Hof 's-Gravenhage, 01-10-2010, nr. 22-006459-08
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN9595, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
01-10-2010
- Zaaknummer
22-006459-08
- LJN
BN9595
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN9595, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 01‑10‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BU7366, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BU7366
Uitspraak 01‑10‑2010
Inhoudsindicatie
De verdachte is samen met zijn mededaders betrokken geweest bij de bevordering van het verdere vervoer van een grote hoeveelheid cocaïne die binnen het grondgebied van Nederland was gebracht. Voorts zijn er bij doorzoeking van de woning van de verdachte vervalste paspoorten en een vervalst reisdocument aangetroffen, alsmede materiaal bestemd tot het valselijk opmaken of vervalsen van reisdocumenten. De verdachte heeft met behulp van een vals paspoort en een valse identiteit zich een plaats binnen de Nederlandse samenleving weten te bemachtigen vanuit welke positie hij in georganiseerd verband het transport van 120 kilogram cocaïne afkomstig uit Colombia in Nederland kon faciliteren en bevorderen. Voorts is er tijdens de doorzoeking een vuurwapen met munitie aangetroffen. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren en 6 (zes) maanden.
Partij(en)
Rolnummer: 22-006459-08
Parketnummer: 10-750089-07
Datum uitspraak: 1 oktober 2010
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 november 2008 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op
[geboortedag] 1980,
thans verblijvende in PI Haaglanden - HvB Zoetermeer te Zoetermeer.
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 16 oktober 2009, 5 maart 2010, 12 maart 2010, 25 maart 2010, 2 april 2010, 14 juni 2010 en 17 september 2010 en het tussenarrest van 16 april 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Het tenlastegelegde komt, kort en feitelijk weergegeven, op het volgende neer:
dat hij
- 1.
in de periode van 4 tot en met 21 mei 2007 al dan niet samen met anderen in Nederland opzettelijk 120 kilogram cocaïne heeft ingevoerd;
- 2.
in de periode van 4 tot en met 21 mei 2007 al dan niet samen met anderen in Nederland en/of Curaçao voorbereidings- en/of bevorderingshandelingen heeft verricht met betrekking tot de invoer van 120 kilogram cocaïne;
- 3.
op 21 mei 2007 te Amsterdam valse of vervalste paspoorten en een identiteitskaart voorhanden heeft gehad;
- 4.
op 21 mei 2007 te Amsterdam voorwerpen of gegevens voorhanden heeft gehad die bestemd zijn voor het vals opmaken of vervalsen van reisdocumenten;
- 5.
op 21 mei 2007 te Amsterdam paspoorten heeft geheeld;
- 6.
op 21 mei 2007 te Amsterdam een pistool en kogelpatronen voorhanden heeft gehad;
- 7.
op 31 mei 2006 te Amsterdam voor het verkrijgen van een kentekenbewijs onjuiste opgave heeft gedaan door zich als [achternaam document 4] te identificeren.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
- 1.
hij
in of omstreeks de periode van 4 mei 2007 tot en met 21 mei 2007 te Rotterdam en/of Amsterdam en/of Utrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 120 kilogram (bruto) (netto 99,79 kilogram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
- 2.
hij
in of omstreeks de periode van 01 april 2007 tot en met 21 mei 2007 te Rotterdam en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of te Curaçao (Nederlandse Antillen)
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 120 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
en/of
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- -
rei(s)z(en) gemaakt van Colombia en/of Panama en/of Spanje en/of Italië en/of België en/of Curaçao naar Nederland en/of
- -
kontakten gelegd en/of onderhouden en/of (onder meer telefonische) afspraken gemaakt en/of ontmoetingen en/of besprekingen gehad en/of informatie verzameld en/of uitgewisseld en/of inlichtingen verschaft en/of berichten en/of boodschappen ontvangen en/of doorgegeven en/of verzonden onder meer over de container(s) (met nummer(s) CPSU 512257-6 en/of CPSU 514106-07) en/of
- -
voorbereidingen getroffen voor de invoer (per schip) van (120 kilogram) cocaïne in (een) container(s) (met nummer(s) CPSU 512257-6 en/of CPSU 514106-7) verpakt in dozen gevuld met bananen en/of
- -
afspraken gemaakt voor het verder transporteren en/of opslaan van (een) container(s) met daarin cocaïne en/of
- -
contacten onderhouden met zijn mededader(s) en/of
- -
gezocht naar perso(o)n(en) met een bedrijf die de container(s) (met nummer(s) CPSU 512257-6 en/of CPSU 514106-07) met bananen (met daarin de cocaïne) op kon(den) halen en/of
- -
onderhandeld en/of (al dan niet telefonische) besprekingen gehad met de ontvanger(s) en/of (potentiële) afhaler(s) van de container(s) en/of
- -
een voorschot van 50.000 euro, in elk geval een groot geldbedrag, ten behoeve van de afhaler(s) van de container(s) geregeld.
- 3.
hij op of omstreeks 21 mei 2007 te Amsterdam (telkens) in het bezit is geweest van een of meer reisdocument(en), te weten:
- (a)
een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [1] op naam van [naam document 1], geboren [geboortedatum document 1] te [geboorteplaats document 1] en/of
- (b)
een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [2]) en/of
- (c)
een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [3], op naam van [naam document 3], geboren [geboortedatum document 3] te [geboorteplaats document 3]) en/of
- (d)
een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [4] op naam van [naam document 4], geboren [geboortedatum document 4] te [geboorteplaats document 4]) en/of
- (e)
een nationaal paspoort van Chili (op naam van [naam document 5]) en/of
- (f)
een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [6], op naam van [naam document 6], geboren [geboortedatum document 6] te [geboorteplaats document 6]) en/of
- (g)
een identiteitskaart van Spanje (op naam van [naam document 7]) en/of
- (h)
een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [8])
waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was, bestaande de valsheid of vervalsing hieruit dat
- (a)
de binddraad en/of het laminaat op van het persoonsgegevensblad is/zijn verwijderd en/of
- (b)
de binddraad en/of het voorste schutblad en/of het persoonsgegevensblad is/zijn verwijderd en/of
- (c)
er een onjuiste c.q. afwijkende reactie onder aanstraling met UV-licht optreedt en/of (een) onjuiste c.q. afwijkende druk-/reproductietechniek(en) is/zijn gebruikt en/of
- (d)
de binddraad en/of het persoonsgegevensblad met het laminaat is/zijn verwijderd en/of
- (e)
er defecten en/of onderbrekingen in het drukbeeld aanwezig (beschadigingen) is/zijn en/of er defecten en/of beschadigingen van papierstructuur (substraat) aanwezig zijn en/of er (een) onjuiste en/of afwijkende inktstempel(s) (autorisatie) is/zijn gebruikt en/of
- (f)
er een onjuiste c.q. afwijkende reactie onder aanstraling met UV-licht optreedt en/of onjuiste c.q. afwijkende druk-/reproductie-technieken is/zijn gebruikt en/of er onjuist en/of afwijkend laminaat en/of folie is/zijn gebruikt en/of het persoonsgegevensblad met laminaat is verwisseld en/of
- (g)
er een onjuiste c.q. afwijkende reactie onder aanstraling met UV-licht optreedt en/of onjuiste c.q. afwijkende druk-/reproductie-technieken is/zijn gebruikt en/of een foto met de beeltenis van de verdachte [voorletters en achternaam verdachte] is aangebracht en/of
- (h)
het persoonsgegevensblad met laminaat is verwijderd;
- 4.
hij op of omstreeks 21 mei 2007 te Amsterdam, (telkens) stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens heeft vervaardigd en/of ontvangen en/of voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat deze bestemd waren voor het valselijk opmaken en/of vervalsen van (een) reisdocument(en) te weten
- i.
een persoonsgegevensblad (schutblad) met laminaat uit een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [9] op naam van [naam document 9] geboortedatum [geboortedatum document 9] te [geboorteplaats document 9]) en/of
ii. een persoonsgegevensblad (schutblad) met laminaat uit een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [10] op naam van [naam document 10], [geboortedatum document 10] te [geboorteplaats document 10]) en/of
iii. persoonsgegevensblad (schutblad) met laminaat uit een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [11] op naam van [naam document 11], [geboortedatum document 11] te [geboorteplaats document 11]) en/of
iv. (een) ingescand(e) document(en) met betrekking tot Chileense paspoorten:
- -
een afdruk van een stempel van het Chileense Consulaat in Antwerpen (België) en/of
- -
een afdruk van het woord "gratis" en/of
- -
een afdruk van de tekst "[tekst 1]" en/of
- -
een afdruk van een blanco stempel voor het vernieuwen van een Chileens paspoort en/of
- v.
