelet op het feit dat eiser zijn medewerking heeft verleend aan een artikel van het HOP, in het onderhavige geschil deze zogenoemde "journalistieke exceptie" van artikel 3, van de Wbp, van toepassing is. Het opnemen van de persoonsgegevens van eiser in het betreffende artikel diende uitsluitend journalistieke doeleinden en dit werkt door in de publicatie in het online archief van de UK Groningen.
Ontvankelijkheid van het beroep
2Ingevolge artikel 6:7 van de Awb, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid is bij verzending per post een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb, blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.1Niet in geschil is dat het besluit op 25 juli 2008 is verzonden en dat eiser dit op 26 juli 2008 heeft ontvangen. De laatste dag van de termijn was derhalve 5 september 2008. Het beroepschrift is niet binnen een week na afloop van deze termijn ontvangen.
2.2Eiser heeft op 30 juli 2008 het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) op grond van artikel 47, van de Wbp, verzocht om in het geschil te bemiddelen of te adviseren. Ingevolge genoemde bepaling kan, indien een dergelijk verzoek is gedaan, in afwijking van artikel 6:7 van de Awb, het beroep nog worden ingesteld nadat de belanghebbende van het CBP bericht heeft ontvangen dat de behandeling van de zaak is beëindigd, doch uiterlijk zes weken na dat tijdstip. Op 31 juli 2008 heeft het CBP eiser laten weten niet bevoegd te zijn om te bemiddelen.
2.3Artikel 47, van de Wbp, is niet een van de in artikel 3, eerste lid, van de Wbp, van toepassing verklaarde bepalingen. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift niet is opgeschort door het inroepen door eiser van de bemiddeling door het CPB en dat het beroepschrift derhalve te laat is ingediend.
2.4Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hem de termijnoverschrijding niet kan worden toegerekend, nu hij, op basis van door het CBP verstrekte informatie, in de veronderstelling verkeerde dat de beroepstermijn wel werd opgeschort. Uit de door eiser overgelegde brief van het CBP van 13 november 2008, inhoudende een uitspraak op een door hem ingediende klacht, blijkt inderdaad dat eiser door een medewerker van het CBP is meegedeeld dat de door hem ervaren tijdsdruk bij een reactie van het CBP op zijn verzoek om bemiddeling in verband met het verlopen van de beroepstermijn, niet nodig was, nu door het bemiddelingsverzoek deze termijn werd opgeschort, hetgeen ook is terug te vinden in het informatieblad van het CBP.
2.5Onder deze omstandigheden kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest, nu hij op grond van het door het CBP opgewekte vertrouwen in de veronderstelling verkeerde dat de beroepstermijn was opgeschort.
2.6Het beroep is derhalve ontvankelijk
Het besluitkarakter van de weigering verwijdering persoonsgegevens
3In artikel 3, eerste lid, van de Wbp, worden de artikelen 36 en 45 van die wet niet genoemd als artikelen die van toepassing zijn ingeval zich de journalistieke exceptie voordoet. In artikel 36, van de Wbp, is, kort samengevat, bepaald dat een betrokkene de voor gegevensverwerking verantwoordelijke kan verzoeken deze gegevens - onder meer - te verwijderen. In artikel 45, van de Wbp, is bepaald dat een beslissing op een verzoek als bedoeld in - onder meer - artikel 36, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan als een besluit geldt in de zin van de Awb.
3.1De rechtbank overweegt dat, door de hiervoor genoemde artikelen 36 en 45 van de Wbp, de beslissing van een bestuursorgaan aangaande - bijvoorbeeld - de verwijdering van persoonsgegevens onder het besluitbegrip van de Awb wordt gebracht. Voor beslissingen van bestuursorganen waarop genoemde bepalingen niet van toepassing zijn, zoals in het onderhavige geval aan de orde, geldt dit niet. De rechtbank acht een dergelijke beslissing evenmin een besluit op grond van artikel 1:3, van de Awb, nu de beslissing niet is gericht op rechtsgevolg.
3.2Verweerder heeft, ter ondersteuning van zijn standpunt dat niettemin sprake is van een besluit, nog gewezen op de volgende passage uit de Memorie van Toelichting betreffende artikel 45 van de Wbp (TK, vergaderjaar 1997-1998, 25 892, nr. 3):
Strikt genomen kan een dergelijke bepaling in veel gevallen als overbodig worden beschouwd. Aangenomen moet worden dat een zodanige beslissing - in het verlengde van de WOB-jurisprudentie - door de bestuursrechter vaak als een besluit zal worden aangemerkt. Het betreft een weigering of een toewijzing door een bestuursorgaan van een recht dat aan de betrokkene krachtens het wetsvoorstel is toegekend, hetgeen als een rechtshandeling in de zin van artikel 1:3 Awb kan worden beschouwd.
De rechtbank ziet in deze passage uit de Memorie van Toelichting geen aanleiding om te oordelen dat wel sprake is van een besluit, reeds omdat het verzoek dat eiser heeft gedaan niet is gedaan krachtens artikel 36, van de Wbp. Dit artikel is immers niet van toepassing ingeval zich de journalistieke exceptie voordoet.
3.3Zoals in de Memorie van Toelichting, onder het hoofdstuk rechtsbescherming op pagina 25 staat aangegeven, is in de Wbp gekozen voor een gedifferentieerd systeem van rechterlijke toetsing. Zowel de bestuursrechter als de burgerlijke rechter hebben een taak.
De stelling van eiser, dat artikel 9 van de Richtlijn 95/46/EG niet correct is omgezet in artikel 3, eerste lid, van de Wbp, nu op deze wijze in de Wbp rechterlijke toetsing van de journalistieke verwerking van gegevens wordt uitgesloten, treft geen doel. De gang naar de burgerlijke rechter staat immers open.
4Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, stond voor eiser niet de bezwaarschriftprocedure ingevolge artikel 7:1, van de Awb, open en had verweerder zijn bezwaarschrift niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak voorzien.
5Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu niet gebleken is dat eiser kosten voor rechtsbijstand heeft gemaakt.
IIIBESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 25 juli 2008;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 145,--, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van de griffier Y.E. de Loos.
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.