Hof Arnhem-Leeuwarden, 08-05-2018, nr. 21-006708-15
ECLI:NL:GHARL:2018:4194, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
08-05-2018
- Zaaknummer
21-006708-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:4194, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 08‑05‑2018; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:6970, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1351
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2018-0430
Uitspraak 08‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Gooien van een brandbom in “Polenpand” in Velp. Het hof heeft verdachte voor medeplegen van een poging tot moord en brandstichting veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar (met aftrek van voorarrest) en TBS met dwangverpleging.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006708-15
Uitspraak d.d.: 8 mei 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 11 november 2015 met parketnummer 05-881569-14 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
thans verblijvende in [detentieadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 6 oktober 2016, 10 april 2018, 12 april 2018 en 26 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.A. Boersma, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw recht doen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na toewijzing van een vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1:
hij in of omstreeks de nacht van 3 op 4 september 2014 te Velp, gemeente Rheden, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, zich (op een scooter/bromfiets) heeft begeven naar de woning/verblijfplaats ( [adres] ) van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) - conform tevoren gemaakte afspraak - een steen, althans een dergelijk voorwerp, en/of een molotovcocktail/brandbom, althans een dergelijk - brandbaar - voorwerp, door een ruit van die woning naar binnen hebben/heeft gegooid, waarbij/waarna die steen of dat voorwerp en/of die molotovcocktail/brandbom of dat - brandbaar - voorwerp zijn/is beland op het bed, waarop die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] lag(en) (te slapen), althans in de kamer/ruimte waarin die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] zich bevond(en), ten gevolge waarvan brand is ontstaan in die woning, zulks terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) dat die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of een of meer (andere) personen zich in de kamer/ruimte bevond(en) waar die steen of dat voorwerp en/of die molotovcocktail/brandbom of dat - brandbaar - voorwerp door die ruit naar binnen werd(en) gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij in of omstreeks de nacht van 3 op 4 september 2014 te Velp, gemeente Rheden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) zich (op een scooter/bromfiets) hebben/heeft begeven naar de woning/verblijfplaats ( [adres] ) van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer (andere) personen en/of (vervolgens) - conform tevoren gemaakte afspraak - een steen, althans een dergelijk voorwerp, en/of een molotovcocktail/brandbom, althans een dergelijk - brandbaar - voorwerp, door een ruit van die woning naar binnen hebben/heeft gegooid, waarbij/waarna die steen of dat voorwerp en/of die molotovcocktail/brandbom of dat - brandbaar - voorwerp zijn/is beland op het bed, waarop die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] lag(en) (te slapen), althans in de kamer/ruimte waarin die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] zich bevond(en), ten gevolge waarvan brand is ontstaan in die woning, zulks terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) dat die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of een of meer (andere) personen zich in de kamer/ruimte bevond(en) waar die steen of dat voorwerp en/of die molotovcocktail/brandbom of dat - brandbaar - voorwerp door die ruit naar binnen werd(en) gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige perso(o)n(en), te weten die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of een of meer andere personen, in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverwegingen ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van een poging tot moord en voorts van het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van brandstichting.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe - kort gezegd - betoogd dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat [verdachte] betrokken is geweest bij de ten laste gelegde feiten. Zijn betrokkenheid kan niet worden afgeleid uit forensisch bewijs dan wel uit enig ander objectief bewijsmiddel. [verdachte] heeft enkel zijn scooter uitgeleend aan [medeverdachte 1] kort voordat de ten laste gelegde feiten zich hebben afgespeeld.
De voor [verdachte] afgelegde belastende verklaringen zijn allemaal afkomstig van “de groep [medeverdachte 1] ”, namelijk van [medeverdachte 1] zelf, zijn vrienden [betrokkene 1] en [medeverdachte 2] , zijn vriendin [betrokkene 5] en zijn schoonvader [betrokkene 6] . Deze verklaringen zijn vanwege de band die deze mensen hebben met [medeverdachte 1] en om verschillende andere redenen, zoals de vele tegenstrijdigheden die deze verklaringen bevatten, niet betrouwbaar en dienen van de bewijsvoering te worden uitgesloten. Volgens de raadsman proberen voornoemde personen de schuld in de schoenen van [verdachte] te schuiven.
Ook de verklaringen van [medeverdachte 2] en [naam] over het gesprek dat zij met [verdachte] zouden hebben gehad in de cel van [medeverdachte 2] , zijn om verschillende redenen niet betrouwbaar en kunnen niet tot het bewijs worden gebezigd.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat [verdachte] van feit 1 moet worden vrijgesproken omdat niet kan worden bewezen dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er mensen zouden kunnen komen te overlijden door het gooien van de brandbom. [medeverdachte 2] heeft namelijk verklaard dat hij dacht dat de ruimte waar de steen en de brandbom naar binnen werden gegooid een gemeenschappelijke ruimte was waarin zich geen mensen bevonden. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat [verdachte] en [medeverdachte 2] wisten dat er mensen aanwezig waren in deze ruimte. Bij [verdachte] was dus geen sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 en 2
Het hof is van oordeel dat het door [verdachte] gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof als volgt.
Algemeen
In het politieonderzoek in deze zaak zijn meerdere verdachten naar voren gekomen. Deze verdachten zijn allemaal verschillende keren gehoord bij de politie. Ook hebben er nog verhoren plaatsgevonden bij de rechter-commissaris en de raadsheer-commissaris. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachten door de verhoren heen wisselend en op punten tegenstrijdig hebben verklaard. De door de verdachten afgelegde verklaringen zijn soms in tegenspraak met een eerdere door diezelfde verdachte afgelegde verklaring, maar stroken ook niet altijd met de verklaringen van de andere verdachten.
In de loop van het onderzoek zijn steeds meer details naar voren gekomen over de ten laste gelegde feiten. Verklaringen die pas in een later stadium zijn afgelegd, zijn naar het oordeel van het hof niet zonder meer onbetrouwbaar.
