Einde inhoudsopgave
Nadere regels verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten
Artikel 11
Geldend
Geldend vanaf 01-06-2008
- Redactionele toelichting
De wijzigingsopdracht is niet volledig.
- Bronpublicatie:
21-05-2008, Stcrt. 2008, 101 (uitgifte: 01-01-2008, regelingnummer: BJZ2008050015)
- Inwerkingtreding
01-06-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-05-2008, Stcrt. 2008, 101 (uitgifte: 01-01-2008, regelingnummer: BJZ2008050015)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Milieugevaarlijke stoffen
1.
De gevaren van een preparaat die voortvloeien uit de fysisch-chemische eigenschappen ervan worden beoordeeld door met de in bijlage V, deel A, bij de stoffenrichtlijn aangegeven methode deze eigenschappen van het preparaat te bepalen op grond waarvan het naar behoren kan worden ingedeeld en gekenmerkt overeenkomstig de criteria van bijlage VI bij de stoffenrichtlijn.
2.
De in het eerste lid genoemde beoordeling kan achterwege blijven indien:
- a.
geen enkel bestanddeel van dat preparaat is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 9.2.3.1, tweede lid, onderdelen a tot e met e, van de wet en het volgens de gegevens waarover de fabrikant beschikt weinig waarschijnlijk is dat bij het preparaat een dergelijk gevaar aanwezig is;
- b.
in het geval van wijziging van de samenstelling van een preparaat met bekende samenstelling, er wetenschappelijke aanwijzingen zijn dat een nieuwe beoordeling van de gevaren niet tot een wijziging van de indeling zal leiden;
- c.
het preparaten betreft die in de vorm van aërosolen in de handel zijn gebracht en die voldoen aan de bepalingen van artikel 9 bis van richtlijn nr. 75/324/EEG van de Raad van 20 mei 1975 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lidstaten betreffende aërosols (PbEG L 147).
3.
In gevallen waarin de methoden van bijlage V, deel A, bij de stoffenrichtlijn niet geschikt zijn, worden de in bijlage I, deel B, bij de preparatenrichtlijn beschreven alternatieve berekeningsmethoden gebruikt.
4.
Op de vrijstelling van de toepassing van de methoden van bijlage V, deel A van de stoffenrichtlijn is bijlage I, deel A, bij de preparatenrichtlijn van toepassing.
5.
De gevaren die voortvloeien uit de fysisch-chemische eigenschappen van een onder de gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn vallend preparaat worden beoordeeld door de fysisch-chemische eigenschappen ervan te bepalen op grond waarvan het naar behoren kan worden ingedeeld overeenkomstig de criteria van bijlage VI bij de stoffenrichtlijn. Deze fysisch-chemische eigenschappen worden bepaald met de in bijlage V, deel A, bij de stoffenrichtlijn omschreven methoden, tenzij andere internationaal erkende methoden aanvaardbaar zijn in overeenstemming met de bepalingen van de bijlagen II en III bij gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn