Rb. Amsterdam, 31-10-2012, nr. 507129 / HA ZA 11-2897
ECLI:NL:RBAMS:2012:BY7164
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
31-10-2012
- Zaaknummer
507129 / HA ZA 11-2897
- LJN
BY7164
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2012:BY7164, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 31‑10‑2012; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 31‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Beëindiging opdracht, recht op loon? Reikwijdte van artikel 7:411 BW. Loon niet afhankelijk van tijdsverloop of voltooiing opdracht.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 507129 / HA ZA 11-2897
Vonnis van 31 oktober 2012
in de zaak van
1. [A],
wonende te [--],
2. [B],
wonende te [--],
eisers,
advocaat mr. J.T. Willemsen te Haarlem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRUNEL ENERGY EUROPE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. drs. T.S. Jansen te Amsterdam.
Eisers zullen hierna worden aangeduid als [A] en [B]. Gedaagde zal worden aangeduid als Brunel.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 20 december 2011 met producties
- -
de conclusie van antwoord met producties
- -
het tussenvonnis van 4 april 2012, waarbij een comparitie van partijen is gelast
- -
het proces-verbaal van comparitie van 7 juni 2012
- -
een akte van [A] en [B]
- -
een antwoordakte van Brunel.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[A] en [B] zijn experts op het gebied van ‘piping engineering’. Daarnaast heeft [A] ook expertise op het gebied van ‘piping design’. Beiden laten zich als opdrachtnemer inhuren door bedrijven in de petrochemische sector.
2.2.
Brunel is een detacheringsmaatschappij. Zij houdt zich onder meer bezig met het verlenen van bemiddelingsdiensten aan industriële ondernemingen, in het bijzonder bedrijven die actief zijn op het gebied van olie- en gasindustrie, chemie, petrochemische industrie en energie-industrie. In opdracht van OMV Petrom S.A., een in Roemenië gevestigde petrochemische onderneming, stelt Brunel personeel ter beschikking ten behoeve van een olie- en gasproject (hierna: het Petromar-project) in Constanta, Roemenië.
2.3.
[B] is op 21 maart 2011 in opdracht van Brunel als ‘piping engineer’ aan het werk gegaan op het Petromar-project. De einddatum van de aan [B] verleende opdracht is 31 december 2011, zo staat in het tussen hem en Brunel gesloten contract.
2.4.
Op 8 augustus 2011 heeft Brunel per e-mail de overeenkomst met [B] beëindigd. Daarbij is vermeld dat 5 augustus 2011 zijn laatste werkdag was.
2.5.
Begin juli 2011 zijn [A] en Brunel een overeenkomst aangegaan op grond waarvan [A] met ingang van 8 augustus 2011 als ‘piping engineer’ werkzaamheden zou gaan verrichten op het Petromar-project. In het contract is als einddatum 24 juli 2012 vermeld. Voordat [A] een aanvang heeft gemaakt met zijn werkzaamheden is hem op 5 augustus 2012 door Brunel onder meer te kennen gegeven dat hij niet zou afreizen naar Roemenië en dat nadere informatie zou volgen. Brunel heeft vervolgens op 10 augustus 2012 per e-mail aan [A] meegedeeld dat het contract met onmiddellijke ingang was beëindigd.
2.6.
In (de bijlagen bij) de contracten van zowel [A] als [B] met Brunel - waarin eerstgenoemden zijn aangeduid als ‘Consultant’ - is onder meer het volgende opgenomen:
SCHEDULE – A
(…)
PROJECT RATE
Consultant is entitled to Project Rate of Euro (…) per day worked. Fee is fixed for the duration of the project. (…)
WORKING SCHEDULE
Five (5) working days per week – Ten (10) hours per working day. A day rate will operate irrespective of hours actually worked, yet anticipated to be a minimum of ten (10) working hours per day without provision for payment of any hours worked in excess of this total per day. (…)
Leave (annual leave / sick leave / R&R leave / public holidays or any other leave) will not be paid. A day worked is a day paid, a day not worked is a day not paid.
