Ktg. Groningen, 04-04-2006, nr. 286705EJVERZ06-197
ECLI:NL:RBGRO:2006:AW1751
- Instantie
Kantongerecht Groningen
- Datum
04-04-2006
- Zaaknummer
286705EJVERZ06-197
- LJN
AW1751
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGRO:2006:AW1751, Uitspraak, Rechtbank Groningen, 04‑04‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑04‑2006
Inhoudsindicatie
De werknemer verzoekt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden tegen een veel hogere vergoeding dan waarin het Sociaal Plan van de voorgenomen reorganisatie voorziet. De kantonrechter is van oordeel dat de werknemer de ontslagprocedure bij het CWI moet afwachten en dat het verzoek tot ontbinding een oneigenlijk gebruik oplevert van de procedure bij de kantonrechter.
RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 286705 EJ VERZ 06-197
beschikking d.d 4 april 2006
inzake
[verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
gemachtigde mr. M. Kürble, advocate te (9711 AA) Groningen, Praediniussingel 1,
tegen
[verweerster],
gevestigd te [adres],
verweerster,
gemachtigde mr. W.E.A. Stegeman, advocate te (9701 BD) Groningen, (postbus 1182).
PROCESGANG
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift met producties van de zijde van [verzoeker] van 23 februari 2006;
- het verweerschrift met producties, tevens voorwaardelijk verzoekschrift ex artikel 7:685 BW van 20 maart 2006 van de zijde van [verweerster].
Op 21 maart 2006 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden samen met het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een collega van [verzoeker]. Verschenen zijn beide partijen bijgestaan door hun gemachtigden. De gemachtigde van [verweerster] heeft daarbij pleitaantekeningen overgelegd. Van een en ander is aantekening gemaakt door de griffier dat zich bij de stukken bevindt.
Ten slotte is uitspraak bepaald op vandaag.
De feiten
1.
[verzoeker], 31 jaar oud, is sinds 1 juni 1990, ofwel 15 jaar in dienst bij [verweerster] te Groningen tegen een salaris van laatstelijk € 2.084,88 bruto per maand bij 34 uur per week. Sinds een aantal jaren geeft hij feitelijk (mede) leiding aan de werkplaats bij [verweerster].
2.
Per 1 juni 2005 heeft [verweerster] een nieuwe After Sales Manager in dienst genomen, [collega]. Voorts is een nieuwe Werkplaatschef aangenomen, [andere collega]
3.
Op 22 november 2005 is [verzoeker], na een gesprek met o.a. [(....)], directeur van [verweerster], op non-actief gesteld. Deze op-non-actiefstelling en de gronden daarvoor zijn aan [verzoeker] bevestigd bij brief van 24 november 2005. Kort gezegd wordt daarin aangegeven dat [verzoeker] met zijn negatieve houding de goede gang van zaken binnen de organisatie schaadt.
Bij brieven van 1 en 13 december 2005 van de gemachtigde van [verweerster] wordt aan [verzoeker] voorgesteld de arbeidsovereenkomst in onderling overleg te beëindigen tegen een in die brief opgenomen vergoeding. [verzoeker] is via zijn gemachtigde op dit voorstel niet ingegaan. In februari 2006 heeft [verzoeker] via zijn gemachtigde laten weten zijn werkzaamheden te willen hervatten, eventueel in een andere vestiging van [verweerster].
4.
In januari en februari 2006 is bij [verweerster] een reorganisatie in gang gezet op bedrijfseconomische gronden. Op 2 februari 2006 is melding gedaan conform de Wet melding collectief ontslag. Op 6 februari 2006 is over het voorgenomen besluit advies gevraagd aan de ondernemingsraad van [verweerster], die op 23 februari 2006 positief heeft geadviseerd onder het stellen van enkele voorwaarden. Op 13 februari 2006 is tijdens een centrale personeelsbijeenkomst de voorgenomen reorganisatie bekend gemaakt. [verzoeker] was daarbij niet aanwezig. Bij brief van 10 maart 2006 is het Sociaal Plan, waarover overeenstemming is bereikt met de bonden, bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangemeld als CAO. Bij brief van 13 maart 2006 is [verzoeker] uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst op 15 maart 2005. [verzoeker] is daar niet verschenen.
