Het als bewijsmiddel 3 gebezigd proces-verbaal van technisch onderzoek vermeldt weliswaar dat de onderhavige vrachtauto ‘in een slechte staat van onderhoud verkeerde’, maar dat betekent nog niet dat het voertuig onveilig was. Voortuigen in een dergelijke staat plegen hun laatste ‘levensdagen’ nog nuttig te kunnen slijten in het boerenbedrijf. Anders dan ten aanzien van paarden is slecht onderhoud van motorvoertuigen niet strafbaar (tot het moment dat er wettelijk verboden gebreken ontstaan en daarmee aan het verkeer wordt deelgenomen).
HR, 26-05-2009, nr. S 08/00342
ECLI:NL:PHR:2009:BI5739
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-05-2009
- Zaaknummer
S 08/00342
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BI5739
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Verkeersrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BI5739, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑05‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI5739
Conclusie 26‑05‑2009
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te Amsterdam heeft verzoeker bij arrest van 10 januari 2008 wegens overtreding van art. 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM), veroordeeld tot een geldboete van € 380,-, subsidiair zeven dagen hechtenis. Voorts heeft het hof de onttrekking aan het verkeer bevolen van de inbeslaggenomen vrachtauto.
2.
Namens verzoeker heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.
Het eerste middel klaagt over de verwerping van het verweer dat wel degelijk overeenkomstig de WAM een verzekering was afgesloten voor het litigieuze motorvoertuig.
4.
In het bestreden arrest is ten laste van verzoeker bewezenverklaard
‘dat hij op 5 maart 2006 te Middenbeemster, gemeente Beemster, als bezitter, een motorrijtuig (vrachtauto), heeft laten staan op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Middenweg, zonder dat hij voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig genoemde wet had gesloten en in stand gehouden.’
5.
Voor goed begrip: het gaat hier om een voertuig dat geen kenteken heeft en (daarom) niet sneller mag kunnen rijden dan 25 per uur. Hoewel het voertuig blijkens een proefneming (veel) sneller bleek te kunnen rijden dan 25 km/u sprak de kantonrechter verzoeker vrij van overtreding van het desbetreffende voorschrift (feit 1). Daarover gaat de zaak echter niet.
6.
Blijkens het proces-verbaal terechtzitting d.d. 10 januari 2008 heeft de raadsman van verzoeker het woord tot verdediging gevoerd aan de hand van zijn aan het hof overgelegde pleitnotities. Daarin staat — voor zover hier van belang — het volgende verweer vermeld:
‘Het bewijs: feit 2
In de tenlastelegging is — kortweg — opgenomen dat cliënt omstreeks 5 maart 2006 te Middenbeemster als bezitter van een motorvoertuig de auto heeft laten staan op de openbare weg, zonder dat hij voor dit voertuig een WAM-verzekering had afgesloten.
Art. 34. WAM-verklaring
Op verzoek van de verdediging is reeds in eerste aanleg een art. 34-WAM verklaring van de verzekeraar aan de stukken gevoegd. Hieruit blijkt dat verzekeraar Delta Lloyd bevestigt dat het betreffende voertuig vanaf 25 april 2004 tot in ieder geval de datum van dagtekening van de brief (i.e. 10 januari 2007) onafgebroken overeenkomstig de WAM verzekerd is geweest. Dus ook ‘op of omstreeks 5 maart 2006’ was het voertuig verzekerd.
Om die reden kan het ten laste gelegde feit niet bewezen worden verklaard.
(…)
Geen inhoudelijke toets van de overeenkomst
(…)
Blijkens de MvA moeten ‘partijen bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst de vrijheid hebben beperkingen op te nemen met betrekking tot de dekking van het aansprakelijkheidsrisico, mits de positie van de benadeelde niet wordt aangetast. Artikel 11 geeft daartoe de benodigde garantie.’