Bij de beoordeling van de feiten zal het hof in beginsel die verklaringen als uitgangspunt nemen die worden ondersteund door overige bewijsmiddelen. Het hof heeft niet voor alle onderdelen van de verklaringen die tot het bewijs zullen worden gebruikt verankering kunnen vinden in een ander bewijsmiddel. Waar dit niet mogelijk is gebleken, heeft het hof beoordeeld welke verklaring het meest betrouwbaar en mede daarom geloofwaardig is en deze verklaring gebruikt voor het bewijs.
De feiten
Het hof zal bij de beoordeling uitgaan van de hierna weer te geven feiten en omstandigheden. Eerst zal het hof de aanloop naar de ten laste gelegde feiten beschrijven. Daarna zal het hof bespreken wat er ten tijde van en na het ten laste gelegde is gebeurd. Tot slot zal de inhoud van de door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] afgelegde verklaringen in het kort worden weergegeven (voor zover relevant voor de beoordeling door het hof).
In de periode van augustus 2014 tot en met 3 september 2014 hebben [medeverdachte 1] en zijn vriendin verschillende meldingen gedaan bij de politie. Bij deze meldingen werd aangegeven dat een aantal personen ’s nachts rond hun woning zou lopen. [medeverdachte 1] zou één van deze personen een keer hebben achtervolgd en toen hebben gezien dat deze het pand aan de [straat 4] te Velp, waar buitenlandse werknemers verblijven, naar binnen ging.
Op 3 september 2014 heeft [betrokkene 2] , een vriend van [medeverdachte 1] , aangifte gedaan van vernieling van zijn auto. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij op de hoogte was van de problemen die er speelden bij [medeverdachte 1] . Volgens [medeverdachte 1] zou het om Polen gaan die bij zijn woning zouden rondhangen. Hij was daar gestrest over. [betrokkene 2] was naar [medeverdachte 1] gekomen om hem te helpen door in de buurt rond te kijken en de wacht te houden.
Op 3 september 2014 om 04.00 uur waren de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] naar aanleiding van deze door [betrokkene 2] gedane aangifte van vernieling ter plaatse in de [straat 1] in Velp. Op aanwijzingen van buurtbewoners, waarbij werd geroepen: “Dat is ’m! Die moet je hebben!”, is een inzittende van een voertuig gecontroleerd. Dit was [slachtoffer 1] . [medeverdachte 1] was ook aanwezig en heeft de politieagenten verteld dat deze [slachtoffer 1] degene was die steeds over de schutting van zijn woning zou kijken en zijn woning in de gaten hield. Verder gaf [medeverdachte 1] verschillende keren aan dat deze [slachtoffer 1] samen met een vrouw in de kamer van het “Polenpand” aan de [straat 4] woonde die direct grenst aan de [straat 4] en dat zij de afgelopen weken verschillende keren bij hem in de tuin stonden en over de schutting in zijn tuin keken. [medeverdachte 1] zei dat hij bang was dat deze personen hem een keer zouden overvallen en hij zei een paar keer dat hij er niet op ging wachten tot iemand een pistool op zijn hoofd zou zetten. [medeverdachte 1] maakte een zeer gestreste en bijna paranoïde indruk op de verbalisanten.
Na dit incident heeft [medeverdachte 1] - onder meer - de volgende WhatsApp-berichten verstuurd:
- “ Ik ben vanaf nu de enigste die er een eind aan kan maken” (op 3 september 2014 om 10.10 uur);
- “ Haal [roepnaam medeverdachte 2] zo op gaan we even op jacht” (op 4 september 2014 om 00.11 uur).
[betrokkene 3] , de buurman van [medeverdachte 1] , heeft verklaard dat [medeverdachte 1] hem op de dag vóór de brand heeft verzocht om [medeverdachte 1 zijn] bus bij zijn moeder op te halen. Deze bus moest op de oprit van de woning van [medeverdachte 1] worden neergezet, aldus [betrokkene 3] .
Op 4 september 2014 is om 00.31 uur vanaf het vaste nummer van [betrokkene 4] , de moeder van [medeverdachte 1] , gebeld naar het mobiele telefoonnummer van [verdachte] . Er heeft vervolgens een telefoongesprek plaatsgevonden dat 26 seconden heeft geduurd.
[medeverdachte 1] reed ten tijde van het ten laste gelegde in een rode bestelbus waarvan de achterruit ontbrak.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 4 september 2014 rond 01.51 uur een rood busje zonder achterruit heeft zien rijden. Er zaten drie jongens in dit busje. Hij kwam dit busje tegen op de hoek van de [straat 2] en de [straat 3] in Velp. Het busje reed heel langzaam. [getuige 1] zag dat een passagier met zijn hoofd naar buiten hing om naar de huizen te kijken.
In de nacht van 3 op 4 september 2014 is er een steen en vervolgens een brandbom naar binnen gegooid in het pand aan de [adres] te Velp (ook wel het “Polenpand” genoemd). Als gevolg daarvan is er brand ontstaan in dit pand, waarbij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ernstig zijn verbrand. Deze brand brak uit omstreeks 02.14 uur ’s nachts.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij rond 02.00 uur wakker was in de nacht van de brand. Zij hoorde toen mensen op straat ruzie maken. Zij vermoedde dat het uit de richting van het “Polenpand” kwam. [getuige 2] kon niet verstaan wat er werd gezegd, maar zij hoorde wel dat er vloeiend Nederlands werd gesproken. Vervolgens hoorde zij glasgerinkel. Meteen daarna hoorde zij het brandalarm afgaan. Ongeveer 30 seconden na het glasgerinkel hoorde [getuige 2] een persoon in vloeiend Nederlands schreeuwen: “Laat los, ik heb het niet gedaan!”.
Uit onderzoek is gebleken dat er een karaf bij de brandbom is gebruikt van het merk Bacardi Coca Cola. De inhoud van deze karaf is 1,275 liter. Een zelfde karaf is volgens de verklaring van [getuige 3] aanwezig geweest in haar woning. Deze woning werd ten tijde van het ten laste gelegde bewoond door [verdachte] .