(twee) (blanco) persoonsgegevensblad(en) van het nationaal paspoort van Spanje en/of
vi. (een) ingescand(e) document(en) genaamd [bestandsnaam 5] (met daarin de gegevens van het persoonsgegevensblad op de naam [achternaam document 4]) en/of
vii. (een) ingescand(e) document(en) (in bijvoorbeeld de map genaamd [bestandsnaam 1]) genaamd [bestandsnaam 2] en/of [bestandsnaam 3] en/of [bestandsnaam 4] en/of
ix. (een) stempel(s) met de tekst "Registro Civil Barcelona" en/of "TRODAT" en/of een stempelkussen en/of een UV lamp;
- 5.
hij, op of omstreeks 21 mei 2007 te Amsterdam, (een) goed(eren), te weten een of meer paspoorten heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, te weten,
- -
een nationaal paspoort van Spanje (document nummer [12], op naam van [naam document 12], geboren [geboortedatum document 12] te [geboorteplaats document 12]) en/of
- -
een nationaal paspoort van Spanje (document nummer [1], op naam van [naam document 1], geboren [geboortedatum document 1] te [geboorteplaats document 1]) en/of
- -
een (vals/vervalst) nationaal rijbewijs van Spanje (rijbewijsnummer [13], op naam van [naam document 13], geboren [geboortedatum document 13] te Spanje) en/of
- -
een (vals/vervalst) nationaal rijbewijs van Spanje (rijbewijsnummer [14], op naam van [naam document 14] geboren [geboortedatum document 14] te Spanje) en/of
- -
een (vals/vervalst) internationaal rijbewijs van Chili (documentnummer [15], op naam van [naam document 15], geboren [geboortedatum document 15] te [geboorteplaats document 15] (Chili)) en/of
- -
een (vals/vervalst) nationaal rijbewijs van Spanje (rijbewijsnummer [16], op nam van [naam document 16], geboren [geboortedatum document 16] te [geboorteplaats document 16] (Spanje)) terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van de/het paspoort(en) (telkens) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
- 6.
hij op of omstreeks 21 mei 2007 te Amsterdam, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk "BBM", model "315 auto", kaliber .25 auto/6,35 mm) en/of munitie van categorie Cat. III, te weten 2 kogelpatronen (kaliber .25 auto) voorhanden heeft gehad;
- 7.
hij op of omstreeks 31 mei 2006 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, voor het verkrijgen van een kentekenbewijs, opzettelijk (een) onjuiste opgave(n) heeft gedaan, onjuiste inlichting(en) heeft verschaft en/of onjuist(e) bewijsstuk(ken) en/of andere onjuiste bescheiden heeft overgelegd, door zich te identificeren als [achternaam en voorletter document 4].
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is ter zake van het onder 7 tenlastegelegde aan de verdachte geen straf of maatregel opgelegd. Tevens is er een beslissing genomen omtrent het beslag als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Geldigheid van de dagvaarding met betrekking tot het onder 1 en 2 tenlastegelegde
Zowel ter terechtzitting d.d. 5 maart 2010 als in een door de verdachte ter terechtzitting d.d. 25 maart 2010 overgelegd schriftelijk stuk, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de inleidende dagvaarding met betrekking tot het onder 1 en 2 tenlastegelegde nietig dient te worden verklaard, nu deze niet aan de wettelijke vormvoorschriften voldoet. Daartoe is aangevoerd dat de in eerste aanleg toegewezen vordering tot wijziging tenlastelegging nimmer aan de verdachte is betekend. In zijn pleitnotities d.d. 17 september 2010 heeft de raadsman betoogd dat de zaak dient te worden teruggewezen naar de rechtbank, nu de verdachte niet is gehoord over de vraag of de wijziging tenlastelegging mocht worden toegelaten.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat hierover te laat geklaagd is. De toenmalige raadsvrouw van de verdachte heeft op de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 20 juni 2008 noch op de daarop volgende terechtzitting d.d. 4 juli 2008 bezwaar gemaakt tegen de wijziging van de tenlastelegging. Daarnaast heeft de advocaat-generaal opgemerkt dat het hier gaat om een beperkte wijziging.
Het hof overweegt als volgt.
Ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 20 juni 2008 heeft de rechtbank de vordering wijziging tenlastelegging van de officier van justitie met betrekking tot het onder 1 en 2 tenlastegelegde toegewezen. Uit het proces-verbaal van die zitting blijkt dat de tekst van de gewijzigde tenlastelegging voorafgaand aan de zitting door de officier van justitie ter kennis was gebracht van de raadsvrouwe en door haar was ontvangen. De verdachte was op die zitting niet aanwezig; hij had afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn. Zijn raadsvrouwe was aanwezig, maar niet gemachtigd. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat zij het gewaarmerkte afschrift van de gewijzigde tenlastelegging van de griffier niet in ontvangst heeft genomen. De gewijzigde tenlastelegging is vervolgens aan het proces-verbaal van die zitting gehecht. De behandeling van de zaak is onderbroken tot de zitting van 4 juli 2008. Uit het proces-verbaal van de zitting van 4 juli 2008 blijkt niet dat de verdediging bezwaren met betrekking tot de eerder gewijzigde en toegewezen vordering wijziging tenlastelegging naar voren heeft gebracht.
Het verweer dat een vormvoorschrift is overtreden door deze wijziging niet aan de verdachte te betekenen kan het hof niet volgen, nu betekening op grond van artikel 314 eerste lid van het Wetboek van Strafvordering alleen vereist is in geval van verstekverlening; het doel van een schorsing van het onderzoek ter terechtzitting en betekening van de gewijzigde tenlastelegging is gelegen in het belang dat een verdachte bekend is met de inhoud van de gewijzigde tenlastelegging en voldoende gelegenheid heeft om zich op de verdediging daartegen voor te bereiden. Aan dit vereiste is naar het oordeel van het hof voldaan en de verdachte is redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad. Ook in het vonnis van de rechtbank d.d. 28 november 2008 is de wijziging als bijlage geïnsereerd. Ter terechtzitting in hoger beroep is voorgedragen conform die eerder gewijzigde tenlastelegging; op 5 maart 2010 is ter zitting aan de verdachte alsnog een fotokopie van die vordering wijziging tenlastelegging aangeboden, maar ook dit is door de verdachte niet aangenomen. Uiteindelijk heeft de verdachte ter zitting op 17 september 2010 uit handen van de griffier een kopie van de wijziging aangenomen.
De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof op goede gronden de gevorderde wijziging in eerste aanleg toegelaten.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep vastgesteld dat de verdachte goed wist waartegen hij zich moest verdedigen en dat hij zich daartoe steeds goed had voorbereid. Het hof zal in hoger beroep dan ook een beslissing geven op de gewijzigde tenlastelegging.
Het hof verwerpt het verweer.
Standpunt van de verdediging en het Openbaar Ministerie
Door de verdediging is betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in verband met ernstige schendingen van mensenrechten en strafvorderlijke schendingen.
Subsidiair is betoogd dat de verdachte van alle feiten dient te worden vrijgesproken omdat de uit voormelde schendingen verkregen onderzoeksresultaten van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
De verdachte dient van de feiten 1 en 2 te worden vrijgesproken omdat de verdachte pas bij de onderhavige zaak betrokken is geraakt nadat de cocaïne reeds in beslag was genomen en uit de container was verwijderd. Voorts kan met betrekking tot de feiten 1 en 2 niet bewezen worden dat de verdachte opzet had omdat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de containers.
Meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot een bewezenverklaring van alle feiten en tot veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging op diverse data betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging omdat er sprake is van ernstige schendingen van de mensenrechten en van beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Daartoe is, kort samengevat, het volgende aangevoerd:
- 1.
Startinformatie
De startinformatie is op onrechtmatige wijze verkregen;
- 2.
Tapgesprekken
- a.
de tapgesprekken zijn onrechtmatig opgenomen en afgeluisterd;
- b.
er is gebruik gemaakt van onbetrouwbare tolken, vele tapgesprekken zijn vertaald na de sluitingsdatum van het proces-verbaal; de vertalingsdatum, de handtekening van de tolk en/of de vermelding van de taal waaruit is vertaald ontbreken in een aantal gevallen; een aantal vertalingen is opgesteld vanuit een andere taal dan de Spaanse door tolken Spaans, er is selectief vertaald en er is vertaald alvorens het gesprek heeft plaatsgevonden. Tevens hebben verbalisanten tapverslagen op een andere datum uitgewerkt dan waarop de vertaling van die tapverslagen plaatsvond. Ter terechtzitting d.d. 17 september 2010 is in aanvulling op het bovenstaande nog aangevoerd dat de tolken en verbalisant [verbalisant 4] bevooroordeeld te werk zijn gegaan;
- 3.
Observatie
De verdachte is stelselmatig geobserveerd zonder dat er ten aanzien van hem een bevel stelselmatige observatie was afgegeven;
- 4.
Machtigingen rechter-commissaris
Er zijn middels onbetrouwbare stukken machtigingen verkregen van de rechter-commissaris;
- 5.
Binnentreden
Er is een onjuiste c.q. onvolledige verslaglegging ten aanzien van het binnentreden van de woning van de verdachte opgesteld en de woning is zonder machtiging doorzocht;
- 6.
Vrijheidsbeneming
De verdachte is onrechtmatig van zijn vrijheid beroofd.
Subsidiair wordt door de verdediging verzocht om de onderzoeksresultaten die uit genoemde schendingen zijn verkregen van het bewijs uit te sluiten.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van onrechtmatigheden met betrekking tot de genoemde onderzoeksresultaten en dat geen schending van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de volgende door de verdediging aangevoerde punten heeft hij een nadere toelichting gegeven:
- 2.
Tapgesprekken
De verbalisanten hebben alle zorgvuldigheid betracht bij de selectie van de tolken; het anoniem houden van tolken is een normale werkwijze en dient ter bescherming van die tolken. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat er selectief vertaald zou zijn; taal is dynamisch en subjectief zodat het niet ondenkbaar is dat er verschillen voorkomen in vertalingen; bij het vertalen is de tolk slechts gericht op de inhoud van de gesprekken en houdt zich niet primair bezig met stemherkenning;
- 3.
Observaties
Bij de stelselmatige observatie van medeverdachte [medeverdachte 1] is de verdachte waargenomen en naar aanleiding daarvan is besloten om ook de verdachte stelselmatig te observeren. Niet is gebleken dat dit onrechtmatig is geschied;
- 4.
Machtigingen rechter-commissaris
De zich in het dossier bevindende BOB-stukken geven duidelijk weer dat de machtigingen rechtmatig zijn verleend; de verdediging heeft niet naar voren gebracht welke specifieke machtigingen onrechtmatig zouden zijn verleend;
- 5.
Binnentreden
Ten aanzien van de doorzoeking van de woning van de verdachte is niet geheel duidelijk waartegen de bezwaren van de verdediging zich richten; er bestond een redelijk vermoeden dat de verdachte zich aan strafbare feiten zou hebben schuldig gemaakt; er is binnengetreden ter aanhouding van de verdachte en onder toezicht van de rechter-commissaris doorzocht;
- 6.
Vrijheidsbeneming
Met betrekking tot de aangevoerde onrechtmatigheid van de vrijheidsberoving geldt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen; bezwaar tegen de rechtmatigheid van de voorlopige hechtenis is in dit stadium van het proces niet aan de orde; het hof kan slechts beslissen op een verzoek met betrekking tot de schorsing dan wel opheffing van de voorlopige hechtenis.
Het hof overweegt met betrekking tot de hierboven besproken verweren als volgt:
ad 1. Startinformatie
Uit het proces-verbaal van de inspecteur van politie bij de Dienst Internationale Politiesamenwerking van het Korps Landelijke Politiediensten (verder: DINPOL), [verbalisant 1], d.d. 26 april 2007 blijkt dat de DINPOL op 25 april 2007 door tussenkomst van de in Nederland aangemelde Amerikaanse Liaison Officer schriftelijke informatie ontving van de Amerikaanse opsporingsautoriteiten met de volgende inhoud:
"On 25 april, 2007, THCO was contacted by the DEA Office of International Operations in Washington DC regarding intelligence involving The Netherlands. Subsequent to the seizure of 479 kilograms of cocaine in Santa Marta, Colombia, DEA Colombia provided additional intelligence regarding cocaine being transported from Santa Marta to the Netherlands.
Container numbers CPSU5122576 and CPSU5141067 are confirmed to be loaded with cocaine and the third container CPSU5147107 was also provided but unknown if loaded. The vessel name is unknown at this time. The legitimate load is bananas and is being sent by the company "[naam bedrijf] ". These containers are to arrive in Rotterdam on or about may 4, 2007."
Op 25 april 2007 werd van de Amerikaanse Liaison Officer het bericht ontvangen dat de bevoegde opsporingsautoriteit hem had medegedeeld dat zij toestemming hebben verleend om de bovenvermelde informatie te gebruiken in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek. Ook deelde de Liaison Officer mede dat de informatie door de genoemde opsporingsautoriteiten door hen buiten Nederland op rechtmatige wijze is verkregen. Op 25 april 2007 werd deze informatie verstrekt aan het Harc team FIOD/ECD.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat als uitgangspunt binnen de internationale samenwerking het vertrouwensbeginsel dient te gelden. Gelet daarop mag er in het algemeen van worden uitgegaan dat de buitenlandse verstrekkende autoriteit de informatie op rechtmatige wijze heeft vergaard zonder schending van fundamentele rechtsbeginselen en deze betrouwbaar heeft geacht. De verdediging is in staat gesteld om de rechtmatigheid van de verkrijging van de startinformatie te toetsen door het horen van getuigen. De verdediging heeft de gelegenheid gehad om het hoofd van DINPOL, commissaris van politie [verbalisant 2], en hoofdinspecteur [verbalisant 3] als getuigen te horen en vragen te stellen over de door de Dienst gestelde werkwijze en de verwerking van de informatie van de brondocumenten. In de onderhavige zaak zijn door de verdediging geen concrete aanwijzingen gesteld noch is het hof gebleken dat de startinformatie op onrechtmatige wijze is verkregen.
Het aangevoerde kan niet tot niet ontvankelijkheid van het OM in zijn strafvervolging leiden.
Het hof verwerpt het verweer.
ad 2. Tapgesprekken
- 2.1.
Opnemen en afluisteren van de telefoongesprekken
Door de verdediging is aangevoerd dat de tapgesprekken waaraan de verdachte heeft deelgenomen - via de telefoonnummers van de medeverdachten en via verdachtes eigen telefoonnummer - onrechtmatig zijn verkregen omdat, zo begrijpt het hof, er geen deugdelijke gronden voor het tappen van die telefoongesprekken aanwezig waren en de officier van justitie dientengevolge telkens ten onrechte een bevel op grond van artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering had gegeven.
Er bestond volgens de verdediging geen redelijke verdenking in de zin van artikel 126 m, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en er was geen sprake van een ernstige inbreuk op de rechtsorde noch van een dringende noodzaak. Tevens was volgens de verdediging de eis van de voorzienbaarheid in het geding. Er zou voorts niet zijn voldaan aan de uit artikel 8 van het EVRM voortvloeiende eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit levert schendingen op van het recht van verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM en inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Het hof overweegt als volgt:
De bijzondere bevoegdheden tot opsporing met betrekking tot het opnemen en afluisteren van telefoongesprekken van de verdachte en van verdachtes medeverdachten "[bijnaam medeverdachte 2]" en "[bijnaam 1 medeverdachte 1]" werden aanvankelijk ingezet in het opsporingsonderzoek tegen de onbekende verdachte N.N. [bijnaam medeverdachte 2] en niet in het opsporingsonderzoek tegen de verdachte in deze strafzaak.
Het hof stelt vast, dat in zoverre geen schendingen van verdachtes rechten hebben plaatsgevonden in de tegen hem gevoerde strafprocedure, mede gezien het hierna overwogene.
Voor zover wordt aangevoerd dat niettemin van onaanvaardbare schending van verdachtes persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 8 EVRM of van schendingen van het recht van verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM moet worden gesproken, stelt het hof het volgende vast.
Uit het proces-verbaal van de hoofdinspecteur van politie bij de DINPOL van het Korps Landelijke Politiediensten, [voorletters en achternaam verbalisant 3], d.d. 3 mei 2007 blijkt dat bij de Dienst op 2 mei 2007 door tussenkomst van de in Nederland aangemelde Amerikaanse Liaison Officer schriftelijke informatie van de Amerikaanse opsporingsautoriteiten is ontvangen met de volgende inhoud:
" On 2 may 2007, The Colombian target had a conversation with "[bijnaam medeverdachte 2]" in the Netherlands. [bijnaam medeverdachte 2] related that the boat (Cap Pasado) is suppose to arrive in the Netherlands today or tomorrow. The telephone number for [bijnaam medeverdachte 2] is [telefoonnummer medeverdachte 2]."
Op 3 mei 2007 verzocht het Harc-team FIOD ECD om bovengenoemde informatie vast te leggen bij proces-verbaal teneinde deze informatie te kunnen gebruiken in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek. Op 3 mei 2007 werd tevens van de Amerikaanse Liaison Officer het bericht ontvangen dat de bevoegde opsporingsautoriteit hem had medegedeeld dat zij toestemming hebben verleend om de bovenvermelde informatie te gebruiken in een Nederlands strafrechtelijk onderzoek. Ook deelde de Liaison Officer mede dat de informatie door de genoemde opsporingsautoriteiten door hen buiten Nederland op rechtmatige wijze is verkregen.
Op grond van deze informatie van 2 mei 2007 in samenhang met de eerdergenoemde informatie van 25 april 2007, is op 3 mei 2007 door de officier van justitie in de strafzaak tegen N.N. [bijnaam medeverdachte 2] met het parketnummer 10/750030-07 een bevel artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot het telefoonnummer [telefoonnummer medeverdachte 2] gegeven.
Naar het oordeel van het hof bevatten voormelde processen-verbaal van de DINPOL voldoende concrete informatie om een verdenking van opzettelijke overtreding van artikel 2A van de Opiumwet, namelijk de verdenking van invoer van een grote hoeveelheid cocaïne waarop een maximum gevangenisstraf van twaalf jaren is gesteld, ten aanzien van N.N. [bijnaam medeverdachte 2] te rechtvaardigen. Ook aan de in dit artikel gestelde voorwaarde dat het misdrijf een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert is in casu voldaan.
Naar het oordeel van het hof was het spoedeisende karakter evident en ook de feiten en omstandigheden, waaronder de datum van de te verwachten aankomst van het schip in de Rotterdamse zeehaven, vorderden dringend een dergelijk bevel.
Waarom in de gegeven situatie niet zou zijn voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en welke andere opsporingsbevoegdheden zonder of met minder vergaande inbreuken op de privacy in de gegeven omstandigheden hadden dienen te worden ingezet, is niet aangevoerd.
Naar aanleiding van het opnemen en uitluisteren van de gesprekken met "[bijnaam medeverdachte 2]" zijn ook ten aanzien van andere personen, onder wie de verdachte, verdenkingen gerezen van betrokkenheid bij de invoer van de lading cocaïne.
Op 10 mei 2007 is door de officier van justitie na machtiging van de rechter-commissaris, een bevel 126m van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot het telefoonnummer van de verdachte afgegeven. Dit bevel heeft betrekking op het telefoonnummer [telefoonnummer verdachte] in gebruik bij N.N. en is afgegeven in de strafzaak tegen "N.N. [bijnaam medeverdachte 2]" met het parketnummer 10/750030-07.
In het proces-verbaal aanvraag machtiging telefoontap d.d. 11 mei 2007 (proces-verbaalnummer 0705110915.BOB) is gerelateerd op grond waarvan de verdenking ten aanzien van de verdachte is gebaseerd. Onder meer is gerelateerd dat de verdachte telefonisch spreekt over [voornaam aanvankelijke afnemer] en [besloten vennootschap], terwijl bekend was dat op de Bill of Lading behorende bij de container met cocaïne de naam [besloten vennootschap ] en het e-mailadres [AANVANKELIJKE AFNEMER]@MSN.com stonden vermeld. Naar het oordeel van het hof was die verdenking op grond van het vorenstaande gerechtvaardigd en is niets onrechtmatigs met betrekking tot het bevel van de officier van justitie gebleken.
- 2.2.
De vertalingen van de tapgesprekken
Het hof begrijpt het verweer als volgt:
- -
de vertalingen van de tapgesprekken zijn onbetrouwbaar omdat de tolken bevooroordeeld waren en onjuist vertaald hebben;
- -
de verslaglegging van de politie met betrekking tot de tapgesprekken is ondeugdelijk.
Het hof overweegt als volgt.
De verbalisant [verbalisant 4] heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2010, als getuige gehoord, verklaard dat alle tolken die in het onderhavige onderzoek vertaalwerkzaamheden hebben verricht, ingeschreven waren in het politietolkenregister Zuid-West Nederland. Voor opname in het tolkenregister is een kwaliteitstoets vereist waardoor de kwaliteit van de tolken wordt gewaarborgd.