5.
Bij brief van 7 maart 2006 is door [verweerster] bij het CWI Groningen een individuele ontslagaanvraag ingediend met betrekking tot [verzoeker]. De uitkomst van deze procedure is thans niet bekend.
Het verzoek en het verweer.
6.
[verzoeker] verzoekt wegens een verandering van omstandigheden de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden per een door de kantonrechter te bepalen datum met toekenning van een vergoeding aan [verzoeker] van € 72.053,45 bruto. [verzoeker] stelt daartoe – samengevat en zakelijk weergegeven – dat er vanaf juni 2005, toen [verweerster] een andere sales manager en een nieuwe werkplaatschef heeft aangetrokken, de sfeer is verslechterd, er zonder overleg wijzigingen zijn doorgevoerd en dat [verzoeker], die sinds jaar en dag belast was met de feitelijke leiding over de werkplaats, alleen nog monteurswerkzaamheden mocht verrichten, voor 100% productief moest zijn, maar dat zijn taken onduidelijk waren. Om onduidelijke en door [verweerster] niet onderbouwde redenen is hij op 22 november 2005 op non-actief gesteld. Behalve een voorstel tot ontbinding van de zijde van de gemachtigde van [verweerster] heeft [verzoeker] - na 19 december 2005 - niets meer van [verweerster] vernomen. Bij brief van 10 februari 2006 heeft [verzoeker] via zijn gemachtigde om opheldering gevraagd binnen vijf dagen. Omdat niets werd vernomen, zag [verzoeker], gelet op de houding van [verweerster], geen andere oplossing dan beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Omdat [verweerster] zich jegens [verzoeker] onprofessioneel en als een slecht werkgever heeft gedragen, en [verweerster] een verwijt kan worden gemaakt, acht [verzoeker] een vergoeding met een factor C=2 op haar plaats.
7.
[verweerster] voert als verweer ten eerste dat, gelet op de lopende reorganisatie, de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] naar verwachting ook zonder ontbinding door de kantonrechter spoedig zal eindigen door opzegging en dat [verzoeker] om die reden niet ontvankelijk is in zijn verzoek, dan wel dat het verzoek behoort te worden afgewezen. Het verzoek van [verzoeker] heeft enkel ten doel een hogere vergoeding dan de vergoeding volgens het Sociaal Plan in de wacht te slepen. Dat blijkt uit het feit dat [verzoeker], nadat hij van de reorganisatie op de hoogte is gekomen, snel het ontbindingsverzoek heeft ingediend.
Uitsluitend voor het geval de kantonrechter tot ontbinding zal overgaan, voert [verweerster] in het kader van haar voorwaardelijk zelfstandig verzoek aan dat de redenen voor de ontbinding aan [verzoeker] zelf te wijten zijn door zijn onacceptabele gedrag. [verzoeker], aldus [verweerster], tolereerde geen gezag boven zich, negeerde aanwijzingen, weigerde opdrachten uit te voeren en trachtte de monteurs op te hitsen tegen de werkplaatschef [andere collega]. Na intern onderzoek door [verweerster] is [verzoeker] op 22 november 2005 met deze feiten geconfronteerd en in de gelegenheid gesteld zijn visie te geven. Omdat hij een en ander niet kon weerleggen, is [verzoeker] op non-actief gesteld. Verdere uitvoering ter ontbinding van de arbeidsovereenkomst is vertraagd c.q. verhinderd door de op handen zijnde reorganisatie, welke plannen door [verweerster] om begrijpelijke redenen lang geheim moesten worden gehouden. Echter, zodra dit mogelijk was is [verzoeker] over de plannen geïnformeerd en uitgenodigd voor informatiebijeenkomsten. [verzoeker] heeft daar geen gebruik van gemaakt. [verzoeker] is één van de 38 werknemers van wie de arbeidsovereenkomst als gevolg van de reorganisatie dient te eindigen. Mocht de kantonrechter ontbinden, dan dient geen vergoeding te worden toegekend, dan wel een vergoeding niet hoger dan de vergoeding volgens het Sociaal Plan.
De beoordeling
8.