Met andere woorden, zolang de benadeelde maar uitzicht houdt op uitkering door de verzekeraar van de schade, is het de verzekeraar en de verzekerde toegestaan hun verzekeringsovereenkomst aan te passen. Die beperking raakt dan slechts de verhouding tussen de verzekeraar en de verzekerde.
Feit is dat, zo de verzekering tussen de verzekeraar en cliënt al is beperkt, dit benadeelden niet raakt. De verzekering ex art. 30 WAM is derhalve ook in die gevallen van kracht; benadeelden hebben recht op uitkering van een schadevergoeding.
(…) Nu de verzekeraar bevestigt dat er een overeenkomst van kracht was op de ten laste gelegde datum, heeft de rechter geen bevoegdheid de geldigheid van deze overeenkomst te beoordelen.
Conclusie
Geen bewijs
Ik bepleit cliënt van feit 2 vrij te spreken.’
7.
Blijkens het bestreden arrest heeft het hof gereageerd op bovenstaand verweer door in het bijzonder het volgende in beschouwing te nemen:
‘Het hof heeft overwogen dat de artikel 34 WAM-verklaring was afgegeven voor een ongekentekend landbouwvoertuig, waarbij uitdrukkelijk is bepaald dat de verzekering uitsluitend van kracht is indien het verzekerde object een snelheid kan bereiken van ten hoogste 25 km per uur.
Het onderhavige motorrijtuig was een zgn. motorrijtuig met beperkte snelheid, waarvoor geldt dat het een door de constructie bepaalde maximum snelheid van niet meer dan 25 km/h moet kennen. Uit technisch onderzoek is gebleken dat geen sprake was van een door de constructie bepaalde maximum snelheid en dat het onderhavige voertuig daadwerkelijk harder dan 25 km/u kon [rijden].
De artikel 34 WAM-verklaring is derhalve afgegeven voor een ander type voertuig dan het onderhavige en de verzekering is afgesloten onder niet nagekomen voorwaarden, zodat deze in casu niet van kracht is. Dit heeft tot gevolg dat er in deze zaak geen sprake is van een geldige WAM-verklaring en dat het voertuig op de pleegdatum onverzekerd was.’
8.
Het hof heeft tot bewijs onder meer gebezigd een kopie van een polis, afkomstig van Delta Lloyd, waarin het onderhavige motorvoertuig is verzekerd, met daarbij een aantal uitsluitingsclausules, waaronder: een maximumsnelheid van 25 km per uur.
9.
Het gaat in casu om de vraag of de door verzoeker afgesloten verzekering kan worden aangemerkt als een verzekering overeenkomstig de WAM. Ingevolge art. 3 eerste lid, van de WAM moet de verzekering dekken de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, waartoe het motorrijtuig in het verkeer aanleiding kan geven, van iedere bezitter, houder en bestuurder van het verzekerde motorrijtuig, alsmede van degenen die daarmede worden vervoerd, behoudens een ten deze niet relevante uitzondering. Daarbij moet worden onderscheiden tussen de ‘kale’ verzekeringsplicht voor het voertuig zoals de wet die eist, en de concrete dekking die is overeengekomen; zie HR 15 maart 1966, NJ 1967, 438 met een uitvoerige noot van Enschedé en HR 21 december 2004, LJN AR5110 (niet gepubliceerd). In deze laatste zaak ging het om een als bestelauto en niet als busje verzekerd motorvoertuig. Uw raad oordeelde dat de door het hof gegeven motivering van de bewezenverklaring onbegrijpelijk was omdat de bewijsmiddelen inhielden dat voor het desbetreffende motorrijtuig wel een verzekering van kracht was, terwijl die bewijsmiddelen voor het overige niets behelsden waaruit kon worden afgeleid dat en waarom die verzekering niet had te gelden als een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.
10.
Zoals Enschedé in zijn noot opmerkte dekken de formuleringen van de strafbepaling van art. 30 en de materiële norm van art. 2 WAM elkaar niet geheel. De bewoordingen van art. 30 houden niet de strafbaarstelling van onvoldoende dekking van de afgesloten verzekering in, mits van een verzekering als bedoeld in art. 2 WAM sprake is.
