RvdW 2013/602
Klachtprocedure als bedoeld in art. 13a RO. Rechter handelde niet onbehoorlijk.
HR 06-03-2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3462
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
6 maart 2013
- Magistraten
Mrs. G.J.M. Corstens, J.C. van Oven, V. van den Brink
- Zaaknummer
13/01064 (NO 11/45)
- Conclusie
P-G mr. J.W. Fokkens
- LJN
BZ3462
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht / Klachtbehandeling
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
Juridische beroepen / Rechter
Personen- en familierecht / Familieprocesrecht
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Burgerlijk procesrecht / Eerste aanleg
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
Staatsrecht / Rechtspraak
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2013:BZ3462, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 06‑03‑2013
ECLI:NL:PHR:2013:BZ3462, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑12‑2012
- Wetingang
Art. 7 lid 3, 13a RO; art. 31, 32, 198 lid 2, 810 lid 1 en lid 2 Rv; art. 1:238 lid 3 BW
Essentie
Beoordeling of een rechter behoorlijk handelde door de vraag van de Raad voor de Kinderbescherming of de door de Raad opgestelde onderzoeksvragen in overeenstemming zijn met de bedoeling van de eerder gegeven beschikking met een brief te beantwoorden. HR oordeelt dat de rechter niet onbehoorlijk heeft gehandeld. Nu de wet (art. 198 lid 2 Rv) voorziet in de mogelijkheid dat een onderzoek door deskundigen onder leiding van de rechter wordt ingesteld, kan niet worden aangenomen dat diezelfde rechter geen aanwijzingen zou mogen geven indien een door hem ingeschakelde deskundige opheldering vraagt over bepaalde punten met betrekking tot ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.