Het hof leidt uit de bevindingen van het NFI af dat er motorbenzine is gebruikt bij de brandbom.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben verklaard dat er al brand was in het pand aan de [adres] toen zij wakker werden.
[medeverdachte 1] heeft - kort en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Vanaf ongeveer zes tot acht weken vóór het ten laste gelegde had hij last van mensen die op zijn oprit liepen en op zijn schutting klommen en bij hem in de tuin keken. [medeverdachte 1] dacht dat deze mensen in het “Polenpand” woonden aan de [adres] te Velp. Dit liet hij ook aan anderen weten. [medeverdachte 1] werd erg bang doordat er ’s nachts steeds mensen rond zijn huis liepen. Daarom vroeg hij een aantal personen, waaronder [medeverdachte 2] en [verdachte] , om ’s avonds bij hem te blijven of om in de buurt op straat “patrouilles” te lopen in de hoop mensen te betrappen. Anderhalve week vóór de brand heeft hij rond 03.00 uur ’s nachts zijn bus voor het “Polenpand” geparkeerd, recht voor het raam waar later de brand is ontstaan. De bewoner die [medeverdachte 1] vaker onder vreemde omstandigheden bij zijn woning had gezien (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) opende de gordijnen en gebaarde dat [medeverdachte 1] weg moest gaan. Even later kwam deze man via een raam naar buiten en reed [medeverdachte 1] weg.
In een gesprek met een agent in de nacht van 2 op 3 september 2014, na de vernieling van de auto van [betrokkene 2] , heeft [medeverdachte 1] gezegd: “Als het zo niet lukt, los ik het zelf wel op”.
[medeverdachte 2] en [verdachte] waren op de hoogte van de problemen die [medeverdachte 1] ondervond met betrekking tot de mensen die rond zijn woning liepen. [verdachte] wist wie [medeverdachte 1] verdacht. In de nacht van de brand was [verdachte] agressief. Hij vond dat er wat moest gebeuren. Samen met [verdachte] heeft [medeverdachte 1] die nacht [medeverdachte 2] opgehaald met de bus van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] bestuurde de bus. De verdachten zijn eerst naar het [hotelnaam] in Velp gereden en daarna naar het “Polenpand”, zodat [medeverdachte 1] dit pand kon aanwijzen. Het betrof een groot pand waar verschillende mensen woonden, aldus [medeverdachte 1] . Toen [verdachte] wegging, heeft hij gezegd dat “er een bom naar binnen zou gaan”.
Nadat de brandbom was gegooid, zijn [medeverdachte 2] en [verdachte] nog bij [medeverdachte 1] gekomen. [verdachte] vertelde toen hoe hij had gegooid. Verder zijn de verklaringen na afloop van de brand op elkaar afgestemd in die zin dat iedereen zou verklaren dat ze bij de moeder van [medeverdachte 1] thuis waren in de avond en nacht van de brand. [medeverdachte 2] was bij het maken van deze afspraak aanwezig, aldus [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting van het hof - kort en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
[medeverdachte 1] dacht dat mensen hem lastigvielen vanwege een paar goudstaven die hij had gevonden. Hij dacht dat het om Poolse mensen ging. [medeverdachte 2] heeft een paar nachten in de woning van [medeverdachte 1] verbleven. In de nacht van 3 op 4 september 2014 werd [medeverdachte 2] thuis met de bus opgehaald door [medeverdachte 1] en [verdachte] . Met z’n drieën reden zij eerst naar het [hotelnaam] in Velp. Daar hebben zij gekeken of er een auto stond die [medeverdachte 1] herkende als de auto van de persoon die hem lastigviel. Het plan om de brandbom te gooien, is in de bus van [medeverdachte 1] bedacht. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] zaten op dat moment in deze bus en waren dus aanwezig toen dit plan werd gesmeed. Voornoemd plan is bedacht vóórdat zij bij het [hotelnaam] arriveerden. Het was [verdacht zijn] idee om een brandbom te maken en naar binnen te gooien. [medeverdachte 2] had bedacht om eerst een steen door het raam naar binnen te gooien, zodat de brandbom vervolgens door het gat dat hierdoor zou ontstaan naar binnen kon. Ook dit onderdeel van het plan was al bedacht voordat de drie verdachten bij het [hotelnaam] waren. Omdat er bij dit hotel niemand aanwezig bleek te zijn, reden de drie verdachten vervolgens door naar het pand aan de [adres] in Velp. [verdachte] hing uit het raam toen ze langs dit pand reden. Het was de bedoeling dat er mensen aanwezig zouden zijn op de locatie waar de brandbom naar binnen zou worden gegooid. [medeverdachte 1] vond het geen goed idee dat er een brandbom gegooid zou worden.
[medeverdachte 2] en [verdachte] zijn samen naar de woning van [verdachte] gegaan waar zij de brandbom hebben gemaakt. [verdachte] pakte hier een fles. In de woonkamer werd deze gevuld met benzine afkomstig uit zijn scooter. Vervolgens werd er een stukje katoen in de fles gedaan. [medeverdachte 2] pakte een steen van de oprit. Daarna reed hij samen met [verdachte] op de scooter naar het pand aan de [adres] in Velp. Het was toen rond 02.00 uur ’s nachts. Bij het pand aangekomen, moesten zij eerst nog even achter een bosje schuilen omdat er een auto langsreed. Toen deze auto weg was, liep [medeverdachte 2] naar voren en gooide hij de steen door een raam aan de voorzijde van het pand naar binnen. Op dat moment stond [verdachte] achter hem met de brandbom in zijn hand. [medeverdachte 2] kon niet goed naar binnen kijken in de ruimte waar hij de steen naar binnen gooide. Enkele seconden na het gooien van de steen gooide [verdachte] de brandbom naar binnen. [medeverdachte 2] had nog geprobeerd om [verdachte] ervan te weerhouden deze brandbom te gooien. Dat was niet gelukt. Na het gooien van de brandbom gingen [medeverdachte 2] en [verdachte] er samen op [verdacht zijn] scooter vandoor. Zij gingen vervolgens samen naar [medeverdachte 1] . Daar vertelde [verdachte] wat er was gebeurd.