Met betrekking tot tolk 1 die door de verdachte als een groot manipulator is aangemerkt, is door de verbalisant [verbalisant 4] in het proces-verbaal betreffende de werkwijze van de tolken d.d. 1 september 2010 gerelateerd dat deze tolk sedert 1974 vertaalwerkzaamheden voor justitie verricht, native speaker (Colombia) is en uitstekend op de hoogte is van het taalgebruik in Colombia.
Een aantal tapgesprekken is naar aanleiding van het tussenvonnis van de rechtbank d.d. 17 oktober 2008 opnieuw vertaald na verwijzing daartoe naar de rechter-commissaris; er is het hof niet gebleken dat de wijze waarop dit is gebeurd onzorgvuldig of anderszins onjuist is gebeurd.
Door de verdediging is aangevoerd dat tussen de oorspronkelijke en de nieuwe vertalingen zodanige verschillen zitten dat alle tapgesprekken van het bewijs moeten worden uitgesloten. Het hof is van oordeel dat deze verschillen in vertaling slechts niet-essentiële punten in die vertalingen betreffen. Het enkele gegeven dat sommige vertalingen op ondergeschikte punten van elkaar verschillen betekent nog niet dat daarmee de inhoud onbruikbaar of onbetrouwbaar is/wordt. Zoals ook in de ter terechtzitting van 17 september 2010 afgelegde getuigenverklaring van [verbalisant 4] naar voren is gekomen, zijn nuanceverschillen tussen de vertalingen van twee tolken van hetzelfde tapgesprek onvermijdelijk. Het hof acht dit toelaatbaar. De verschillen in paginaomvang tussen de oorspronkelijke vertalingen en de nieuwe vertalingen van enkele tapgesprekken zijn te verklaren doordat in een aantal oorspronkelijke vertalingen delen van gesprekken zijn samengevat waar in nieuwe vertalingen die delen volledig zijn uitgeschreven alsmede dat daarin is verwezen naar de oorspronkelijke vertaling met woorden als 'idem als oorspronkelijke uitwerking'. In die gevallen waarbij in de tapgesprekken zowel in de Spaanse taal als in het Papiamento is gesproken, is gebruik gemaakt van twee tolken; desgevraagd is dit door [verbalisant 4] ter terechtzitting bevestigd.
Voorts zij opgemerkt dat de verdediging de cd-rom met tapgesprekken tot haar beschikking heeft gehad en de verdachte de tapgesprekken zelf heeft kunnen beluisteren waardoor de verdediging in de gelegenheid is geweest om de vertalingen aan de hand van de tapgesprekken te controleren op juistheid en kwaliteit. Van een aantal tapgesprekken is door de verdediging een eigen vertaling overgelegd; ook die vertalingen komen naar het oordeel van het hof in essentie overeen met de eerder bij proces-verbaal gegeven vertalingen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij tapgesprek T01-14-243. Dat de verdachte een andere uitleg aan het desbetreffende gesprek geeft, doet daaraan niet af.
Het hof verwerpt alle verweren met betrekking tot de betrouwbaarheid van de tolken en de vertalingen.
De verdediging kan worden toegegeven dat op onderdelen onzorgvuldigheden zijn aan te wijzen in de verslaglegging van een aantal tapgesprekken. Deze onzorgvuldigheden blijken onder andere uit het feit dat de datum van sluiting van bepaalde processen-verbaal vóór de datum van vertaling van de tapgesprekken ligt. Daarover ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 september 2010 gevraagd, heeft [verbalisant 4] verklaard dat in deze gevallen de vertaling kennelijk pas na het opmaken van het proces-verbaal zoals vereist in de artikelen 126l, achtste lid en 126s, achtste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft plaatsgevonden en dat per abuis verzuimd is de sluitingsdatum daarop aan te passen; ter verklaring heeft hij gewezen op de grote hoeveelheid gesprekken die in korte tijd hebben plaatsgevonden en de tijdsdruk van het opsporingsteam; deze omissie doet niet af aan de betrouwbaarheid van de vertaling van de tapgesprekken zelf.
Naar het oordeel van het hof dient aan genoemde onzorgvuldigheden, gelet op de aard ervan alsmede op de verklaring van [verbalisant 4] hieromtrent, die het hof hoewel onwenselijk ook begrijpelijk voorkomen niet de consequentie te worden verbonden dat de desbetreffende vertalingen niet bruikbaar zijn voor het bewijs. De verdediging heeft ter terechtzitting van 14 juni 2010 aangevoerd dat schending van de drie dagen termijn van artikel 126l achtste lid van het Wetboek van Strafvordering dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Het hof verwerpt dit verweer nu niet is aangevoerd welk nadeel de verdachte hierdoor heeft ondervonden.
ad 3. Observatie
Uit een tapgesprek in de avond van 9 mei 2007 bleek dat een afspraak werd gemaakt tussen de verdachte en zijn gesprekspartner medeverdachte [bijnaam 1 medeverdachte 1] dat ze elkaar de volgende ochtend zouden ontmoeten. De verdachte is daarop op 10 mei 2007 tijdens een observatie waargenomen en gefotografeerd. Naar het oordeel van het hof was daarbij geen sprake van stelselmatige observatie waarvoor een bevel vereist was. Op 11 mei 2007 is vervolgens mondeling een bevel stelselmatige observatie ten aanzien van de verdachte afgegeven, welk bevel schriftelijk is bevestigd d.d. 15 mei 2007. Hierbij is niet gebleken van enige onrechtmatigheid. Dat het bevel is afgegeven op naam van [valse identiteit verdachte] - onder welke naam de politie de verdachte aanvankelijk meende te herkennen - doet niets af aan de rechtmatigheid van het bevel.
ad 4. Machtigingen rechter-commissaris
Niet is gebleken van onrechtmatigheden met betrekking tot het verkrijgen van de machtigingen van de rechter
commissaris; de enkele stelling dat dat op basis van onbetrouwbare stukken is geschied is niet verder onderbouwd; dat de rechter-commissaris in Amsterdam niet bevoegd zou zijn een doorzoeking in Amsterdam te verrichten in een Rotterdams onderzoek vindt geen steun in het recht.
ad 5. Binnentreden
Zowel uit het proces-verbaal van onderzoek identiteit d.d. 4 juli 2007 (pagina 313) als uit het proces-verbaal ten behoeve van de bewaring blijkt dat de verdachte op 21 mei 2007 buiten heterdaad in zijn woning is aangehouden op bevel van de officier van justitie. Uit het proces-verbaal van doorzoeking (pagina 415) blijkt dat binnengetreden is in de woning van de verdachte middels een machtiging voor de aanhouding van de verdachte. Diezelfde dag is onder leiding van de rechter-commissaris de woning van de verdachte doorzocht. Op grond van de tapgesprekken en observaties bestond een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van de Opiumwet ten aanzien van de verdachte.
Dat er sprake was van een spoedeisend belang blijkt uit het gegeven dat de medeverdachte [medeverdachte 2] op 21 mei 2007 op Schiphol is aangehouden toen deze Nederland wilde verlaten.
Naar het oordeel van het hof is zowel de aanhouding van de verdachte als de doorzoeking in zijn woning rechtmatig geschied, terwijl voorts niet door de verdediging is toegelicht waarom aan de gestelde vormverzuimen de sanctie van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou moeten worden verbonden.
ad 6. Vrijheidsbeneming
De toetsing van de rechtmatigheid van de vrijheidsberoving van de verdachte is allereerst voorbehouden aan de rechter-commissaris bij de toetsing van de inverzekeringstelling. De verdachte heeft tegen die beslissing destijds een bezwaarschrift ingediend waar in raadkamer op is beslist. Thans is dit punt door het gesloten stelsel van rechtsmiddelen niet meer aan de orde.
De overige verweren zoals genoemd in de appelschriftuur
- -
met betrekking tot het afluisteren door de rechtbank van gesprekken van de raadslieden van de verdachte en zijn medeverdachten, het onderzoek naar de USB-stick, alsmede het aangetroffen paspoort op een kastje in de woning van verdachte - zijn door de verdediging niet ter terechtzitting in hoger beroep herhaald. Het hof zal hier dan ook aan voorbijgaan.
Al met al is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de politie of het openbaar ministerie dusdanig heeft gehandeld dat er sprake is van een doelbewuste schending dan wel grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte.
De verdachte heeft op tal van momenten aangevoerd dat hem een eerlijk proces is onthouden in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Het is het hof echter niet gebleken dat daarvan sprake is of is geweest, zodat ook dit verweer niet leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het hof verwerpt de verweren in al hun onderdelen. Nu ook overigens geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of tot bewijsuitsluiting, is het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn strafvervolging en kunnen de onderzoeksresultaten voor het bewijs gebruikt worden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 maart 2010 is door de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
Daartoe heeft hij aangevoerd dat de tenlastegelegde periode niet kan worden bewezen aangezien de handelingen van de verdachte, die beweerdelijk verband zouden houden met de verlengde invoer van cocaïne, pas verricht zijn na inbeslagname van de cocaïne. De verdediging stelt zich op het standpunt dat uit de tapgesprekken noch uit de verklaringen van de ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 maart 2010 gehoorde getuigen naar voren komt dat de verdachte vóór 9 mei 2007 handelingen heeft verricht met betrekking tot de containers.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat, ook in het geval de verdachte - zoals hij zelf heeft verklaard - pas vanaf 9 mei 2007 betrokken is geraakt bij de invoer van de lading, bewezen kan worden dat de verdachte in de periode van 4 mei 2007 tot en met 21 mei 2007 handelingen heeft verricht die betrekking hadden op de verdere invoer van de lading cocaïne. Voor artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet is immers niet vereist dat de verdachte fysiek de cocaïne binnen het grondgebied van Nederland moet hebben gebracht.
Het hof overweegt het volgende.
