CRvB, 12-07-2011, nr. 09-4993 WWB
ECLI:NL:CRVB:2011:BR1355
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
12-07-2011
- Zaaknummer
09-4993 WWB
- LJN
BR1355
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid bijstand (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2011:BR1355, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 12‑07‑2011; (Hoger beroep)
Uitspraak 12‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering. Niet ontvankelijk verlaring bezwaar wegens overschrijding van de op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldende termijn voor het indienen van een bezwaarschrift. In dat verband is verder overwogen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar wordt geacht. De Raad stelt voorop dat, voor zover de rechtbank in haar uitspraak van 16 februari 2009 al uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft geoordeeld dat de nalatigheid van de bewindvoerder niet voor rekening van appellant komt, de rechtbank terecht in de thans aangevallen uitspraak ambtshalve heeft onderzocht of het bezwaar ontvankelijk is, nu het om de toepassing van bepalingen van openbare orde gaat. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 3 augustus 2006, LJN AY6682 en naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 oktober 2005, LJN AU4611 en 22 december 2010, LJN BO8271. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Anders dan het College is de Raad van oordeel dat de brief van 23 juni 2008 van mr. Menzing dient te worden aangemerkt als een namens appellant ingediend bezwaarschrift tegen het besluit van 9 mei 2008. De bewoordingen van die brief laten daarover naar het oordeel van de Raad geen twijfel bestaan. Blijkens de brieven van 2 juli en 14 juli 2008 heeft het College de brief van 23 juni 2008 destijds kennelijk ook als zodanig opgevat. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 november 2010, LJN BO3575, komt nalatigheid van de bewindvoerder voor rekening en risico van appellant. De Raad ziet geen aanleiding om daar in het onderhavige geval thans anders over te denken. Geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
Partij(en)
09/4993 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 augustus 2009, 09/1708 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 12 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.E. Vos, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2011 waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Vos. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J. Telting, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
- 1.
Appellant ontving een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
- 1.1.
Bij besluit van 9 mei 2008 heeft het College de bijstand van appellant over de perioden van 31 juli 2003 tot en met 31 augustus 2004 en van 10 januari 2005 tot en met 13 maart 2008 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over deze perioden tot een totaalbedrag van € 9.577,56 van appellant teruggevorderd.
- 1.2.
Bij brief van 23 juni 2008 heeft mr. M. Menzing, bewindvoerder, het volgende aan het College meegedeeld:
“Betreft: Bezwaar tegen Besluit tot herziening van bijstand inzake [appellant]. (onleesbaar) [woonplaats] aan de [adres A], voorheen h.o. de Eenmanszaak [naam eenmanszaak] en voorheen gevestigd te [plaatsnaam]. [adres B].
Geachte heer, mevrouw,
Op 6 juli 2007 heeft de Rechtbank te Amsterdam bij vonnis de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van de heer [Appellant], zulks met benoeming van mr. R.H.C. Jongeneel tot Rechter-Commissaris en van ondergetekende tot bewindvoerder.
Op 9 mei 2008 heeft Gemeente Amsterdam een besluit aan saniet verzonden inhoudende dat de omvang van zijn bijstand is herzien en dientengevolge wordt teruggevorderd.
Genoemde stukken zijn door de postblokkade bij de bewindvoerder ontvangen en per abuis niet tijdig doorgezonden. Saniet wenst bezwaar te maken tegen de terugvordering.
Saniet zal zelfstandig zorgdragen dat alle gronden ten behoeve dit bezwaar volgen.”
- 1.3.
Bij brief van 2 juli 2008 heeft het College daarop aan mr. Menzing de volgende reactie gegeven:
“Onderwerp: Te laat ingediend bezwaarschrift
Geachte heer/ mevrouw Menzing,
Ik heb uw bezwaarschrift van 23 juni 2008, tegen het besluit van 9 mei 2008, ontvangen op 25 juni 2008.
In dit besluit stond dat u binnen 6 weken een bezwaarschrift kon indienen.
- U.
hebt uw bezwaarschrift niet binnen 6 weken ingediend. U stelt zich als gemachtigde en hebt het besluit tijdig ontvangen. Waarom hebt u het bezwaarschrift niet tijdig ingediend?
- U.
verklaart dat uw cliënt het besluit niet tijdig heeft ontvangen. Wanneer heeft hij het stuk ontvangen? Kan hij dit aantonen? Hoe zijn de afspraken over de post: kan uw klant de post ook ophalen?
Wij willen vóór 2 augustus 2008 graag antwoord (zo mogelijk met bewijsstuk) krijgen op bovenstaande vragen.
Als u niet reageert, kunnen wij het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaren. Dat betekent dat het bezwaar niet inhoudelijk wordt behandeld.
Hoogachtend,
Medewerker Bezwaar”
- 1.4.
Bij brief van 10 juli 2008 heeft mr. Vos namens appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 mei 2008.
- 1.5.