[betrokkene 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] de steen naar binnen heeft gegooid door het raam van het “Polenpand” en [verdachte] de brandbom. Toen [medeverdachte 2] en [verdachte] samen weggingen, vroeg [betrokkene 1] aan [medeverdachte 1] wat zij gingen doen. [medeverdachte 1] antwoordde daarop: “Iets met een brandbom”. Naderhand kwamen [medeverdachte 2] en [verdachte] samen terug en zeiden zij dat het Poolse huis in brand stond.
Beoordeling door het hof
Het hof dient in deze zaak de volgende vragen te beantwoorden:
- zijn de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] betrokken bij het plegen van de ten laste gelegde feiten en zo ja, op welke wijze?
- is er sprake van opzet op de dood van de slachtoffers?
- is er sprake van voorbedachte raad?
Bij de beantwoording van deze vragen zal het hof uitgaan van de hiervoor weergegeven feiten, omstandigheden en verklaringen. Naar het oordeel van het hof ondersteunen de hiervoor genoemde bewijsmiddelen elkaar op essentiële onderdelen. De inhoud van de hiervoor weergegeven verklaringen is op punten dusdanig gedetailleerd dat het hof deze verklaringen, mede vanwege de verankering in andere bewijsmiddelen, betrouwbaar acht en deze tot het bewijs zal gebruiken.
Het hof wijst in dit verband in het bijzonder op het volgende:
- de betrokkenheid van [verdachte] blijkt niet alleen uit de verklaringen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] , maar ook uit het hiervoor genoemde telefoongesprek dat kort vóór de brand heeft plaatsgevonden tussen [verdachte] en een persoon in de woning van de moeder van [medeverdachte 1] die hem met de vaste lijn heeft gebeld. [verdacht zijn] betrokkenheid kan verder worden afgeleid uit het feit dat bij de brandbom een karaf van het merk Bacardi Coca Cola is gebruikt, welk type karaf ook in [verdacht zijn] woning aanwezig is geweest;
- de verklaring van [medeverdachte 2] over het maken van de brandbom met benzine uit de scooter van [verdachte] wordt ondersteund door de bevindingen van het NFI waaruit het hof heeft afgeleid dat er motorbenzine is gebruikt bij de brandbom;
- de verklaring van [medeverdachte 2] inhoudende dat [medeverdachte 1] van tevoren wist dat er een brandbom gegooid zou worden, wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 1] waaruit ditzelfde blijkt;
- de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over het rijden in [medeverdachte 1 zijn] bus worden ondersteund door de verklaring van [getuige 1] . Uit [getuige 1 zijn] verklaring leidt het hof af dat hij de rode bus van [medeverdachte 1] kort vóór de brand in de buurt van het “Polenpand” heeft zien rijden en dat er drie personen in deze bus zaten. Volgens [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben zij voorafgaande aan de brand samen met [verdachte] in deze bus rondgereden.
Ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte 2] overweegt het hof dat hij over bepaalde elementen wisselend heeft verklaard. Over de kern van het verwijt heeft hij echter consistent verklaard. [medeverdachte 2] heeft ook zichzelf belast in zijn verklaringen. In het bijzonder wijst het hof op zijn verklaring dat hij de steen heeft gegooid en [verdachte] de brandbom. Het hof stelt vast dat [medeverdachte 2 zijn] verklaringen op dit essentiële onderdeel maar ook overigens in grote lijnen met elkaar overeenkomen. In zoverre acht het hof zijn verklaringen betrouwbaar en [medeverdachte 2] geloofwaardig.
Betrokkenheid van de verdachten
Het hof leidt uit al het voorgaande - in onderling verband en samenhang bezien - af dat [medeverdachte 2] en [verdachte] als medepleger betrokken zijn geweest bij de ten laste gelegde feiten. Uit de bewijsmiddelen, zoals deze hiervoor zijn weergegeven, blijkt dat tussen hen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. De betrokkenheid van [verdachte] blijkt niet alleen uit verklaringen van personen uit de door de raadsman genoemde “groep [medeverdachte 1] ” maar volgt ook uit meer objectieve bewijsmiddelen zoals de verklaring van [getuige 1] , het hiervoor al genoemde telefoongesprek en de omstandigheid dat een karaf van het merk Bacardi Coca Cola is gebruikt ten behoeve van de brandbom, terwijl een dergelijke karaf ook in de woning waarin [verdachte] verbleef, aanwezig was.
Verder blijkt uit het voorgaande dat ook [medeverdachte 1] betrokken is geweest bij de ten laste gelegde feiten. Het hof merkt [medeverdachte 1] aan als medeplichtige bij deze feiten.
