Rb. Amsterdam, 28-12-2011, nr. 456948 / HA ZA 10-1325
ECLI:NL:RBAMS:2011:BV2166
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
28-12-2011
- Zaaknummer
456948 / HA ZA 10-1325
- LJN
BV2166
- Roepnaam
Beaumont/Koggeschip
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2011:BV2166, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 28‑12‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Overeenkomst van opdracht, beëindiging, artikel 7:411 BW, duurovereenkomst, opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar, ook op die grond geen recht op (redelijk) loon.
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 456948 / HA ZA 10-1325
Vonnis van 28 december 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BEAUMONT COMMUNICATIONS B.V.,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
eiseres,
advocaat mr. L.P.M. Eenens te Alphen aan den Rijn,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KOGGESCHIP VAKBLADEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.B. de Jong te Almere.
Partijen zullen hierna Beaumont en Koggeschip genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 juni 2011;
- de akte uitlaten tussenvonnis van de zijde van Beaumont van 29 juni 2011;
- de akte uitlaten tussenvonnis van de zijde van Koggeschip van 29 juni 2011;
- de antwoordakte van Beaumont van 27 juli 2011;
- de antwoordakte van Koggeschip van 27 juli 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij het tussenvonnis van 1 juni 2011 (hierna het tussenvonnis) zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of in dit geval is voldaan aan de in het tussenvonnis onder b van rechtsoverweging 4.1 genoemde voorwaarde, dat de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging (van de opdracht) of van het verstrijken van die tijd (waarvoor de opdracht is verleend). Daarbij is overwogen, kort gezegd, dat uit de stellingen van partijen in samenhang bezien met artikel 3 van de overeenkomst zou kunnen worden opgemaakt dat Koggeschip Beaumont per artikel of per nummer heeft betaald voor de door Beaumont verrichte werkzaamheden. In dat geval doet zich, zoals is overwogen in het tussenvonnis, de situatie voor dat de vergoeding wordt voldaan per werkzaamheid in welke situatie artikel 7:411 BW niet van toepassing is.
2.2. Beaumont heeft zich vervolgens bij akte uitgelaten en gesteld, kort samengevat, dat volgens haar de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van de volbrenging van de opdracht gedurende de tijd waarvoor de opdracht is verleend. Volgens Beaumont is de Memorie van Toelichting bij dit artikel niet richtinggevend en is het doel van dit artikel juist om ondernemers in de casuspositie als de onderhavige te beschermen.
Voor het geval de Memorie van Toelichting wel zou worden toegepast heeft Beaumont primair gesteld dat de opdracht die Koggeschip aan haar heeft verleend niet valt onder de uitzondering die in de Memorie van Toelichting wordt vermeld. Daarin wordt een uitzondering gemaakt voor duurovereenkomsten van opdracht waarbij honorering plaatsvindt op basis van tijdseenheden of verrichtingen. Volgens Beaumont gaat het daarbij om overeenkomsten waarbij de aanspraken van de opdrachtnemer vooraf niet goed zijn te bepalen en gaandeweg de opdracht ontstaan en die periodiek plegen te worden afgerekend per tijdseenheid of verrichting. In dit geval is daar volgens haar geen sprake van omdat in de onderhavige overeenkomst soort en omvang van de prestatie en het tijdsbestek waarbinnen moet worden gepresteerd exact is bepaald. Beaumont zou in opdracht van Koggeschip de opmaak, (eind)redactie en vormgeving verzorgen van Kunststof magazine, voor de jaren 2008, 2009 en 2010. Dit magazine verschijnt 9 x per jaar, heeft minimaal 28 pagina’s en er wordt een vergoeding betaald van (laatstelijk) € 535,00 per pagina. In aanvulling op de overeenkomst is mondeling overeengekomen dat Beaumont ook de zogenoemde content van de website van Kunststof magazine per editie (dus ook 9x per jaar) verzorgt in ruil voor een vergoeding van € 210,00 per editie en dat Beaumont 12 x per jaar op de website van Kunststof magazine het nieuws zal bijwerken in ruil voor € 75,00 per keer. Volgens Beaumont kon zij daarom bij het aangaan van de overeenkomst tamelijk precies uitrekenen welke betaling zij wanneer en hoe lang in 2008, 2009 en 2010 tegemoet kon zien, zolang zij maar deugdelijk en tijdig zou blijven presteren.
