RO 2015/9
Bestuurdersaansprakelijkheid. Welke maatstaf moet worden gehanteerd bij beoordeling van administratie aan de hand van de eisen van art. 2:10 lid 1 BW? (Rosbeek qq/verweerders)
HR 10-10-2014, ECLI:NL:HR:2014:2932
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10 oktober 2014
- Magistraten
Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, C.E. Drion, G. Snijders, M.V. Polak
- Zaaknummer
13/04144
- Conclusie
A-G mr. L. Timmerman
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS919616:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2014:2932, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑10‑2014
ECLI:NL:PHR:2014:708, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑06‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑07‑2013
- Wetingang
Essentie
Bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement. Administratieplicht.
Welke maatstaf moet worden gehanteerd bij beoordeling van administratie aan de hand van de eisen van art. 2:10 lid 1 BW?
Samenvatting
De curator in het faillissement van FSM Europe BV (hierna: FSM) spreekt de drie indirecte bestuurders van de vennootschap op grond van art. 2:248 BW aan voor het tekort in het faillissement. Aan deze vorderingen legt de curator ten grondslag dat de bestuurders van FSM niet hebben voldaan aan de boekhoudverplichtingen van art. 2:10 BW. In eerste aanleg en appel zijn deze vorderingen afgewezen. Volgens het ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.