Opzet op de dood
Het hof is van oordeel dat [medeverdachte 2] en [verdachte] voorwaardelijk opzet hebben gehad op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
In dit verband acht het hof de volgende omstandigheden van belang:
- de fles die ten behoeve van de brandbom is gevuld met motorbenzine had een inhoud van 1,275 liter;
- eerst werd een steen door het raam van het “Polenpand” naar binnen gegooid, pas daarna de brandbom;
- dit gebeurde midden in de nacht;
- de verdachten wisten dat er ongeveer twintig tot dertig mensen woonden in dit “Polenpand”;
- de verdachten wilden ook dat hier mensen aanwezig waren;
- de verdachten hebben niet gecontroleerd of er mensen aanwezig waren in de ruimte waar de steen en de brandbom naar binnen werden gegooid en zij hebben ook niet gecontroleerd of een eventuele brand vanuit deze ruimte zou kunnen uitslaan naar andere ruimtes in het pand;
- de ramen van de ruimte waar de brandbom naar binnen ging, waren afgeplakt met posters;
- door de brand die door de brandbom is veroorzaakt, hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zeer ernstig letsel opgelopen.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de omstandigheid dat eerst een steen door het raam is gegooid en dat daarna door het daardoor ontstane gat een brandbom naar binnen is gegooid, was het opzet van [medeverdachte 2] en [verdachte] gericht op het tot stand brengen van een brand in het “Polenpand”. Zij wisten en zij wilden ook dat er mensen in dit pand aanwezig waren. Nu zij midden in de nacht een brandbom in de vorm van een molotovcocktail met als inhoud ongeveer een liter motorbenzine in een ruimte van dit pand naar binnen hebben gegooid zonder eerst te controleren of er mensen in deze ruimte aanwezig waren, hebben zij naar het oordeel van het hof welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hierdoor mensen zouden komen te overlijden. Gelet op de grootte van de brandbom was het mogelijk dat het hele pand zou afbranden. Daarbij komt dat de verdachten de brandbom naar binnen hebben gegooid op een moment, midden in de nacht, waarop veel mensen slapen. Naar het oordeel van het hof verhoogt dit de kans op dodelijke slachtoffers, aangezien slapende mensen doorgaans minder snel reageren op dreigend gevaar.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij dacht dat de ruimte waar de brandbom naar binnen is gegooid een gemeenschappelijke ruimte was waarin geen mensen aanwezig waren. Naar het oordeel van het hof is niet duidelijk geworden op basis waarvan [medeverdachte 2] deze conclusie heeft getrokken. De ramen van de ruimte waar de brandbom naar binnen ging, waren afgeplakt met posters zodat de verdachten hier niet naar binnen konden kijken en dus ook niet konden controleren of er iemand in deze ruimte aanwezig was. Mede gelet daarop acht het hof niet aannemelijk geworden dat de verdachten de brandbom naar binnen wilden gooien in een ruimte waar niemand was.
Het hof concludeert, gelet op het voorgaande, dat [medeverdachte 2] en [verdachte] voorwaardelijk opzet hebben gehad op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Voorbedachte raad
Dat sprake is geweest van voorbedachte raad is door de verdediging niet betwist.
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 2] en [verdachte] [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met voorbedachte raad van het leven wilden beroven en dat [medeverdachte 1] hieraan medeplichtig is geweest.
In het bijzonder overweegt het hof nog het volgende.
Het plan om de steen en de brandbom naar binnen te gooien, is van tevoren bedacht door [medeverdachte 2] en [verdachte] . [medeverdachte 1] was bij het maken van dit plan aanwezig. [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben vervolgens samen een brandbom gemaakt en zijn met de steen en de brandbom naar het “Polenpand” gegaan. Daar moesten zij nog even wachten omdat er een auto langsreed. Vervolgens is het hiervoor genoemde plan uitgevoerd door [medeverdachte 2] en [verdachte] conform de eerder gemaakte afspraak: [medeverdachte 2] gooide eerst de steen naar binnen, waarna [verdachte] door het gat dat hierdoor was ontstaan de brandbom naar binnen gooide. Vanaf het moment dat het plan was gemaakt tot de uitvoering van dit plan was sprake van een reeks momenten waarop beslissingen zijn genomen, die gericht zijn geweest op de uitvoering van het plan. [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben zich gedurende deze tijd kunnen beraden op het genomen besluit en zij hebben de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van deze voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Van contra-indicaties voor voorbedachte raad is het hof niet gebleken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande verklaart het hof bewezen dat [verdachte] zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij in of omstreeks de nacht van 3 op 4 september 2014 te Velp, gemeente Rheden, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, zich (op een scooter/bromfiets) heeft begeven naar de woning/verblijfplaats ( [adres] ) van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) - conform tevoren gemaakte afspraak - een steen, althans een dergelijk voorwerp, en/of een molotovcocktail/brandbom, althans een dergelijk - brandbaar - voorwerp, door een ruit van die woning naar binnen hebben/heeft gegooid, waarbij/waarna die steen of dat voorwerp en/of die molotovcocktail/brandbom of dat - brandbaar - voorwerp zijn/is beland op het bed, waarop die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] lag(en) (te slapen), althans in de kamer/ruimte waarin die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] zich bevond(en), ten gevolge waarvan brand is ontstaan in die woning, zulks terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) dat die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of een of meer (andere) personen zich in de kamer/ruimte bevond(en) waar die steen of dat voorwerp en/of die molotovcocktail/brandbom of dat - brandbaar - voorwerp door die ruit naar binnen werd(en) gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij in of omstreeks de nacht van 3 op 4 september 2014 te Velp, gemeente Rheden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) zich (op een scooter/bromfiets) hebben/heeft begeven naar de woning/verblijfplaats ( [adres] ) van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een of meer (andere) personen en/of (vervolgens) - conform tevoren gemaakte afspraak - een steen, althans een dergelijk voorwerp, en/of een molotovcocktail/brandbom, althans een dergelijk - brandbaar - voorwerp, door een ruit van die woning naar binnen hebben/heeft gegooid, waarbij/waarna die steen of dat voorwerp en/of die molotovcocktail/brandbom of dat - brandbaar - voorwerp zijn/is beland op het bed, waarop die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] lag(en) (te slapen), althans in de kamer/ruimte waarin die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] zich bevond(en), ten gevolge waarvan brand is ontstaan in die woning, zulks terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) dat die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of een of meer (andere) personen zich in de kamer/ruimte bevond(en) waar die steen of dat voorwerp en/of die molotovcocktail/brandbom of dat - brandbaar - voorwerp door die ruit naar binnen werd(en) gegooid, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige perso(o)n(en), te weten die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of een of meer andere personen, in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Naar het oordeel van het hof leveren de onder 1 en 2 bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde plaats en tijd afspelend, feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. Daarom is er sprake van eendaadse samenloop van het bewezenverklaarde onder 1 en 2, wat meebrengt dat slechts één strafbepaling, de zwaarste, wordt toegepast: artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 1 en onder 2 bewezenverklaarde levert op de eendaadse samenloop van:
medeplegen van een poging tot moord, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Straf
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaar (met aftrek van voorarrest) en dat daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging wordt opgelegd.
