HR, 07-06-2002, nr. 36868
ECLI:NL:HR:2002:AE3835
- Instantie
Hoge Raad (Belastingkamer)
- Datum
07-06-2002
- Zaaknummer
36868
- LJN
AE3835
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2002:AE3835, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑06‑2002; (Cassatie)
- Vindplaatsen
WFR 2002/902, 2
V-N 2002/32.21 met annotatie van Redactie
NTFR 2002/837 met annotatie van mr. K. de Graaf
Uitspraak 07‑06‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
Nr. 36.868
7 juni 2002
TVW
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 2 februari 2001, nr. 55/99, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Q voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op f 214.000.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Vlagtwedde de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd. Hij heeft zijn beroepschrift aangevuld bij brief van 17 maart 2001 (met bijlagen), en bij ongedateerde brief, ingekomen op 7 juni 2001 (eveneens met bijlagen).
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlagtwedde (hierna: het college) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het college heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van de klachten en ambtshalve
3.1.
Blijkens rechtsoverweging 5.5 van de bestreden uitspraak heeft belanghebbende aangevoerd dat bij de vaststelling van de waarde ten onrechte geen rekening is gehouden met (onder meer) bouwkundige gebreken, waaronder een ontoereikende hemelwaterafvoer. In rechtsoverweging 5.6, eerste volzin, heeft het Hof de reactie daarop van de heffingsambtenaar weergegeven, te weten dat schade als gevolg van bouwkundige gebreken, waaronder een ontoereikende hemelwaterafvoer, in een civiele procedure tot compensatie behoort te leiden. In de tweede volzin heeft het Hof daarop laten volgen dat derhalve niet aannemelijk is dat zodanige gebreken invloed hebben op de waarde per peildatum.
3.2.
Indien deze (tweede) volzin van rechtsoverweging 5.6 aldus moet worden begrepen dat het Hof ook daarin slechts het standpunt van de heffingsambtenaar heeft willen weergeven, dan heeft het zijn uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed, omdat het in dat geval in rechtsoverweging 5.6 noch elders is ingegaan op het betoog van belanghebbende dat geen rekening is gehouden met de door hem gestelde gebreken.
3.3.
Indien de tweede volzin van rechtsoverweging 5.6 een eigen oordeel van het Hof behelst, dan berust dat op een onjuiste rechtsopvatting. Immers, de omstandigheid dat belanghebbende ter zake van de door hem gestelde gebreken aanspraken jegens derden kan doen gelden, is zonder betekenis voor de waardering van de onroerende zaak, die ingevolge artikel 18, lid 2, van de Wet waardering onroerende zaken moet geschieden naar de staat waarin de zaak op de waardepeildatum verkeert, derhalve met inachtneming van op die datum aanwezige gebreken. Een aanspraak jegens derden is niet een aspect van de staat waarin de onroerende zaak verkeert.
3.4.
Onzeker is of de tweede volzin van rechtsoverweging 5.6 in de ene dan wel in de andere zin moet worden begrepen. Het Hof heeft derhalve onvoldoende inzicht in zijn gedachtegang gegeven, zodat 's Hofs uitspraak niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. 's Hofs uitspraak kan mitsdien niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest; en
gelast dat de gemeente Vlagtwedde aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 160 (€ 72,60).
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2002.