Subsidiair, namelijk voor het geval de overeenkomst wel zou kwalificeren als een duurovereenkomst waarbij honorering plaatsvindt op basis van tijdseenheden of verrichtingen, heeft Beaumont zich op het standpunt gesteld dat artikel 7:411 lid 1 BW toch van toepassing is. Zij heeft daarbij gewezen op de Memorie van Toelichting, waar staat dat artikel 7:411 lid 1 BW bij zo’n duurovereenkomst niet van toepassing is, behoudens voor zover het gaat om beëindiging binnen een tijdseenheid waarvan de verschuldigdheid van loon afhankelijk is.”(cursivering rechtbank). Volgens Beaumont is van dit laatste sprake omdat de overeenkomst binnen de overeengekomen tijdseenheden van 9x, 9x en 12x in 2008, 2009 en 2010 is beëindigd, terwijl de verschuldigdheid van loon afhankelijk is van het verstrijken van die tijdseenheden.
Tenslotte heeft Beaumont gesteld dat voor zover haar vordering op de primaire grondslag ex artikel 7:411 BW, niet kan worden toegewezen, zij subsidiair aan haar vordering ten grondslag legt dat haar op grond van de redelijkheid en billijkheid een schadevergoeding toekomt die gelijk is aan het volle loon, althans een redelijk loon.
2.3. Koggeschip heeft zich onder verwijzing naar alle facturen die door Beaumont aan Koggeschip zijn verzonden over de jaren 2008 en 2009 (de rechtbank begrijpt dat de vermelding in de akte van de jaartallen 2009 en 2010 hierbij op een vergissing berust) op het standpunt gesteld, kort samengevat, dat in dit geval werd betaald per werkzaamheid. Volgens Koggeschip vermelden de facturen precies welke werkzaamheden in rekening zijn gebracht en werd er per nummer gefactureerd, waarbij er per nummer grote verschillen waren. Beaumont kan zich volgens Koggeschip daarom niet met succes op artikel 7:411 BW beroepen. Koggeschip heeft tenslotte gesteld dat zij meent dat Beaumont haar vordering niet meer van een nadere of aanvullende grondslag kan voorzien, nu dat in strijd is met de regels van de goede procesorde, de wet en het rolreglement.
2.4. Bij de verdere beoordeling neemt de rechtbank zoals in het tussenvonnis reeds is overwogen en anders dan Beaumont voorstaat, de Memorie van Toelichting bij artikel 7:411 BW wel in aanmerking bij de beoordeling of in dit geval is voldaan aan de voorwaarden genoemd in dit artikel. Beaumont stelt wel dat een zuivere wetshistorische interpretatie slechts één van de wijze van rechtsvinding is waar de rechtbank zich niet blind op zou moeten staren, maar dit kan er niet toe leiden dat de Memorie van Toelichting buiten beschouwing zou moeten blijven. Dit klemt te minder nu uit die Memorie van Toelichting duidelijk blijkt dat de wetgever heeft beoogd om het toepassingsbereik van dit artikel te beperken voor de daar omschreven en hierna te bespreken overeenkomsten van opdracht.
2.5. In de Memorie van Toelichting bij artikel 7:411 BW (TK 1982-1983, 17 779, nr. 3) staat, voor zover hier relevant,: “Artikel 14 (de rechtbank leest: het huidige artikel 7:411 BW) geldt niet voor opdrachten die duurovereenkomsten vormen in die zin dat de honorering plaatsvindt op basis van tijdseenheden of verrichtingen conform een overeengekomen of gebruikelijk tarief, behoudens voor zover het gaat om beëindiging binnen een tijdseenheid waarvan de verschuldigdheid van loon afhankelijk is.”
2.6. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval de verschuldigdheid van loon niet afhankelijk van de volbrenging van de overeenkomst tot opdracht of van het verstrijken van de tijd. Het loon voor Beaumont was immers afhankelijk gesteld van de werkzaamheden die per nummer werden verricht. Per nummer werd door Beaumont een factuur gezonden. Dit volgt uit de door Koggeschip na het tussenvonnis in het geding gebrachte facturen over de jaren 2008 en 2009. In die facturen staat vermeld dat het betreft de nota voor de redactie, fotografie, vormgeving en aanlevering van zogenoemde pdf-bestanden voor het drukken van het in die factuur genoemde nummer van Kunststof magazine. De omstandigheid dat mondeling is overeengekomen dat Beaumont ook de website content aanpaste, maakt dit niet anders, nu uit de eigen stellingen van Beaumont kan worden afgeleid dat hiervoor per keer een bedrag in rekening werd gebracht.
