CRvB, 14-06-2016, nr. 15-5856 WWB
ECLI:NL:CRVB:2016:2297
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
14-06-2016
- Zaaknummer
15-5856 WWB
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2016:2297, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 14‑06‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 14‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Nalatigheid bewindvoerder voor rekening en risico van betrokkene.
15/5856 WWB
Datum uitspraak: 14 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 juli 2015, 15/2410 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. ing. J.A.M. van Oers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2016. Namens appellant is
mr. ing. Van Oers verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.S. Kisoentewari.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2011 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan appellant onder bewind gesteld en is [naam bewindvoerder] , vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] , aangesteld als bewindvoerder van appellant.
1.2.
Appellant heeft op 1 augustus 2014 bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand gevraagd voor de kosten van rechtsbijstand in twee strafzaken die op 12 en 17 maart 2014 op zitting zijn geweest. Bij brief van 4 augustus 2014 heeft het college appellant verzocht voor 20 augustus 2014 aanvullende gegevens over te leggen. Bij besluit van 5 september 2014 heeft het college de aanvraag afgewezen, omdat appellant onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt. Dit besluit is op 5 september 2014 ter attentie van appellant gezonden aan het postadres van de bewindvoerder van appellant. Bij brief van 20 maart 2015 is namens appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 september 2014.
1.3.
Bij besluit van 24 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift niet binnen de ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldende termijn is ingediend en dat voorts niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
4.2.
Nu niet in geschil is dat het besluit van 5 september 2014 aan het juiste adres is verzonden, is de bezwaartermijn aangevangen met ingang van de dag na die waarop het betreffende besluit ter post is bezorgd. Daarvan uitgaande is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift van zes weken overschreden en is derhalve niet tijdig bezwaar gemaakt.
4.3.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.4.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij niet in staat was tijdig bezwaar te maken, omdat zijn bewindvoerder het besluit van 5 september 2014 ten onrechte niet aan hem heeft doorgestuurd. Eerst na navraag in maart 2015 is hij bekend geworden met het besluit van 5 september 2014. Voorts heeft appellant bij zijn aanvraag om bijzondere bijstand een brief van zijn gemachtigde van 1 augustus 2014 overgelegd, waaruit blijkt dat de gemachtigde appellant heeft verzocht onder overlegging van die brief en daaraan gehechte facturen bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand te vragen bij het college. Appellant heeft aangevoerd dat het college uit de brief van 1 augustus 2014 heeft kunnen afleiden dat appellant een gemachtigde heeft en dat het daarom zorgvuldig was geweest als het college het besluit van 5 september 2014 ook aan zijn gemachtigde had toegezonden. Het te laat indienen van het bezwaarschrift moet dan ook verschoonbaar worden geacht.
4.5.
Dat de bewindvoerder het besluit van 5 september 2014 niet naar appellant heeft doorgestuurd, zoals appellant heeft gesteld, vormt geen grond voor het oordeel dat appellant redelijkerwijs niet in verzuim is geweest zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Op grond van vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 12 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1355) en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van 18 januari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV1196) komt de nalatigheid van de bewindvoerder voor rekening en risico van betrokkene.
4.6.
Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat het college het besluit van 5 september 2014 ook aan de gemachtigde van appellant had moeten toesturen. Het college heeft voor de bekendmaking als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb kunnen volstaan met bekendmaking van het besluit aan de bewindvoerder. Bovendien betreft de bij de aanvraag overgelegde brief van 1 augustus 2014 een brief van de gemachtigde geadresseerd aan appellant en kan uit deze brief niet worden afgeleid dat hij zich op dat moment als gemachtigde van appellant bij de aanvraag om bijzondere bijstand heeft willen stellen, zo dit al mogelijk zou zijn geweest. Het college heeft dan ook het bezwaar tegen het besluit van 5 september 2014 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) M.S. Boomhouwer
sg