Op 4 mei 2007 zijn de containers - waarvan één met een lading cocaïne - feitelijk binnen het grondgebied van Nederland gebracht. De cocaïne wordt op 4 mei 2007 in beslag genomen en op 5 mei 2007 wordt een hoeveelheid van 120 gram cocaïne in de betreffende container teruggeplaatst. Deze 120 gram is op 7 mei 2007 weer uit de container verwijderd.
Gelet op de inhoud van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzittingen in hoger beroep, kan naar het oordeel van het hof worden vastgesteld dat de verdachte eerst op 9 mei 2007 aantoonbaar handelingen heeft verricht met betrekking tot de containers. Aangezien de cocaïne op dat moment al uit de container was verwijderd, kunnen de door de verdachte verrichte handelingen volgens het hof niet meer leiden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid op grond van artikel 2 onder A van de Opiumwet.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Voor zover de verdediging op grond van voormeld verweer ook vrijspraak heeft bepleit van het onder 2 tenlastegelegde overweegt het hof dat dit verweer niet opgaat nu inbeslagneming van de cocaïne voorafgaand aan de tenlastegelegde voorbereidings- of bevorderingshandelingen het strafbare karakter aan die handelingen niet ontneemt.
Het hof verwerpt dan ook dit verweer.
Vrijspraak van het onder 7 tenlastegelegde
Naar het oordeel van het hof kan niet wettig en overtuigend worden bewezen hetgeen aan de verdachte onder 7 is tenlastegelegd. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt vast dat de uitdraai uit het kentekensysteem van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW), welke uitdraai de officier van justitie - zo blijkt uit zijn requisitoir in eerste aanleg d.d. 3 oktober 2008 - zegt ter zitting te hebben overgelegd, zich niet bij de stukken bevindt. Uit die uitdraai zou de datum en de plaats waarop het feit zou zijn gepleegd moeten blijken. Daarnaast blijkt ook niet uit de processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg of en wanneer die uitdraai zou zijn overgelegd.
Gelet op het bovenstaande kan niet worden bewezen hetgeen aan de verdachte onder 7 is tenlastegelegd, zodat hij hiervan dient te worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring1.
Door het hof op basis van wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Op 4 mei 2007 komt een schip genaamd "ms Cap Pasado" vanuit zee de haven van Rotterdam binnen met daarin containers beladen met bananen. De containers met nummers CPSU 514106-7 en CPSU 512257-6 worden gecontroleerd en in de container met nummer CPSU 512257-6 wordt na controle cocaïne aangetroffen. Volgens de Bill of Lading kwam het schip vanuit Colombia2. De inhoud van de container wordt inbeslaggenomen en bij nadere controle worden 998 pakketten cocaïne aangetroffen. Het totale brutogewicht van de pakketten bedroeg 120 kilogram3. Per pallet werd een doorsnee monster genomen van 10 procent van de pakketten4. Op 5 mei 2007 is een hoeveelheid van 120 gram cocaïne in de container teruggeplaatst5, die op 7 mei 2007 weer is verwijderd6. Vervolgens is 10 gram cocaïne teruggeplaatst op 17 mei 20077. Na onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut is vastgesteld dat deze monsters cocaïne bevatten8.
De verdachte heeft verklaard ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 maart 2010 dat hij de procedure van overdracht van de containers heeft uitgezocht en betrokken is geweest bij het zoeken naar een afnemer van voornoemde containers, waarbij hij contact met zijn medeverdachten heeft gehad9.
De verdachte heeft deelgenomen aan de volgende tapgesprekken, kort samengevat en zakelijk weergegeven:
- -
een telefoongesprek d.d. 10 mei 2007 te 11:01 uur tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1], waarin de verdachte vraagt of [voornaam aanvankelijke afnemer] ervan op de hoogte is, of [voornaam aanvankelijke afnemer] een van hen is of dat hij niks weet, waarop [medeverdachte 1] hem mededeelt dat [voornaam aanvankelijke afnemer] diegene is die zich heeft teruggetrokken. De verdachte zegt dat hij [voornaam aanvankelijke afnemer] gaat bellen10;
- -
een telefoongesprek d.d. 10 mei 2007 te 11:17 uur tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1], waarin [medeverdachte 1] zegt dat de verdachte tegen [voornaam aanvankelijke afnemer] moet zeggen dat het bedrijf in het dorpje gebeld heeft en vraagt waar het naar toe moet worden gestuurd. De verdachte zegt dat de rederij al met HEM heeft gesproken over hoe laat en waar het wordt overhandigd en dat hij, ondanks dat hij zich terug heeft getrokken, moet zeggen 'stuur het naar...of ik geef de opdracht dat het overhandigd wordt aan die persoon'11;
- -
een telefoongesprek d.d. 10 mei 2007 te 13:17 uur tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1], waarin de verdachte zegt dat iemand de verantwoordelijkheid over DAT op zich moet nemen, dat het iemand moet zijn met een bedrijf en dat hij de BL (het hof begrijpt: Bill of Lading) heeft toegezonden gekregen via e-mail12;
- -
een telefoongesprek d.d. 10 mei 2007 te 17:24 uur tussen de verdachte en een NN-man, waarbij de verdachte zegt dat ze afhankelijk van hoe het uitpakt met [voornaam aanvankelijke afnemer] overgaan tot de tweede kaart die ze onder de mouw hebben zitten, namelijk iemand zoeken die de verantwoordelijkheid op zich wil nemen en dat doet13;
- -
een telefoongesprek d.d. 10 mei 2007 te 17:48 uur tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2], waarin de verdachte aan [medeverdachte 2] meedeelt dat hij vergaderd heeft met de mensen in de R., hen de papieren heeft gegeven opdat zij datgene doen wat zij moeten doen en dat er nu moet worden gewacht op wat er gebeurt. [medeverdachte 2] zegt dat dat perfect is en dat de verdachte mijlen afstand moet houden. De verdachte zegt dat hij er op lichtjaren vandaan blijft en dat [medeverdachte 4] erg tevreden is met hem, omdat hij op één dag meer gemanoeuvreerd heeft dan die lafbekken/broekies in één week niet hebben gemanoeuvreerd14;
- -
een telefoongesprek d.d. 11 mei 2007 te 13:46 uur tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2], waarin de verdachte vraagt of [medeverdachte 2] nog weet van het project van de 'rooie' met die (persoon) die hen in december dat deel heeft gered en dat hij wil weten of die vrienden van hem daarginder hetzelfde kunnen ontvangen15;
- -
een telefoongesprek d.d. 12 mei 2007 te 11:55 uur tussen de verdachte en een NN-man, waarin de verdachte zegt dat hij zich grote zorgen maakt want het zijn vandaag al 8 dagen, dat het tot woensdag normaal is maar dat er daarna teveel dagen voorbij gaan, dat hij zelf denkt dat het te laat is omdat dit niet normaal is, dat hij ermee bezig is en dat ze een plan moeten hebben voor het geval ze niet dat verkrijgen, dat hij echt niet weet wat hij kan doen en dat ze iemand moeten vinden die het wil accepteren en de verantwoording op zich wil nemen16;
- -
een telefoongesprek d.d. 14 mei 2007 te 22:12 uur tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2], waarin laatstgenoemde tegen de verdachte zegt dat hij net contact heeft gehad met het dorp en dat de info is dat we het niet meer aanraken want 'dat' van cara de [medeverdachte 4] een zwarte schaduw erachter heeft, dat hij bijzondere tentakels heeft en dat ze tegen hem ([medeverdachte 2]) hebben gezegd: niet op lichtafstand, dat de verdachte het moet vergeten en indien nodig moet bellen en zeggen: tot hier ga ik en niet verder en dat hij geen problemen wil voor de verdachte. De verdachte zegt dat het goed is en dat hij die andere compadre (vriend, landgenoot) zal bellen en zal vragen wanneer zij elkaar kunnen ontmoeten zodat hij hem die dingen terug kan geven17;
- -
een telefoongesprek d.d. 15 mei 2007 te 14:06 uur tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2], waarin laatstgenoemde tegen de verdachte zegt dat hij niet moet vergeten dat hij hem heeft gezegd dat hij liever wil dat hij kapt met dit omdat ze in hele belangrijke dingen zitten en zij geen enkel risico kunnen lopen18;
- -
een telefoongesprek d.d. 16 mei 2007 te 12:48 uur tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2], waarin de verdachte zegt dat hij belt om te bevestigen dat hij reeds is afgestapt van de motor van 'cara de [medeverdachte 4]' voordat hij uitglijdt en waarin [medeverdachte 2] zegt dat hij dat fijn vindt aangezien het niet nodig is dat zij risico's lopen19;
- -
een telefoongesprek d.d. 18 mei 2007 te 16:17 uur tussen de verdachte en [medeverdachte 4], waarin de verdachte vraagt hoe het gaat met het ding/zaak en waarin [medeverdachte 4] zegt dat er een bedrijf is, dat de meneer van het bedrijf tegen [bijnaam medeverdachte 3] heeft gezegd hem wat te betalen voor het geval hij een advocaat moet betalen, dat de brother een vriend heeft die wat geld kan lenen terwijl de operatie wordt gedaan en dat zij erop staan dat het bedrijf 'dat' er vandaag uithaalt. De verdachte zegt in dit gesprek dat hij hem de gunst niet kan bewijzen omdat hij een paar dingen moet betalen en geïnvesteerd heeft en geeft [medeverdachte 4] uitleg over de procedure van overdracht20;
- -
een telefoongesprek d.d. 18 mei 2007 te 23:26 uur tussen de verdachte en [medeverdachte 4], waarin [medeverdachte 4] zegt dat hij moet gaan praten met de man die 'dat' eruit gaat halen, dat die man 50.000 wil hebben en dat de verdachte hem moet zeggen dat hij het geld heeft maar dat de vriend wel dat ding eruit moet halen21.
De medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 22 mei 2007 bij de politie verklaard dat22:
- -
hij op 7 mei 2007 de verdachte heeft gebeld op zijn telefoonnummer [telefoonnummer 2 verdachte] en een afspraak heeft gemaakt om de verdachte die avond te ontmoeten (p.990-991);
- -
de verdachte hem op 8 mei 2007 naar het vliegveld heeft gebracht (p.992);
- -
hij op 9 mei 2007 telefonisch contact heeft gehad met een vriend van hem uit Colombia, de man van de cocaïne die hem vroeg om hem te helpen (p.992);
- -
hem in een mail van deze man, [medeverdachte 4], gevraagd was of hij de cocaïne in ontvangst kon nemen en dat het een zaak was van leven of dood(p.993);
- -
hij vervolgens de verdachte heeft gebeld en hem twee telefoonnummers van [medeverdachte 4] heeft gegeven om met hem in contact te treden(p.994);
- -
hij heeft gezegd: "ik heb er toen meerdere keren bij hem op aangedrongen dat hij zichzelf ervan moest terugtrekken omdat ik zelf er ook al afstand van had genomen. Ik wilde niet dat de verdachte er problemen mee zou krijgen"(p.994).
Voorts heeft medeverdachte [medeverdachte 2] op 11 juni 2007 bij de politie verklaard dat ze vaak in sleuteltaal praten omdat ze afgeluisterd kunnen worden en dat in het tapgesprek wat hij met de verdachte heeft gevoerd op 14 mei 2007 te 22:12 (T01-12-178) met "dat wat niet meer aangeraakt moest worden" de zending cocaïne werd bedoeld23.
De medeverdachte [medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat hij benaderd is door [bijnamen 1 en 2 verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) met het verzoek te helpen met containers met bananen omdat de ontvanger van de containers de containers niet meer wilde ontvangen en dat er sprake was van onenigheid (p.1053); dat [bijnaam 2 verdachte] daarom aan hem vroeg of hij iemand wist met een eigen bedrijf om de containers op te halen bij het havenbedrijf waar ze klaar stonden om opgehaald te worden (p.1053); dat [bijnaam 2 verdachte] een ontmoeting tussen hem en [bijnaam 2 medeverdachte 1] heeft geregeld, waarbij hij met [bijnaam 2 medeverdachte 1] in een mapje met papieren betrekking hebbend op de containers heeft gekeken (p.1054). Ook heeft hij verklaard dat hij personen heeft benaderd met de vraag of zij de containers wilden ontvangen (p.1054)24.
Opzet
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 maart 2010 betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat hij geen opzet had op het onder 2 tenlastegelegde, aangezien hij geen wetenschap had dat zich in de deklading bananen tevens cocaïne bevond. Daartoe wordt aangevoerd dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 maart 2010 heeft verklaard dat hij is benaderd door zijn vriend - tevens medeverdachte - [medeverdachte 2] en dat hij [medeverdachte 2] een vriendendienst wilde bewijzen. Toen hij daarna met [medeverdachte 4] in contact kwam en van hem het verzoek kreeg om uit te zoeken hoe de overdrachtsprocedure met betrekking tot het afhalen van containers in elkaar stak, leek dit hem een logisch verzoek gezien het feit dat hij de Nederlandse taal machtig is. Daarnaast blijkt volgens de raadsman uit de tapgesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 4] dat laatstgenoemde er alles aan doet om te voorkomen dat de verdachte argwaan krijgt over de inhoud van de lading. Tevens meent de verdediging dat uit het telefoongesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 4] over de prijs van de bananen (T03-03, gespreksnummer 87) blijkt dat de verdachte geen wetenschap had van de werkelijke lading van de container.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte wetenschap had dat er cocaïne in de lading bevond. Daartoe heeft hij gesteld dat de handel in bananen zeer gespecialiseerd is en daar niet zomaar een student bij betrokken raakt, alsmede dat uit de observaties en het versluierde taalgebruik in de tapgesprekken blijkt dat het niet over een lading bananen kan gaan.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 maart 2010, dat hij als vriendendienst voor medeverdachte [medeverdachte 2] in opdracht van [medeverdachte 4] de procedure van overdracht met betrekking tot de containers met bananen heeft uitgezocht en daarna uit eigen beweging afnemers is gaan zoeken voor de lading, onaannemelijk. Het hof acht het ongeloofwaardig en onaannemelijk dat een Amsterdamse student een voor hem, naar eigen zeggen, tot dan volstrekt onbekende - [medeverdachte 4] - behulpzaam is bij de invoer van twee containers met bananen, terwijl hij zelf geen enkele specifieke kennis op dat gebied heeft. Dat het door de raadsman aangehaalde tapgesprek T03-03-87 over de prijs van bananen zou gaan, acht het hof evenmin aannemelijk; dat gesprek is weinig logisch wat betreft de berekening en duidelijk verhullend, wat onder meer blijkt als de beller de verdachte erop wijst dat "je kan verkopen tot 14 en lager dan dat niet want dan valt het op". Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 maart 2010 verklaard dat hij niet wist wat de waarde van de lading bananen was.
In aanmerking genomen het bovenstaande en gelet op de diverse tapgesprekken in het dossier, de door het hof op pagina's 22, 23 en 24 genoemde tapgesprekken - welke deels verhullend zijn - is het naar het oordeel van het hof ondenkbaar dat de verdachte geen wetenschap had van de cocaïne en slechts behulpzaam was bij de invoer van een lading bananen. Het hof acht mitsdien opzet bewezen. Het hof heeft daarbij met name gelet op de gesprekken van 10 mei 2007 - één dag nadat [medeverdachte 2] de verdachte om de vriendendienst had gevraagd - , waarin de verdachte spreekt over het 'overgaan tot de 2e kaart onder de mouw', 'lichtjaren afstand' en 'meer gemanoeuvreerd op één dag dan die lafbekken/broekies in één week niet hebben gemanoeuvreerd', van 14 mei 2007, waarbij wordt gesproken over een 'zwarte schaduw' - een waarschuwing om te stoppen met zijn betrokkenheid bij het transport die niet gegeven zal worden bij legale transporten - , van 16 mei 2007, waarin de verdachte zegt dat hij van de motor is afgestapt voordat hij uitglijdt en van 18 mei 2007, waarin de verdachte met [medeverdachte 4] spreekt over geld en zegt dat hij die gunst niet kan bewijzen omdat hij een aantal dingen moet betalen en geïnvesteerd heeft, meegewogen.
Aan de overtuiging van het hof dat de verdachte beoogde mee te werken aan de verdere invoer van cocaïne hebben mede bijgedragen de zogenaamde Colombiaanse tapgesprekken in de dagen na de aanhouding van de verdachte en de medeverdachten (zich bevindend in het dossier op pagina 2334 tot en met pagina 2338), waarin [medeverdachte 4] met anderen gesprekken voert over de vier in Nederland aangehouden medewerkers van het bedrijf - onder wie twee
Colombianen - en waarbij hij ook de naam [bijnaam 1 verdachte] noemt. Zoals bekend uit het dossier zijn naast de verdachte nog drie medeverdachten aangehouden, onder wie twee personen met de Nederlandse nationaliteit en de Colombiaan [medeverdachte 2].
Het verweer wordt verworpen.
Medeplegen
Subsidiair is door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 maart 2010 betoogd dat er geen sprake is van medeplegen van het onder 2 tenlastegelegde, aangezien de verdachte geen substantiële bemoeienis heeft gehad met de invoer van cocaïne.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte, gelet op de intensieve telefonische contacten die de verdachte onderhield met zijn medeverdachten, alsmede de ontmoetingen tussen hen zoals deze uit de observaties naar voren zijn gekomen, welke contacten en ontmoetingen allen gericht waren op het vrij krijgen en afleveren van de containers, een substantiële bijdrage geleverd aan het onder 2 tenlastegelegde en is er sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Het medeplegen kan derhalve bewezen worden.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zoals hierna aangegeven.
Door het hof op basis van wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden ten aanzien van het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde
Bij doorzoeking van de woning van de verdachte aan de [adres woning verdachte] te Amsterdam op 21 mei 2007 is een aantal reisdocumenten aangetroffen, te weten een zestal nationale paspoorten van Spanje, een nationaal paspoort van Chili en een identiteitskaart van Spanje25.
Dit betreffen:
- a.
een nationaal paspoort van Spanje (document nummer [1]) op naam van [naam document 1], geboren [geboortedatum document 1] te [geboorteplaats document 1],
- b.
een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [2]),
- c.
een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [3], op naam van [naam document 3], geboren [geboortedatum document 3] te [geboorteplaats document 3]),
- d.
een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [4] op naam van [naam document 4], geboren [geboortedatum document 4] te [geboorteplaats document 4]),
- e.
een nationaal paspoort van Chili (op naam van [naam document 5]),
- f.
een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [6], op naam van [naam document 6], geboren [geboortedatum document 6] te [geboorteplaats document 6]),
- g.
een identiteitskaart van Spanje (op naam van [naam document 7]),
- h.
een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [8]).
Uit onderzoek van bovengenoemde documenten is gebleken dat ze vervalst zijn, welke vervalsing bestond uit:
ad a. de binddraad en het laminaat van het persoonsgegevensblad zijn verwijderd;
ad b. de binddraad en het voorste schutblad en het persoonsgegevensblad zijn verwijderd;
ad c. er is een onjuiste c.q. afwijkende reactie onder aanstraling met UV-licht opgetreden en er is een onjuiste c.q. afwijkende druk-/reproductietechniek gebruikt;
ad d. de binddraad en het persoonsgegevensblad met het laminaat zijn verwijderd;
ad e. er zijn defecten en/of onderbrekingen in het drukbeeld aanwezig (beschadigingen) en er zijn defecten en/of beschadigingen van papierstructuur (substraat) aanwezig en er is een onjuiste en/of afwijkende inktstempel (autorisatie) gebruikt;
ad f. er is een onjuiste c.q. afwijkende reactie onder aanstraling met UV-licht opgetreden en er zijn onjuiste c.q. afwijkende druk-/reproductie-technieken gebruikt en er is onjuist en/of afwijkend laminaat of folie gebruikt en het persoonsgegevensblad met laminaat is verwisseld
ad g. er is een onjuiste c.q. afwijkende reactie onder aantraling met UV-licht opgetreden en er zijn onjuiste c.q. afwijkende druk-/reproductie-technieken gebruikt;
ad h. het persoonsgegevensblad met laminaat is verwijderd26.