2.7. Beaumont heeft gesteld dat de onderhavige overeenkomst niet kwalificeert als een duurovereenkomst van opdracht als bedoeld in de Memorie van Toelichting, omdat, gelet op het minimum aantal pagina’s van 28 en het aantal afgesproken exemplaren per jaar, vooraf duidelijk was op welke vergoeding Beaumont aanspraak kon maken, indien zij zou blijven presteren. Beaumont maakt hier een onderscheid tussen duurovereenkomsten waarbij vooraf de omvang van de vergoeding niet vaststaat en duurovereenkomsten waarbij dat wel het geval is, waarbij zij met voorbeelden heeft uiteengezet op welk moment volgens haar ‘de zaak van kleur verschiet’. De rechtbank volgt Beaumont hierin echter niet. Voor het maken van een dergelijk onderscheid kan immers in de Memorie van Toelichting noch elders grond worden gevonden. De omstandigheid dat Beaumont voor het jaar 2010 kon inschatten op welke vergoeding zij minimaal recht zou hebben in het geval zij de desbetreffende nummers en aanpassingen op de website in het jaar 2010 zou maken, kan er niet aan afdoen dat Koggeschip Beaumont per werkzaamheid betaalde.
2.8. De stelling van Beaumont, dat de in de Memorie van Toelichting genoemde uitzondering hier niet van toepassing is omdat het hier gaat om de situatie waarin de overeenkomst is beëindigd binnen de tijdseenheid waarvan de verschuldigdheid van loon afhankelijk is, onderschrijft de rechtbank evenmin. Vast staat dat op 24 november 2009 per 1 januari 2010 is opgezegd. Gesteld noch gebleken is dat die opzegging geschiedde binnen een periode waarin werk is verricht waarvoor in 2010 zou worden betaald.
2.9. Het voorgaande leidt tot de slotsom, dat Beaumont zich niet met succes kan beroepen op artikel 7:411 BW.
2.10. Bij akte na tussenvonnis heeft Beaumont, subsidiair, aan haar vordering ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat Koggeschip schadeplichtig is omdat zij de overeenkomst voortijdig heeft opgezegd. Aldus heeft Beaumont haar eis veranderd als bedoeld in artikel 130 Rv. Koggeschip heeft bezwaar gemaakt tegen deze verandering van eis.
2.11. Op grond van artikel 130 Rv is Beaumont bevoegd de gronden van haar eis te veranderen zolang nog geen eindvonnis is gewezen. Koggeschip stelt wel dat het toestaan van de eiswijziging in strijd is met de goede procesorde, maar heeft nagelaten te onderbouwen waarom dat volgens haar hier het geval is. Ook ambtshalve ziet de rechtbank geen aanleiding om de eiswijziging wegens strijd met de goede procesorde te weigeren, waarbij wordt betrokken dat niet is gebleken dat de procedure thans onredelijk wordt vertraagd. De eiswijziging wordt daarom toegestaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om Koggeschip nog in de gelegenheid te stellen op deze eiswijziging te reageren, omdat zij hierdoor, gelet op het navolgende, niet in haar belangen wordt geschaad. Daarbij is mede in achtgenomen dat zij op de feitelijke stellingen van Beaumont, die thans ter onderbouwing van de subsidiaire grondslag worden aangevoerd, reeds eerder bij conclusie van antwoord heeft gereageerd.
2.12. Beaumont heeft gesteld dat de voortijdige opzegging van Koggeschip van de overeenkomst niet was gerechtvaardigd op basis van onder meer de omstandigheden dat partijen langdurig met elkaar hebben samengewerkt, Beaumont in een afhankelijke positie is gebracht door Koggeschip waarvan Koggeschip misbruik heeft gemaakt, Koggeschip de belangrijkste werknemers van Beaumont heeft overgenomen zonder vergoeding en dat Beaumont haar verplichtingen uit de overeenkomst steeds naar tevredenheid van Koggeschip is nagekomen. Volgens Beaumont is Koggeschip daarom op grond van de redelijkheid en billijkheid gehouden om de schade die Beaumont lijdt te vergoeden. Deze schade begroot Beaumont op het volle loon, althans een redelijk loon, minus de besparingen zoals Beaumont die heeft gevorderd in de dagvaarding.
2.13. Bij de beoordeling van subsidiaire grondslag van de vordering van Beaumont dient te worden nagegaan of de opzegging door Koggeschip naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In dat geval maakt Beaumont terecht aanspraak op loon, verminderd met de besparingen.