11.
Voor zover in de polisvoorwaarden beperkingen ten aanzien van de dekking zijn opgenomen kunnen zij niet aan een benadeelde derde worden tegengeworpen, zomin als de omstandigheid dat een bromfiets is opgevoerd (en daardoor in een andere voertuigcategorie terechtkomt met een ander premieregime) de verzekeraar ontheft van zijn uitkeringsplicht jegens een slachtoffer, ongeacht uiteraard zijn verhaal op de verzekeringnemer (Benelux-gerechtshof 15 februari 1988, NJ 1988, 607, m.nt. G; idem 19 februari 1988, 608; idem 15 december 1989, NJ 1990, 284; idem 30 juni 2005, NJ 2006, 43).
12.
De door het hof gegeven bewijsmotivering schiet te kort. Het middel slaagt.
13.
Feitelijk kan het tweede middel, dat klaagt over de onttrekking aan het verkeer van het motorvoertuig, thans onbesproken blijven, maar het geeft mij toch aanleiding tot de volgende beschouwing.
14.
Blijkens het bestreden arrest heeft het hof de bedoelde maatregel als volgt gemotiveerd:
‘Het hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerp, een vrachtauto, [AA-00-BB], merk DAF, type FT 2105, kleur zwart, dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met betrekking tot dit voorwerp is begaan, terwijl het van zodanige aard is dat het ongecontroleerd bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.’
15.
Volgens verzoeker is 's hofs oordeel dat het ongecontroleerd bezit van de onverzekerde vrachtauto in strijd is met de wet of met het algemeen belang, onjuist en/of onbegrijpelijk, omdat het enkele feit dat de verzekeringspapieren kennelijk niet in orde waren in redelijkheid niet tot dat oordeel kan leiden.
16.
Uit de voorwaarde voor onttrekking aan het verkeer dat de desbetreffende voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang volgt dat het moet gaan om een voorwerp waarvan de aard relevant is in die zin dat het ongecontroleerd bezit, al dan niet in samenhang met het redelijkerwijs te verwachten gebruik daarvan, juist in verband met die aard, in strijd is met de wet of met het algemeen belang (HR 8 maart 2005, NJ 2007, 437 en HR 17 januari 2006, NJ 2006, 87).
17.
Op zichzelf onschuldige voorwerpen (die dus niet maatschappelijk gevaarlijk zijn) kunnen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer indien het voorwerpen betreft waarvan het bezit aan een vergunning (e.d.) gekoppeld is (zie NLR aant. 1 bij art. 36c Sr bewerkt door Fokkens). Het bezit van een op de openbare weg staand/rijdend motorrijtuig is gekoppeld aan een verzekering overeenkomstig de WAM, zodat het niet sluiten en in stand houden van de juiste WAM-verzekering voor dat motorrijtuig in ieder geval in strijd is met de wet en eventueel met het algemeen belang. Onttrekking kan redelijk zijn in geval van kennelijke onwil of de onmogelijkheid om een voertuig te verzekeren. Daarvan is hier echter geen sprake.
18.
Mocht bij het besluit tot onttrekking van de vrachtauto de staat van onderhoud van het voertuig een rol hebben gespeeld, verdient aandacht dat de wet noch het algemeen belang zich verzetten tegen het aanhouden van een weliswaar slecht onderhouden maar niet als gevaarlijk beoordeelde vrachtauto.1.
19.
In aanmerking genomen dat niet zonder meer valt in te zien waarom de aan het verkeer onttrokken verklaarde vrachtauto van zodanige aard is dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, is de beslissing tot het opleggen van bedoelde maatregel niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het hof had daarom zijn oordeel dat het desbetreffende voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, op zijn minst nader dienen te motiveren.
20.
Het tweede middel is eveneens terecht voorgesteld.
21.
Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
22.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam om opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑05‑2009