Ook zijn er een vijftal persoonsgegevensbladen uit nationale paspoorten van Spanje, verscheidene ingescande documenten, stempels, een stempelkussen en een UV lamp aangetroffen27. Dit betreffen:
- -
een persoonsgegevensblad (schutblad) met laminaat uit een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [9] op naam van [naam document 9] geboortedatum [geboortedatum document 9] te [geboorteplaats document 9]);
- -
een persoonsgegevensblad (schutblad) met laminaat uit een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [10] op naam van [naam document 10], [geboortedatum document 10] te [geboorteplaats document 10]);
- -
persoonsgegevensblad (schutblad) met laminaat uit een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [11] op naam van [naam document 11], [geboortedatum document 11] te [geboorteplaats document 11]);
- -
ingescande documenten met betrekking tot Chileense paspoorten:
- *
een afdruk van een stempel van het Chileense Consulaat in Antwerpen (België);
- *
een afdruk van het woord "gratis";
- *
een afdruk van de tekst "tekst 1";
- *
een afdruk van een blanco stempel voor het vernieuwen van een Chileens paspoort;
- -
twee blanco persoonsgegevensbladen van het nationaal
paspoort van Spanje;
- -
een ingescand document genaamd [bestandsnaam 5] (met daarin de gegevens van het persoonsgegevensblad op de naam [achternaam document 4]);
- -
stempels met de tekst "Registro Civil Barcelona" en "TRODAT" en een stempelkussen en een UV lamp28.
Daarnaast is er een onvervalst en als vermist opgegeven reisdocument met documentnummer [12] op naam van [naam document 12], geboren [geboortedatum document 12] te [geboorteplaats document 12], aangetroffen29.
De verdachte heeft bekend dat hij al dan niet vervalste reisdocumenten in zijn bezit had - waarvan sommige paspoorten waren gekocht en anderen waren gebracht - en spullen voorhanden had die bestemd zijn voor het vervalsen van reisdocumenten. Zo heeft hij ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 15 november 2007 verklaard dat hetgeen hem verweten wordt ten aanzien van de identiteitsbewijzen klopt; ter zitting van 4 juli 2008 heeft hij verklaard met betrekking tot de aangetroffen spullen dat hij een andere jongen wilde helpen met het maken van rijbewijzen; ter zitting van 3 oktober 2008 heeft hij verklaard dat hij zich heeft beziggehouden met vervalsingen om een beter bestaan op te bouwen in Nederland en dat de paspoorten die in zijn woning zijn aangetroffen, waren gebracht, sommige gekocht, en dat sommige waren vervalst.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde
Gelet op het bovenstaande, alsmede gelet op de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 15 november 2007, 4 juli 2008 en
- 3.
oktober 2008 en zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 maart 2010 waarin hij zegt dat hij blijft bij zijn verklaring d.d. 15 oktober 2007 (het hof begrijpt: 15 november 2007) mits het hof de opsporingshandelingen rechtmatig acht, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder 3, 4 en 5 tenlaste is gelegd zoals hierna nader aangegeven. Dat verdachte ook het opzet heeft gehad een paspoort voorhanden te hebben waarvan hij wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, leidt het hof onder meer af uit zijn verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 3 oktober 2008 dat sommige paspoorten werden gekocht.
Door het hof op basis van wettige bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde
Bij doorzoeking van de woning van de verdachte aan de [adres en woonplaats verdachte] op 21 mei 2007 is in een kluis een vuurwapen aangetroffen en in beslag genomen30. Na onderzoek blijkt het te gaan om een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3°, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk "BBM", model 315 auto, kaliber .25 auto/6,35 mm. Tevens zijn er bij het vuurwapen twee kogelpatronen kaliber .25 auto inbeslaggenomen, welke patronen munitie in de zin van artikel 1, onder 4° gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie zijn31.
De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het wapen in zijn woning lag32. Dat de verdachte claimt dat het wapen niet van hem is, doet niet af aan het verweten voorhanden hebben.
Bewezenverklaring
Het hof acht gelet op het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 2.
hij in de periode van 9 mei 2007 tot en met 21 mei 2007 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I te bevorderen,
anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of inlichtingen te verschaffen,
hebbende verdachte en/of een of meer van verdachtes mededaders
- -
kontakten gelegd en/of onderhouden en/of (onder meer telefonische) afspraken gemaakt en/of ontmoetingen en/of besprekingen gehad en/of informatie verzameld en/of uitgewisseld en/of inlichtingen verschaft en/of berichten en/of boodschappen ontvangen en/of doorgegeven en/of verzonden onder meer over de container(s) (met nummer(s) CPSU 512257-6 en/of CPSU 514106-07) en
- -
afspraken gemaakt voor het verder transporteren en/of opslaan van (een) container(s) met daarin cocaïne en
- -
contacten onderhouden met zijn mededader(s) en
- -
gezocht naar perso(o)n(en) met een bedrijf die de container(s) (met nummer(s) CPSU 512257-6 en/of CPSU 514106-07) met bananen (met daarin de cocaïne) op kon(den) halen.
- 3.
hij op 21 mei 2007 te Amsterdam in het bezit is geweest van reisdocumenten, te weten:
- (a)
een nationaal paspoort van Spanje (document nummer [1] op naam van [naam document 1], geboren [geboortedatum document 1] te [geboorteplaats document 1]) en
- (b)
een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [2]) en
- (c)
een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [3], op naam van [naam document 3], geboren [geboortedatum document 3] te [geboorteplaats document 3]) en
- (d)
een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [4] op naam van [naam document 4], geboren [geboortedatum document 4] te [geboorteplaats document 4]) en
- (e)
een nationaal paspoort van Chili (op naam van [naam document 5]) en
- (f)
een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [naam document 6], op naam van [naam document 6], geboren [geboortedatum document 6] te [geboorteplaats document 6]) en
- (g)
een identiteitskaart van Spanje (op naam van [naam document 7]) en
- (h)
een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [8])
waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vervalst was, bestaande de vervalsing hieruit dat
- (a)
de binddraad en het laminaat op/van het persoonsgegevensblad zijn verwijderd en
- (b)
de binddraad en het voorste schutblad en/of het persoonsgegevensblad zijn verwijderd en
- (c)
er een onjuiste c.q. afwijkende reactie onder aanstraling met UV-licht optreedt en (een) onjuiste c.q. afwijkende druk-/reproductietechniek(en) is gebruikt en
- (d)
de binddraad en het persoonsgegevensblad met het laminaat zijn verwijderd en
- (e)
er defecten en/of onderbrekingen in het drukbeeld aanwezig (beschadigingen) zijn en er defecten en/of beschadigingen van papierstructuur (substraat) aanwezig zijn en er (een) onjuiste en/of afwijkende inktstempel(s) (autorisatie) is gebruikt en
- (f)
er een onjuiste c.q. afwijkende reactie onder aanstraling met UV-licht optreedt en onjuiste c.q. afwijkende druk-/reproductie-technieken zijn gebruikt en er onjuist en/of afwijkend laminaat of folie is gebruikt en het persoonsgegevensblad met laminaat is verwisseld en
- (g)
er een onjuiste c.q. afwijkende reactie onder aanstraling met UV-licht optreedt en/of onjuiste c.q. afwijkende druk-/reproductie-technieken zijn gebruikt en
- (h)
het persoonsgegevensblad met laminaat is verwijderd;
- 4.
hij op 21 mei 2007 te Amsterdam stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat deze bestemd waren voor het valselijk opmaken en/of vervalsen van reisdocumenten te weten
- i.
een persoonsgegevensblad (schutblad) met laminaat uit een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [9] op naam van [naam document 9] geboortedatum [geboortedatum document 9] te [geboorteplaats document 9]) en
ii. een persoonsgegevensblad (schutblad) met laminaat uit een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [10] op naam van [naam document 10], [geboortedatum document 10] te [geboorteplaats document 10]) en
iii. persoonsgegevensblad (schutblad) met laminaat uit een nationaal paspoort van Spanje (documentnummer [11] op naam van [naam document 11], [geboortedatum document 11] te [geboorteplaats document 11]) en
iv. (een) ingescand(e) document(en) met betrekking tot Chileense paspoorten:
- -
een afdruk van een stempel van het Chileense Consulaat in Antwerpen (België) en
- -
een afdruk van het woord "gratis" en
- -
een afdruk van de tekst "[tekst 1]" en
- -
een afdruk van een blanco stempel voor het vernieuwen van een Chileens paspoort en
- v.
twee blanco persoonsgegevensblade van het nationaal paspoort van Spanje en
vi. een ingescand document genaamd [bestandsnaam 5] (met daarin de gegevens van het persoonsgegevensblad op de naam [achternaam document 4]) en
ix. stempels met de tekst “Registro Civil Barcelona” en “TRODAT” en een stempelkussen en een UV lamp;
- 5.
hij, op 21 mei 2007 te Amsterdam, een goed, te weten een paspoort voorhanden heeft gehad, te weten,
- -
een nationaal paspoort van Spanje (document nummer [12], op naam van [naam document 12], geboren [geboortedatum document 12] te [geboorteplaats document 12])
terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van het paspoort wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
- 6.
hij op 21 mei 2007 te Amsterdam, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk "BBM", model "315 auto", kaliber .25 auto/6,35 mm) en munitie van categorie Cat. III, te weten 2 kogelpatronen (kaliber .25 auto) voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van een feit, bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet bevorderen door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe inlichtingen te verschaffen.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
In het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vervalst is, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Het voorhanden hebben van voorwerpen of gegevens waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het valselijk opmaken of vervalsen van een reisdocument.
Ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Opzetheling
Ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is samen met zijn mededaders betrokken geweest bij de bevordering van het verdere vervoer van een grote hoeveelheid cocaïne die binnen het grondgebied van Nederland was gebracht. Toen bleek dat er problemen waren ontstaan met de oorspronkelijke afnemer heeft hij inlichtingen ingewonnen en informatie doorgegeven omtrent het vrijgeven van de twee containers en naar een afnemer gezocht; daartoe heeft hij contacten onderhouden met zijn medeverdachten.
Het bevorderen van de invoer van cocaïne is een delict dat bijdraagt aan de handel in en het gebruik van cocaïne, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en waardoor ook onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten wordt bevorderd, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving.
Voorts zijn er bij doorzoeking van de woning van de verdachte vervalste paspoorten en een vervalst reisdocument aangetroffen, alsmede materiaal bestemd tot het valselijk opmaken of vervalsen van reisdocumenten.
De verdachte heeft met behulp van een vals paspoort en een valse identiteit zich een plaats binnen de Nederlandse samenleving weten te bemachtigen vanuit welke positie hij in georganiseerd verband het transport van 120 kilogram cocaïne afkomstig uit Colombia in Nederland kon faciliteren en bevorderen. Dat hij gebruikt maakt van een valse identiteit blijkt uit pagina 313 van het proces-verbaal van onderzoek identiteit van het HARC-team Rotterdam d.d. 4 juli 2007. Ook andere personen heeft hij voorzien van valse identiteitsgegevens, zoals hij heeft verklaard ter terechtzitting van de rechtbank op 4 juli en 3 oktober 2008. Dergelijk handelen dat een verregaand ontwrichtend karakter heeft en schadelijk is voor de Nederlandse samenleving, rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Voorts is er tijdens de doorzoeking een vuurwapen met munitie aangetroffen. Vuurwapens worden meer en meer gebruikt bij het plegen van strafbare feiten. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
De bewezenverklaarde feiten kunnen naar het oordeel van het hof dan ook niet anders worden bestraft dan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Hoewel het hof de verdachte heeft vrijgesproken van de onder 1 en 7 tenlastegelegde feiten, is het hof desalniettemin van oordeel dat de straf opgelegd door de rechtbank in eerste aanleg alsmede door de advocaat-generaal gevorderd, onvoldoende recht doet aan de ernst van de door het hof bewezenverklaarde feiten.
Ten nadele van de verdachte wordt meegewogen dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 september 2010, eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Ten aanzien van de door de verdachte in zijn ter terechtzitting d.d. 25 maart 2010 overgelegde stuk betoogde schending van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het EVRM, overweegt het hof het volgende.
De verdachte is ter zake van de tenlastegelegde feiten aangehouden op 21 mei 2007, waarna hij in verzekering is gesteld en vervolgens in voorlopige hechtenis genomen. Het eindvonnis van de rechtbank - na diverse zittingsdagen - dateert van 28 november 2008. Namens de verdachte is op 9 december 2008 hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis. Het dossier is op 22 juli 2009 binnengekomen ter griffie van het hof, waarna de eerste regiezitting plaatsvond op 16 oktober 2009.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof het totale tijdsverloop tussen de eerste daad van vervolging en de behandeling van de zaak in hoger beroep niet dusdanig dat gezegd kan worden dat die behandeling niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Dat de behandeling in hoger beroep zich over een reeks van zittingsdagen heeft uitgestrekt, is mede het gevolg van het belang dat de verdachte eraan hechtte zijn standpunten uitvoerig over het voetlicht te brengen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen personenauto met kenteken [kenteken auto verdachte] verbeurd zal worden verklaard.
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een personenauto Volkswagen Golf kenteken [kenteken auto verdachte], volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp van welke het onder 2 bewezenverklaarde is begaan.
Het hof zal daarom dit voorwerp verbeurdverklaren.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Het inbeslaggenomen vuurwapen en de bijbehorende munitie worden onttrokken aan het verkeer, nu het voorwerpen betreffen met betrekking tot welke het onder 6 bewezenverklaarde is begaan en waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet, de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57, 231, 234 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 7 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar ter zake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een wapen, pistool merk BBM, model 315 auto en 2 kogelpatronen kaliber.25 auto.
Verklaart verbeurd: personenauto Volkswagen Golf kenteken [kenteken auto verdachte].
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. R.C. Langeler en mr. J.A.C. Bartels, in bijzijn van de griffier mr. V.A.M. Willemsen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 oktober 2010.
- 1.
In de voetnoten wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar het voor fotokopie conform gewaarmerkt proces-verbaal van de Belastingdienst/Douane Rotterdam met nr. 40757, op ambtseed opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, met bijlagen bestaande uit in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, ambtshandelingen, documenten en andere geschriften
- 2.
Een proces-verbaal van bevindingen aantreffen cocaïne d.d. 5 mei 2007 met nr. 0705050100.AMB, p. 12-14
- 3.
Een proces-verbaal van overname, weging, telling, doorsnee, monstername en overbrenging d.d. 5 mei 2007 met nr. 0705042110.AMB, p.33
- 4.
Proces-verbaal van overname, weging, telling, doorsnee- monstername en overbrenging d.d. 5 mei 2007 met nr. 0705042110.AMB, p.33
- 5.
Een proces-verbaal van terugplaatsing 120 gram verdovende middelen in container d.d. 8 mei 2007 met nummer 0705050500.AMB, p.49
- 6.
een proces-verbaal van verzegeling van - en verwijdering 120 gram verdovende middelen uit - container met nummer CPSU 512257-6 d.d. 8 mei 2007 met nummer 0705081000.AMB, p.54
- 7.
Een proces-verbaal van terugplaatsing 10 gram verdovende middelen in container met nummer CPSU 512257-6 d.d. 18 mei 2007 met nummer 0705171930.AMB, p.59
- 8.
Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 21 mei 2007 met nr. 2007.05.09.010, p.74-75
- 9.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 maart 2010, een proces-verbaal van observatie d.d. 22 mei 2007, met nr. 0705110925.OBS, p.368, alsmede een proces-verbaal van observatie d.d. 23 mei 2007, met nr. 2007.058-10-05-2007-400, p.392
- 10.
Een geschrift, zijnde een proces-verbaal van telefoontap d.d. 19 mei 2007, codenr. T02-02, gespreksnr. 16
- 11.
Een geschrift, zijnde een proces-verbaal van telefoontap d.d. 19 mei 2007, codenr.
T02-02, gespreksnr. 18
- 12.
Een geschrift, zijnde een proces-verbaal van telefoontap d.d. 19 mei 2007, codenr. T02-02, gespreksnr. 38
- 13.
Een geschrift, zijnde een proces-verbaal van telefoontap d.d. 19 mei 2007, codenr. T03-01, gespreksnr. 10
- 14.
Een geschrift, zijnde een proces-verbaal van telefoontap d.d. 19 mei 2007, codenr. T03-01, gespreksnr. 17
- 15.
Een geschrift, zijnde een proces-verbaal van telefoontap d.d. 19 mei 2007, codenr. T03-02, gespreksnr. 64
- 16.
Een geschrift, zijnde een proces-verbaal van telefoontap d.d. 19 mei 2007, codenr. T03-03, gespreksnr. 79
- 17.
Een proces-verbaal van telefoontap d.d. 15 mei 2007, codenr.
T01-12, gespreksnr. 178
- 18.
Een proces-verbaal van telefoontap d.d. 15 mei 2007, codenr.
T01-13, gespreksnr. 196
- 19.
Een proces-verbaal van telefoontap d.d. 17 mei 2007, codenr.
T01-14, gespreksnr. 243
- 20.
Een proces-verbaal van telefoontap d.d. 19 mei 2007, codenr.
T03-09, gespreksnr. 233
- 21.
Een proces-verbaal van telefoontap d.d. 19 mei 2007, codenr.
T03-09, gespreksnr. 257
- 22.
Een proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] d.d. 22 mei 2007, nr. 0705221222.V01, p.990-994
- 23.
Een proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] d.d. 11 juni 2007, nr. 0706111100.V01, p.1634-1635
- 24.
Een proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 3] d.d. 31 mei 2007 met nr. 0705311045.V04
- 25.
Een proces-verbaal van inbeslagname identiteitsbescheiden d.d.
16 juli 2007, met nummer 0705211625.AMB, p.441
- 26.
Een proces-verbaal van documentonderzoek met bijlagen d.d. 6 juni 2007 met nummer D.07.0528, p.365-368, alsmede een proces-verbaal van documentonderzoek met bijlagen van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 26 juni 2007 met nummer D.07.0616, p.412 en 414
- 27.
Een proces-verbaal van inbeslagname identiteitsbescheiden d.d. 16 juli 2007, met nummer 0705211625.AMB, p.441, alsmede een proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 17 juli 2007, met nummer 0707170855.AMB, p.445-446
- 28.
Een proces-verbaal van documentonderzoek met bijlagen d.d. 6 juni 2007 met nummer D.07.0528, p.366 en 367, alsmede een proces-verbaal van documentonderzoek met bijlagen van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 26 juni 2007 met nummer D.07.0616, p.412 en 413
- 29.
Een proces-verbaal van inbeslagname identiteitsbescheiden van de FIOD-ECD Rotterdam d.d. 16 juli 2007, met nummer 0705211625.AMB, p.441, alsmede een proces-verbaal van documentonderzoek met bijlagen van de politie Rotterdam-Rijnmond d.d. 6 juni 2007 met nummer D.07.0528, p.364, 365 en 368
- 30.
Een proces-verbaal van inbeslagname vuurwapen d.d. 16 juli 2007 met nummer 0705211630.AMB, p.28
- 31.
Een proces-verbaal Forensische Opsporing, Wapens & Techniek d.d. 12 juni 2007, p.19-20
- 32.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 3 oktober 2008