Einde inhoudsopgave
Nadere regels verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten
Artikel 15
Geldend
Geldend vanaf 19-01-2012
- Bronpublicatie:
10-01-2012, Stcrt. 2012, 883 (uitgifte: 18-01-2012, regelingnummer: DWJZ-3098167)
- Inwerkingtreding
19-01-2012
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-01-2012, Stcrt. 2012, 883 (uitgifte: 18-01-2012, regelingnummer: DWJZ-3098167)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Milieugevaarlijke stoffen
1.
Indien degene die voor het in de handel brengen van een preparaat verantwoordelijk is, kan aantonen dat bekendmaking op het etiket of het veiligheidsinformatieblad van de chemische identiteit van een in dat preparaat aanwezige stof, die uitsluitend is ingedeeld als:
- a.
irriterend, met uitzondering van stoffen waaraan waarschuwingszin R41 is toegekend, of als irriterend in combinatie met de categorieën als bedoeld in artikel 9.2.3.1, tweede lid, onderdelen a tot en met e, j en o, van de wet, of
- b.
schadelijk, dan wel als schadelijk in combinatie met een of meer van de categorieën als bedoeld in artikel 9.2.3.1, tweede lid, onderdelen a tot en met e, j en o, van de wet en op zichzelf acute letale effecten heeft, de vertrouwelijkheid van zijn intellectuele eigendom in gevaar brengt, kan hij overeenkomstig bijlage VI, onderdeel B bij de preparatenrichtlijn, die stof aanduiden met hetzij een naam die de belangrijkste functionele chemische groepen aangeeft, hetzij een andere naam.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op preparaten die stoffen bevatten waarvoor een blootstellingsgrens is vastgesteld.
3.
Indien een geval als bedoeld in het eerste lid zich voordoet en het preparaat voor de eerste keer in een lidstaat van de Europese Unie of een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte in de handel wordt gebracht, richt degene die voor het in de handel brengen van een preparaat verantwoordelijk is, het verzoek overeenkomstig bijlage VI bij de preparatenrichtlijn, aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het verzoek wordt ingediend bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.