De rechtbank heeft [verdachte] voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar (met aftrek van voorarrest). Daarnaast heeft de rechtbank aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging opgelegd.
De advocaat-generaal heeft geëist dat [verdachte] ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar (met aftrek van voorarrest) en dat daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging wordt opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht om aan [verdachte] niet de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen omdat het causaal verband tussen zijn persoonlijkheidsstoornis en de ten laste gelegde feiten niet vastgesteld kon worden door de deskundigen die hem hebben onderzocht. Daarbij komt dat de deskundigen het recidiverisico als laag hebben ingeschat. Indien het hof wel de maatregel van terbeschikkingstelling oplegt, heeft de raadsman verzocht om de hoogte van de daarnaast op te leggen gevangenisstraf te matigen.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - de volgende omstandigheden.
[verdachte] heeft zich samen met [medeverdachte 2] schuldig gemaakt aan een gruwelijke poging tot moord op de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door middel van brandstichting. Door een brandbom naar binnen te gooien in het pand waar deze slachtoffers op dat moment nietsvermoedend lagen te slapen, hebben [verdachte] en [medeverdachte 2] hen in een paar minuten tijd op afschuwelijke wijze een toekomst, zoals zij deze voor ogen hadden, ontnomen. [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben er met dit handelen blijk van gegeven geen enkel respect voor het leven en de lichamen van de slachtoffers te hebben. Daarnaast hebben zij de slachtoffers onherstelbaar leed toegebracht. [slachtoffer 1] is als gevolg van de brand voor meer dan driekwart van zijn totale huidoppervlakte verbrand geraakt en [slachtoffer 2] voor meer dan de helft van haar totale huidoppervlakte. De beide slachtoffers zullen de rest van hun leven met de blijvende en zeer ernstige gevolgen van de door [verdachte] en [medeverdachte 2] gestichte brand worden geconfronteerd. Een normaal leven is voor hen onmogelijk geworden doordat zij door de dagelijkse pijnen en beperkingen afhankelijk zijn en zullen blijven van de hulp van anderen. Hun toekomstverwachtingen zijn in één kort moment teniet gedaan. Het leed dat hen is toegebracht is enorm.
Zowel poging tot moord als opzettelijke brandstichting met levensgevaar behoort tot de meest ernstige misdrijven in het Nederlandse strafstelsel. Dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de aanslag op hun leven hebben overleefd, is niet te danken aan [verdachte] en [medeverdachte 2] maar aan (veelvuldig) medisch ingrijpen.
Het hof heeft in de strafoplegging meegewogen dat [verdachte] volgens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 12 maart 2018 eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten, waaronder een veroordeling voor doodslag door de meervoudige kamer van de rechtbank in Arnhem op 11 mei 2005.
Verder heeft het hof in het nadeel van [verdachte] rekening gehouden met de omstandigheid dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en dat hij geen berouw heeft getoond voor zijn daden.
Met name gelet op de ernst van de door [verdachte] gepleegde strafbare feiten en de gruwelijke en blijvende gevolgen die deze feiten teweeg hebben gebracht, is het hof van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf van 12 jaar (met aftrek van voorarrest) passend en geboden is. Deze straf is lager dan door de rechtbank is opgelegd. Het hof heeft zwaarder laten meewegen dan de rechtbank dat, zoals hierna nog zal worden overwogen, de feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat het van belang is dat hij zo spoedig mogelijk start met zijn behandeling in het kader van de ook op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling.
In hoger beroep is de redelijke termijn overschreden. Het hof zal volstaan met de enkele constatering hiervan, nu het om een overschrijding van slechts enkele maanden gaat en mede gelet op de omstandigheid dat er in hoger beroep nog getuigen zijn gehoord op verzoek van de verdediging.
Terbeschikkingstelling
Het hof is van oordeel dat - mede gelet op wat hiervoor is overwogen en de ernst van de persoonlijkheidsstoornis van [verdachte] zoals hierna zal blijken - de veiligheid van de samenleving en van personen de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging vergt.
Een verdachte bij wie tijdens het begaan van een feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan op last van de rechter ter beschikking worden gesteld indien het door hem begane feit een misdrijf is dat wordt genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1º, van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
Het hof heeft bij zijn beslissing - onder meer - acht geslagen op de volgende omtrent [verdachte] opgemaakte rapportages:
- een Pro Justitia rapportage opgemaakt door G.J.A.M. Bakkeren, psychiater, gedateerd 22 januari 2015;
- een verlengingsadvies voorwaardelijk beëindigde dwangverpleging van Reclassering Nederland, gedateerd 9 februari 2015;
- een Pro Justitia rapportage opgemaakt door drs. T.W. van de Kant, GZ-psycholoog, gedateerd 14 april 2015;
- een Pro Justitia rapportage opgemaakt door psychiater R.J.P. Rijnders en GZ-psycholoog G.M. Jansen, allebei verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht, gedateerd 23 oktober 2015.