R&R LEAVE SCHEDULE
Eight (8) weeks on – two (2) weeks off (unpaid).
3. Het geschil
3.1.
Samengevat vorderen [A] en [B] dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Brunel veroordeelt tot betaling van € 151.600,- aan [A], tot betaling van € 69.700,- aan [B] en tot betaling van € 4.165,- (in totaal) ter zake van buitengerechte¬lijke kosten, alles vermeerderd met wettelijke rente, en met veroordeling van Brunel in de proceskosten.
3.2.
Aan hun vorderingen leggen [A] en [B] primair ten grondslag dat zij op grond van artikel 7:411 Burgerlijk Wetboek (BW) recht hebben op een naar redelijkheid vast te stellen deel van hun loon. In dit geval is dat het volle loon dat zij zouden hebben genoten als de contracten tot de overeengekomen einddata hadden voortgeduurd. Daartoe voeren zij onder meer aan dat Brunel zonder deugdelijke reden de overeenkomsten met onmiddellijke ingang heeft beëindigd, zodat het einde van de opdracht volledig aan Brunel is toe te rekenen. Ook hebben de opzeggingen tot inkomstenderving voor [A] en [B] geleid.
Subsidiair baseren [A] en [B] hun vorderingen op toerekenbaar tekortschieten door Brunel, omdat de opzegging op onbehoorlijke wijze heeft plaatsgevonden.
Meer subsidiair moet de beëindiging als onaanvaardbaar worden aangemerkt, omdat deze in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid, aldus [A] en [B].
3.3.
Brunel voert verweer. Primair bestrijdt zij dat artikel 7:411 BW in dit geval van toepassing is. Subsidiair stelt Brunel zich op het standpunt dat [A] en [B] geen recht hebben op enig loon. Zij verwijst daarvoor naar de omstandigheden dat [A] en [B] hun uit de overeenkomsten voortvloeiende geheimhoudingsverplichtingen hebben geschonden, dat de overeenkomsten steeds tegen een termijn van dertig dagen opzegbaar zijn zonder betalingsverplichting als geen diensten zijn verricht gedurende de opzegtermijn en het feit dat [A] en [B] andere dienstbetrekkingen hebben gevonden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Niet in geschil is dat Brunel de overeenkomsten van opdracht met [A] en [B] heeft mogen opzeggen en dat die overeenkomsten rechtsgeldig zijn geëindigd. Beoordeeld moet worden of [A] en [B] recht hebben op doorbetaling van loon op grond van artikel 7:411 BW. Het eerste lid van die bepaling houdt in dat, indien de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht of de tijd is verstreken waarvoor de opdracht is verleend, en de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging of het verstrijken van die tijd, de opdrachtnemer recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon.
4.2.
[A] en [B] stellen dat artikel 7:411 BW van toepassing is. Tijdens de comparitie hebben zij toegelicht dat in hun schriftelijke contracten wordt gesproken over een ‘project rate’ voor de ‘duration of the Project’. De tijdsduur van artikel 7:411 BW is daarom de contractsduur. [A] en [B] waren ook verplicht om gedurende de contractsduur tegen dit tarief het werk te verrichten, zo stellen zij.
4.3.
Brunel heeft betoogd dat de strekking van de met [A] en [B] gemaakte beloningsafspraken in de weg staat aan toepassing van artikel 7:411 BW. Met [A] en [B] is namelijk een vergoeding per gewerkte dag overeengekomen en niet een beloning voor de gehele periode, zodat de loonaanspraak niet afhankelijk was van de voltooiing van de opdracht of van het verstrijken van de tijd waarvoor de opdracht was verleend. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst Brunel naar een uitspraak van deze rechtbank van 28 december 2011 (LJN: BV2166) en naar de parlementaire geschiedenis (TK 1982-1983, 17 779, nr. 3, pagina 7).
4.4.