Bij brief van 14 juli 2008 heeft het College in reactie op de brief van 10 juli 2008 onder meer het volgende meegedeeld:
“In bovenstaande zaak is al een eerder ingediend bezwaarschrift tegen het besluit van 9 mei 2008 bij ons behandeling.
Dit bezwaarschrift is ingediend door de heer/mevrouw mr. M. Menzing, Bewindvoering Midden Nederland (..).
Ik verzoek u in overleg met Bewindvoering Midden Nederland (en uw cliënt) te bepalen wie van u de bezwaarprocedure voortzet.”
- 1.6.
Bij besluit van 12 augustus 2008 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 mei 2008 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldende termijn voor het indienen van een bezwaarschrift. In dat verband is verder overwogen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar wordt geacht.
- 1.7.
Bij uitspraak van 16 februari 2009 heeft de rechtbank Amsterdam het beroep van appellant tegen het besluit van 12 augustus 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en het College opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat eerst had moeten worden vastgesteld wie bevoegd is tot het instellen van een rechtsmiddel. Indien dat de bewindvoerder zou zijn, dan is het primaire besluit op de juiste wijze bekendgemaakt en had de bewindvoerder (tijdig) bezwaar moeten maken. Indien appellant zelf die bevoegdheid zou hebben gehad, dan kan de nalatigheid van de bewindvoerder niet voor zijn rekening komen.
- 1.8.
Tegen deze uitspraak zijn partijen niet in hoger beroep gekomen.
- 1.9.
Bij besluit van 9 maart 2009 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 mei 2008 ongegrond verklaard.
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het door appellant tegen het besluit van 9 maart 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
- 3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Daartoe heeft hij aangevoerd dat, nu tegen de uitspraak van de rechtbank van 16 februari 2009 door geen van beide partijen hoger beroep is ingesteld, en het College kennelijk geen grond meer ziet voor een niet-ontvankelijk verklaring, in rechte vast staat dat de nalatigheid van de bewindvoerder niet voor rekening van appellant komt, en dat gezien ook de uitdrukkelijke verwijzing door de rechtbank naar artikel 6:11 van de Awb, ten aanzien van het door appellant op 10 juli 2008 ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring vanwege overschrijding van de bezwaartermijn achterwege moet blijven. Voorts heeft appellant aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat de brief van de bewindvoerder van
23 juni 2008 appellant later dan 24 juni 2008 heeft bereikt.
- 4.
De Raad overweegt als volgt.
- 4.1.
De Raad stelt voorop dat, voor zover de rechtbank in haar uitspraak van 16 februari 2009 al uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft geoordeeld dat de nalatigheid van de bewindvoerder niet voor rekening van appellant komt, de rechtbank terecht in de thans aangevallen uitspraak ambtshalve heeft onderzocht of het bezwaar ontvankelijk is, nu het om de toepassing van bepalingen van openbare orde gaat. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 3 augustus 2006, LJN AY6682 en naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 oktober 2005, LJN AU4611 en 22 december 2010, LJN BO8271.
- 4.2.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
- 4.3.
Anders dan het College is de Raad van oordeel dat de brief van 23 juni 2008 van mr. Menzing dient te worden aangemerkt als een namens appellant ingediend bezwaarschrift tegen het besluit van 9 mei 2008. De bewoordingen van die brief laten daarover naar het oordeel van de Raad geen twijfel bestaan. Blijkens de brieven van 2 juli en 14 juli 2008 heeft het College de brief van 23 juni 2008 destijds kennelijk ook als zodanig opgevat.
- 4.4.
Nu niet in geschil is dat het besluit van 9 mei 2008 aan het juiste adres is verzonden, is de bezwaartermijn aangevangen met ingang van de dag na die waarop het betreffende besluit ter post is bezorgd. Daarvan uitgaande is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift van zes weken overschreden en is derhalve niet tijdig bezwaar gemaakt.
- 4.5.
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
- 4.6.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Hij is toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, wat onder meer inhoudt dat al zijn post - door middel van een zogenoemde postblokkade - naar een bewindvoerder gezonden wordt. De reden van de termijnoverschrijding is gelegen in het te laat doorzenden van de post door de bewindvoerder, waardoor appellant zijn post te laat ontvangen heeft.
- 4.7.
Deze grond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 november 2010, LJN BO3575, komt nalatigheid van de bewindvoerder voor rekening en risico van appellant. De Raad ziet geen aanleiding om daar in het onderhavige geval thans anders over te denken.
- 4.8.
Gezien het overwogene in 4.6 en 4.7 ziet de Raad geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
- 4.9.
De Raad zal vervolgens daarlaten of het bezwaarschrift van 10 juli 2008 tijdig is ingediend nu het systeem van de Awb er aan in de weg staat om tweemaal te beslissen op een bezwaar, gericht tegen hetzelfde primaire besluit.
- 4.10.
Het voorgaande brengt de Raad tot de slotsom dat de rechtbank terecht het bezwaar tegen het besluit van 9 mei 2008 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De aangevallen uitspraak komt dan ook, zij het op gewijzigde gronden, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
- 5.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en A.B.J. van der Ham en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans
(get.) R. Scheffer
KM