Uit het hiervoor genoemde rapport van 23 oktober 2015 (opgemaakt door het PBC) blijkt dat bij [verdachte] al jaren sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken en cannabismisbruik. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was deze stoornis ook aanwezig. Psychiater Rijnders en psycholoog Jansen hebben geen antwoord kunnen geven op de vraag in hoeverre deze stoornis van invloed is geweest op [verdacht zijn] gedrag en keuzes op het moment dat de ten laste gelegde feiten plaatsvonden. Desalniettemin is het hof - gelet op de ernst en de langdurigheid van de stoornis - van oordeel dat de feiten [verdachte] in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof zal vervolgens de vraag moeten beantwoorden of de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging moet worden opgelegd ter bescherming van de maatschappij. Naar het oordeel van het hof moet deze vraag bevestigend worden beantwoord. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Uit de hiervoor al genoemde door Rijnders en Jansen opgemaakte rapportage blijkt dat [verdachte] bekend is met sterke impulsieve reacties en agressief gedrag. Over de kans op herhaling hebben zij zich niet uitgelaten. Desalniettemin is het hof van oordeel dat het herhalingsgevaar bij [verdachte] groot is. Zoals blijkt uit zijn Uittreksel Justitiële Documentatie van 12 maart 2018 is hij eerder veroordeeld voor geweldsmisdrijven. Op 11 mei 2005 is [verdachte] door de meervoudige kamer in de rechtbank Arnhem voor doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en is aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd. [verdachte] heeft deze doodslag gepleegd onder invloed van alcohol. Ook de in deze zaak ten laste gelegde feiten beging [verdachte] toen hij onder invloed van alcohol was. De hiervoor genoemde maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden is bij beslissing van 25 juli 2008 omgezet in de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging. Deze maatregel is telkens verlengd. Op 13 december 2013 is de dwangverpleging onder voorwaarden beëindigd. Binnen negen maanden na deze voorwaardelijke beëindiging en ondanks de daarbij gestelde voorwaarden ging [verdachte] opnieuw de fout in en pleegde hij de in deze zaak ten laste gelegde feiten. Verder blijkt uit voornoemde rapportage dat [verdachte] zich tijdens het onderzoek in het Pieter Baan Centrum agressief heeft gedragen door een groepsleider uit te dagen en geprobeerd heeft deze aan te vallen.
Gelet op al deze omstandigheden is het hof - evenals de rechtbank - van oordeel dat sprake is van een groot herhalingsgevaar dat samenhangt met [verdacht zijn] problematiek. Het hof acht het niet verantwoord dat hij zonder dat dit gevaar in belangrijke mate is weggenomen, terugkeert in de maatschappij. Het verkleinen van de herhalingskans en het realiseren van hulpverlening is naar het oordeel van het hof alleen mogelijk binnen een zeer strikt juridisch kader waarbij [verdachte] voor zijn problematiek wordt behandeld. Gelet op de ernst van de persoonlijkheidsstoornis en de ernst van de door [verdachte] gepleegde strafbare feiten ziet het hof geen mogelijkheid voor een milder behandeltraject.
Het hof zal daarom aan [verdachte] de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging opleggen. Alle door het hof bewezen verklaarde feiten behoren tot de misdrijven die worden genoemd in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1º, van het Wetboek van Strafrecht en voorts eist de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel, mede gelet op het herhalingsgevaar waarvan naar het oordeel van het hof sprake is.
Naar het oordeel van het hof wordt de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging opgelegd ter zake van misdrijven - medeplegen van een poging tot moord, meermalen gepleegd, en medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is - die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, wat betekent dat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand is beperkt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.010.223,90. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 396.062,29. De benadeelde partij heeft de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep gehandhaafd, met dien verstande dat de schadepost “verlies tatoeages” is verlaagd tot € 1.964,29, zodat de vordering tot schadevergoeding in hoger beroep in totaal € 997.188,19 bedraagt.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering vanwege de bepleite vrijspraak van de ten laste gelegde feiten.
Subsidiair heeft hij betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard omdat de beoordeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
Meer subsidiair heeft de raadsman de verweren die in eerste aanleg ook zijn gevoerd in hoger beroep herhaald.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank grotendeels op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] . Het hof zal die gronden en beslissing overnemen en tot de zijne maken, met uitzondering van de gronden en de beslissing op de schadeposten “reiskosten” en “verzorgingskosten”. Ten aanzien van die posten komt het hof tot een andere beslissing.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten zal het hof ook toewijzen de reiskosten die [slachtoffer 1] in hoger beroep heeft gemaakt, zodat in dit verband in totaal een bedrag van € 543,80 voor toewijzing in aanmerking komt.
De rechtbank heeft de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering verklaard voor zover deze ziet op de gevorderde verzorgingskosten. Het hof is echter van oordeel dat een deel van de gevorderde verzorgingskosten voor toewijzing in aanmerking komt. Zoals in het ook door de advocaat van de benadeelde partij aangehaalde Johanna Kruidhof-arrest (HR 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998) is geoordeeld, kan schadevergoeding voor bijvoorbeeld verzorgingskosten ook worden toegewezen indien voor de geboden hulp geen kosten in rekening worden gebracht, zoals in deze zaak het geval is. Het hof zal de verzorgingskosten schatten op een bedrag van € 20.000,-- en de vordering op dit onderdeel tot dit bedrag toewijzen. Voor het overige zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren ten aanzien van de schadepost “verzorgingskosten”, omdat de beoordeling van dit deel van de vordering tot een onevenredige belasting van het strafproces zal leiden.
In het hierna opgenomen overzicht zal het hof weergeven hoe de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1] is opgebouwd (met uitzondering van de gevorderde extra bedragen, aangezien het hof de benadeelde partij - evenals de rechtbank - niet-ontvankelijk in de vordering zal verklaren ten aanzien van deze extra bedragen) en zullen de door het hof toegewezen bedragen worden vermeld.
Nr. | Schadepost | Verschenen schade | Toekomstige schade | Toegewezen door het hof |
1 | Materiële schade | € 12.000,-- | - | € 12.000,-- |
2 | Telefoon- en portokosten | € 1.000,-- | - | € 1.000,-- |
3 | Reiskosten | € 543,80 | - | € 543,80 |
4 | Medische kosten | € 281,-- | € 3.584,-- | € 3.865,-- |
5 | Ziekenhuisdaggeldvergoeding | € 6.174,-- | - | € 6.174,-- |
6 | Hulpmiddelen | € 5.380,-- | € 15.030,-- | € 16.110,-- |
7 | Verzorgingskosten | - | € 60.329,-- | € 20.000,-- |
8 | Pedicure | € 140,-- | € 11.173,-- | € 11.313,-- |
9 | Verlies tatoeages | € 1.964,29 | - | € 1.964,29 |
10 | Huur nieuwe woning | € 2.244,90 | € 124.242,-- | € 5.000,-- |
11 | Huishoudelijke hulp | € 160,-- | € 44.561,-- | € 44.721,-- |
12 | Verlies zelfwerkzaamheid | € 49,88 | € 4.630,-- | € 4.679,88 |
13 | Verlies verdienvermogen | € 755,09 | € 87.980,11 | € 88.735,20 |
14 | Smartengeld | € 225.000,-- | - | € 225.000,-- |
15 | Buitengerechtelijke kosten | € 186,12 | - | € 186,12 |
16 | Wettelijke rente | |||
Totaal | € 441.292,29 |
De toegewezen onderdelen van de vordering worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum die bij de afzonderlijke posten in het overzicht van bijlage I is vermeld tot aan de dag van de algehele voldoening. Anders dan de rechtbank wijst het hof telkens ook de wettelijke rente toe over de toegewezen vergoeding van gekapitaliseerde toekomstige schade (vanaf de kapitalisatiedatum).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 930.066,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 226.041,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering vanwege de bepleite vrijspraak van de ten laste gelegde feiten.