Hoewel [A] en [B] zich niet uitdrukkelijk hebben uitgelaten over de vraag waarvan de verschuldigdheid van hun loon afhankelijk was, begrijpt de rechtbank hun stellingname ter comparitie aldus dat hun loonaanspraak afhankelijk was van het verstrijken van de totale contractsduur, omdat voor de gehele duur van hun contracten een vast tarief gold.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 7:411 BW niet van toepassing is op elke overeenkomst van opdracht die voortijdig is geëindigd, maar dat de reikwijdte van die
bepaling zich beperkt tot opdrachten waarbij de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de voltooiing van de opdracht of het verstrijken van de tijd waarvoor de opdracht is verleend. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat artikel 7:411 BW niet van toepassing is op opdrachten waarbij de vergoeding wordt voldaan per tijdseenheid of per werkzaam¬heid, behalve voor zover de beëindiging plaatsvindt binnen een tijdseenheid waarvan de verschuldigdheid van loon afhankelijk is.
4.6.
In Schedule A bij de contracten zijn partijen overeengekomen dat (alleen) voor gewerkte dagen een recht op vergoeding bestaat. Een niet-gewerkte dag - ongeacht de reden van afwezigheid - wordt niet betaald. Daarmee is de verschuldigdheid van loon afhankelijk gemaakt van het aantal dagen waarop [A] en [B] feitelijk werkzaamheden verrichten. Aldus is niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 7:411 BW dat het loon afhankelijk is van het verstrijken van de tijd. De omstandigheid dat het in de contracten genoemde honorarium per gewerkte dag is vastgelegd voor de gehele duur van de opdracht, betekent niet dat daarmee de vergoeding afhankelijk is van het verstrijken van de tijd. Deze omstandigheid laat immers onverlet dat de verschuldigdheid van het loon wordt bepaald door het aantal feitelijk gewerkte dagen.
4.7.
Het voorgaande betekent dat niet is komen vast te staan dat de verschuldigdheid van het loon van [A] en [B] afhankelijk was van het verstrijken van de tijd waarvoor de opdracht is verleend. Evenmin is gesteld of gebleken dat de verschuldigdheid
van het loon afhankelijk was van de volbrenging van de opdracht. Daarmee mist artikel 7:411 BW in dit geval toepassing. Het verweer van Brunel slaagt zodoende. De conclusie is dan ook dat de door [A] en [B] gestelde primaire grondslag hun vorderingen niet kan dragen.
4.8.
Bij gelegenheid van de comparitie hebben [A] en [B] het (subsidiaire) standpunt ingenomen dat, mocht artikel 7:411 BW niet van toepassing zijn, Brunel tekort is geschoten in haar verplichtingen door de opdrachten op te zeggen, zodat Brunel op die grond gehouden is tot het betalen van schadevergoeding. De rechtbank heeft [A] en [B] toegestaan die subsidiaire grondslag bij akte toe te lichten. In de nadien genomen akte hebben [A] en [B] echter volstaan met de blote stelling dat de opzegging op onbehoorlijke wijze heeft plaatsgevonden en dat (dus) sprake is van een tekortkoming, zonder die stellingname te voorzien van enige feitelijke onderbouwing. Hiertoe waren zij wel gehouden, te meer omdat in de dagvaarding het standpunt is ingenomen dat Brunel bevoegd was de overeenkomsten op te zeggen. Derhalve hebben [A] en [B] niet aan hun stelplicht voldaan. Bij gebrek aan feitelijke onderbouwing zijn reeds daarom de vorderingen van [A] en [B] ook op de subsidiaire grondslag niet toewijsbaar. Ditzelfde geldt voor de eerst bij akte opgevoerde, meer subsidiaire grondslag dat de beëindiging in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Ook ter staving daarvan zijn geen concrete feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht.
4.9.
De slotsom is dat de vorderingen van [A] en [B] moeten worden afgewezen.
4.10.
[A] en [B] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Brunel worden begroot op:
- -
griffierecht 3.529,00
- -
salaris advocaat 5.000,00 (2,5 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 8.529,00
4.11.
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen als gevorderd.
4.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [A] en [B] in de proceskosten, aan de zijde van Brunel tot op heden begroot op € 8.529,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [A] en [B] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [A] en [B] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van de achtste dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2012.