Waar artikel 7:685 BW bepaalt dat ieder der partijen te allen tijde zich tot de kantonrechter kan wenden met het verzoek te arbeidsovereenkomst te ontbinden op de in dat artikel genoemde gronden, is [verzoeker] ontvankelijk in zijn verzoek.
9.
Uitgangspunt is, conform het wettelijk stelsel, dat de arbeidsovereenkomst door beide partijen door middel van opzegging kan worden beëindigd. Voor de werknemer die van mening is dat hij of zij daardoor is geschaad, is voorzien in de mogelijkheid bij de kantonrechter een vordering tot schadevergoeding in te stellen wegens kennelijk onredelijk ontslag. Voor de gevallen waarin de noodzaak is gegeven op korte termijn tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen, staat de weg van artikel 7:685 BW open, waarbij, om in dat geval geen slechtere situatie te scheppen dan in geval van opzegging, een vergoedings-mogelijkheid in de wet is opgenomen. Bedacht dient te worden dat de kennelijk onredelijk ontslagprocedure met meer waarborgen voor beide partijen is omkleed dan de snelle procedure van artikel 7:685 BW.
10.
[verzoeker] verwijt [verweerster] dat zij na 19 december 2005 niets meer van zich heeft laten horen, maar daarvoor heeft [verweerster], met de op handen zijnde reorganisatie in januari en februari 2006, een naar het oordeel van de kantonrechter plausibele verklaring gegeven.
Omgekeerd heeft ook [verzoeker] stilgezeten en afgewacht ondanks zijn op non actiefstelling waarmee hij het niet eens was. Voor de kantonrechter is in voldoende mate komen vast te staan, want niet echt tegengesproken, dat [verzoeker] pas nadat hij over de reorganisatieplannen had vernomen, in actie is gekomen en een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft ingediend nog voordat de officiële plannen naar buiten waren gekomen. Dat [verzoeker] op 23 februari 2006 via zijn gemachtigde van die plannen op de hoogte was gesteld, is niet voldoende tegengesproken.
[verzoeker] heeft niet onderbouwd waarom een beëindiging op korte termijn van de arbeidsovereenkomst voor hem aangewezen is en waarom hij niet de procedure bij het CWI kan afwachten. Begin februari nog heeft hij aan [verweerster] te kennen gegeven weer aan het werk te willen gaan, eventueel bij een andere vestiging. Waarin vervolgens de verandering van omstandigheden heeft bestaan, heeft [verzoeker] niet aangegeven. Dat deze zou bestaan uit het enkele niet reageren binnen vijf dagen kan de kantonrechter niet inzien. Met het onderhavige verzoek beoogt [verzoeker] kennelijk een (veel) hogere vergoeding te bereiken dan de vergoeding waarop hij recht heeft volgens het Sociaal Plan. In feite zegt [verzoeker] op voorhand, nog voordat hem met toestemming van het CWI ontslag is aangezegd, dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Door zo te handelen doorkruist [verzoeker] de procedure bij het CWI, in welke procedure een onderzoek naar de bedrijfseconomische gronden, alsook toetsing van de andere uitgangspunten in het kader van een collectief ontslag, een eigen plaats hebben gekregen. Door een hogere vergoeding te vorderen (en wellicht te krijgen), kan [verzoeker] ook de in het Sociaal Plan opgenomen voorzieningen ten behoeve van de reorganisatie doorkruisen. Nu verder te verwachten valt, aannemende dat toestemming tot ontslag zal worden verleend, dat de arbeidsovereenkomst op betrekkelijk korte termijn zal eindigen, en [verzoeker] geen aantoonbaar belang heeft bij eerdere beëindiging, beschouwt de kantonrechter het ontbindingsverzoek als een oneigenlijk gebruik van de bevoegdheid de ontbinding te verzoeken.
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter het verzoek zal afwijzen.
11.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoeker] worden veroordeeld in de kosten van de procedure zoals hierna zal worden vermeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
- wijst het verzoek af.
- veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [verweerster] gevallen, welke kosten tot op heden worden begroot op € 500,00 voor salaris van de gemachtigde van [verweerster].
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J.J. Smits, kantonrechter, en op 4 april 2006 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.