Subsidiair heeft hij betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard omdat de beoordeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
Meer subsidiair heeft de raadsman de verweren die in eerste aanleg ook zijn gevoerd in hoger beroep herhaald.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank grotendeels op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] . Het hof zal die gronden en beslissing overnemen en tot de zijne maken, met uitzondering van de gronden en de beslissing op de schadeposten “telefoon- en portokosten”, “reiskosten”, “ziekenhuisdaggeldvergoeding” en “kosten overnachting”. Ten aanzien van die posten komt het hof tot een andere beslissing.
Ten aanzien van deze vier schadeposten zal het hof telkens ook toewijzen de kosten die [slachtoffer 2] in hoger beroep heeft gemaakt, zodat met betrekking tot deze posten in totaal een bedrag van € 5.779,28 voor toewijzing in aanmerking komt (€ 175,-- aan telefoon- en portokosten, € 1.558,28 aan reiskosten, € 3.808,-- aan ziekenhuisdaggeldvergoeding en
€ 238,-- aan overnachtingskosten).
In het hierna opgenomen overzicht zal het hof weergeven hoe de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 2] is opgebouwd (met uitzondering van de gevorderde extra bedragen, aangezien het hof de benadeelde partij - evenals de rechtbank - niet-ontvankelijk in de vordering zal verklaren ten aanzien van deze extra bedragen) en zullen de door het hof toegewezen bedragen worden vermeld.
Nr. | Schadepost | Verschenen schade | Toekomstige schade | Toegewezen door het hof |
1 | Materiële schade | € 500,-- | - | € 500,-- |
2 | Telefoon- en portokosten | € 175,-- | - | € 175,-- |
3 | Reiskosten | € 1.558,28 | - | € 1.558,28 |
4 | Medische kosten | € 780,-- | - | € 780,-- |
5 | Ziekenhuisdaggeldvergoeding | € 3.808,-- | - | € 3.808,-- |
6 | Hulpmiddelen | - | - | |
7 | Verzorgingskosten | € 11.943,75 | € 33.808,-- | € 45.751,75 |
8 | Huishoudelijke hulp | € 2.657,-- | € 4.280,-- | € 6.937,-- |
9 | Verlies zelfwerkzaamheid | € 285,-- | € 1.412,-- | € 1.697,-- |
10 | Verlies verdienvermogen | € 776,40 | € 16.288,-- | € 17.064,40 |
11 | Smartengeld | € 157.775,-- | - | € 150.000,-- |
12 | Medische informatie | € 93,05 | - | € 93,05 |
13 | Kosten overnachting | € 238,-- | - | € 238,-- |
14 | Wettelijke rente | |||
Totaal | € 228.602,48 |
De toegewezen onderdelen van de vordering worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum die bij de afzonderlijke posten in het overzicht van bijlage I is vermeld tot aan de dag van de algehele voldoening. Anders dan de rechtbank wijst het hof telkens ook de wettelijke rente toe over de toegewezen vergoeding van gekapitaliseerde toekomstige schade (vanaf de kapitalisatiedatum).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 441.292,29 (vierhonderdeenenveertigduizend tweehonderdtweeënnegentig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 216.292,29 (tweehonderdzestienduizend tweehonderdtweeënnegentig euro en negenentwintig cent) als vergoeding van materiële schade en € 225.000,00 (tweehonderdvijfentwintigduizend euro) als vergoeding van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum die in het als bijlage achter dit arrest gehechte overzicht van de afzonderlijke posten is vermeld tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 441.292,29 (vierhonderdeenenveertigduizend tweehonderdtweeënnegentig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 216.292,29 (tweehonderdzestienduizend tweehonderdtweeënnegentig euro en negenentwintig cent) als vergoeding van materiële schade en € 225.000,00 (tweehonderdvijfentwintigduizend euro) als vergoeding van immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 230 (tweehonderddertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum die in het als bijlage achter dit arrest gehechte overzicht van de afzonderlijke posten is vermeld tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 228.602,48 (tweehonderdachtentwintigduizend zeshonderdtwee euro en achtenveertig cent) bestaande uit € 78.602,48 (achtenzeventigduizend zeshonderdtwee euro en achtenveertig cent) als vergoeding van materiële schade en € 150.000,00 (honderdvijftigduizend euro) als vergoeding van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum die in het als bijlage achter dit arrest gehechte overzicht van de afzonderlijke posten is vermeld tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 228.602,48 (tweehonderdachtentwintigduizend zeshonderdtwee euro en achtenveertig cent) bestaande uit € 78.602,48 (achtenzeventigduizend zeshonderdtwee euro en achtenveertig cent) als vergoeding van materiële schade en € 150.000,00 (honderdvijftigduizend euro) als vergoeding van immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 135 (honderdvijfendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum die in het als bijlage achter dit arrest gehechte overzicht van de afzonderlijke posten is vermeld tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. N.C. van Lookeren Campagne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Jansen, griffier,
en op 8 mei 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 8 mei 2018.
Tegenwoordig:
mr. A.H. Garos, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
mr. I. Vugs, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
Het op 26 april 2018 ter terechtzitting onderbroken onderzoek wordt hervat.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter sluit het onderzoek ter terechtzitting.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.