HR, 23-03-2007, nr. 40.664
ECLI:NL:HR:2007:BA1262, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-03-2007
- Zaaknummer
40.664
- LJN
BA1262
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Belastingen van lagere overheden (V)
Belastingrecht algemeen (V)
Milieubelastingen (V)
Ruimtelijk bestuursrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BA1262, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑03‑2007; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2004:AO3409, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
BNB 2007/169 met annotatie van W.J.N.M. SNOIJINK
V-N 2007/16.3 met annotatie van Redactie
NTFR 2007/663 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Uitspraak 23‑03‑2007
Inhoudsindicatie
Legesheffing. Vertrouwensbeginsel.
Nr. 40.664
23 maart 2007
RW
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen te Velsen (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 januari 2004, nr. P02/06849, betreffende na te melden van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) geheven leges.
1. Heffing, bezwaar en geding voor het Hof
Ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een bouwvergunning is van belanghebbende een bedrag van € 20.039,43 aan leges geheven, welk bedrag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het hoofd van de afdeling Onroerende Zaken en Belastingen van de gemeente Velsen is verminderd tot € 15.179,90.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en de geheven leges verminderd tot op nihil. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het College heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende heeft op 15 januari 2002 bij de gemeente Velsen een aanvraag ingediend tot het verlenen van een bouwvergunning voor de bouw van veertien vakantiewoningen.
3.1.2. Het College heeft op de onder 3.1.1 vermelde aanvraag gereageerd bij brief aan belanghebbende van 4 februari 2002. Die brief luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
"Hierbij deel ik u mede dat uw bouwaanvraag diverse punten ontbreken voor een volledige beoordeling. Deze punten zijn: (...).
Gelet op het bepaalde in art. 47, lid 1 van de Woningwet wordt u in de gelegenheid gesteld binnen een termijn van 2 weken na dagtekening van dit schrijven de aanvraag aan te vullen door deze gegevens alsnog in 4-voud in te dienen.
Bij voorbaat wijs ik u erop dat, indien deze gegevens niet binnen de gestelde termijn zijn overlegd, uw aanvraag krachtens art. 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht niet verder in behandeling wordt genomen. (...)".
3.1.3. Belanghebbende heeft op voormelde brief van het College niet gereageerd. Bij besluit van het College van 4 juni 2002 is de door belanghebbende aangevraagde vergunning geweigerd.
3.1.4. Ingevolge artikel 2 van de te dezen toepasselijke Leges-verordening 2002 van de gemeente Velsen en onderdeel 12.2.1.2 van de daarbij behorende tarieventabel worden leges geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten bestaande uit het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning.
3.1.5. Voor het Hof was tussen partijen primair in geschil of van belanghebbende terecht leges zijn geheven in verband met de hiervoor in onderdeel 3.1.1 bedoelde aanvraag.
3.2.1. Het Hof heeft (in onderdeel 5.2) - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat het College de onderhavige aanvraag in behandeling heeft genomen en dat aan de in de tarieventabel opgenomen omschrijving van het belastbare feit is voldaan.
3.2.2. Vervolgens heeft het Hof in onderdeel 5.4 en 5.5 geoordeeld dat belanghebbende aan de hiervoor in onderdeel 3.1.2 aangehaalde tekst van de brief van het College van 4 februari 2002 het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat zij geen leges verschuldigd zou zijn in verband met de onderhavige aanvraag indien zij de in die brief gevraagde gegevens niet zou verstrekken.
3.3. De middelen klagen terecht over onbegrijpelijkheid van dit oordeel. Niet valt in te zien dat bij belanghebbende door de brief van 4 februari 2002 de indruk kan zijn gewekt dat geen leges zouden worden geheven. Uit de brief blijkt juist dat de aanvraag al wel in behandeling is genomen; daarmede is aan de omschrijving van het belastbare feit voldaan. De mededeling in de brief dat, als bepaalde gegevens niet zouden worden overgelegd, de aanvraag "niet verder in behandeling" zou worden genomen, kan daaraan niet afdoen. Over (het afzien van heffing van) leges wordt in de brief in het geheel niets gezegd.
's Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor de behandeling van de geschilpunten waaraan het Hof niet is toegekomen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond.
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2007.