2.14. Bij die beoordeling staat voorop dat de opdrachtgever op grond van artikel 7:408, eerste lid, BW bevoegd is de overeenkomst te alle tijde op te zeggen. Hieruit volgt dat Koggeschip in beginsel bevoegd was de overeenkomst op te zeggen. De omstandigheid dat de overeenkomst niet voorziet in de mogelijkheid van tussentijdse opzegging, maakt dit niet anders. De overeenkomst sluit dit namelijk ook niet uit. Anders dan Beaumont kennelijk meent volgt uit artikel 7 van de overeenkomst, waarin staat dat de overeenkomst telkens stilzwijgend en onder dezelfde voorwaarden wordt voorgezet met een periode van één jaar indien niet voor 1 oktober 2010 anders is overeengekomen, niet dat tussentijdse opzegging voor 1 oktober 2010 niet mogelijk zou zijn.
2.15. De opzegging zou niettemin naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, indien Koggeschip geen gewichtige reden voor die opzegging had en/of de wijze van de opzegging onvoldoende rekening hield met de gerechtvaardigde belangen van Beaumont.
2.16. Uit de stellingen van Koggeschip begrijpt de rechtbank dat zij stelt dat zij een gewichtige reden voor de opzegging had. Zij heeft onder meer aangevoerd, kort samengevat, zij in de zomer van 2009 stuitte op onwil bij (directeur [A] van) Beaumont om met haar in gesprek te gaan over het oplossen van de terugvallende advertentie inkomsten en een afnemend aantal abonnees en zij bovendien in september 2009 ontdekte dat er grote onrust was bij het personeel van Beaumont, dat dreigde weg te lopen, waardoor Koggeschip zich zorgen ging maken over de continuïteit van haar bladen. Op grond van deze stellingen, die Koggeschip heeft onderbouwd met een tweetal verklaringen van oud-werknemers van Beaumont die de onrust binnen Beaumont beschrijven, heeft Koggeschip aangetoond dat zij tot het moment waarop zij (op 24 november 2009) de overeenkomst beëindigde geen zekerheid van Beaumont had verkregen dat Kunststof magazine vanaf januari 2010 zou kunnen verschijnen. De stelling van Beaumont, dat zij aan Koggeschip heeft medegedeeld dat er voldoende mensen waren na 1 januari 2010 voor de redactie en dat [A] desnoods zelf met diens zaakwaarnemer de redactie zou kunnen doen, kan daar niet aan afdoen. Voorstelbaar is immers dat Koggeschip op deze mededeling niet heeft vertrouwd, waarbij meeweegt dat uit de overgelegde correspondentie volgt dat de verhoudingen tussen de directeur van Beaumont, [A], en Koggeschip, op dat moment verstoord waren. Uit het voorgaande volgt dat Koggeschip een gewichtige reden had om de overeenkomst op te zeggen, zodat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet om die reden onaanvaardbaar wordt geacht.
2.17. Ten aanzien van de wijze van opzegging geldt dat gesteld noch gebleken is dat Koggeschip een onredelijke opzegtermijn in acht heeft genomen. Hoewel de termijn waarbinnen is opgezegd kort is te noemen, kan niet worden geoordeeld dat deze termijn onredelijk kort was. Daarbij komt dat onweersproken is gesteld dat zich reeds vanaf de zomer 2009 problemen in de samenwerking voordeden. Op basis daarvan had Beaumont daarom niet zonder meer mogen verwachten dat de overeenkomst in stand zou blijven tot het afgesproken tijdstip. Voor zover Beaumont heeft gesteld dat zij omvangrijke investeringen heeft gedaan ten behoeve van de opdracht in de verwachting dat die tenminste drie jaar zou duren, heeft zij deze stelling onvoldoende onderbouwd. In het bijzonder geldt dat van haar mocht worden verwacht dat zij gemotiveerd stelt en onderbouwt om welke investeringen het gaat en in hoeverre zij die nog niet heeft terugverdiend. Aangenomen mag immers worden dat die investeringen zijn verdisconteerd in het loon, zodat zij gedurende de eerste twee jaar al op investeringen zal hebben terugverdiend. Gelet op het voorgaande kan evenmin worden geoordeeld dat de wijze van opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
2.18. Het voorgaande betekent dat de vorderingen van Beaumont ook op grond van de subsidiaire grondslag niet voor toewijzing in aanmerking komen.
2.19. De slotsom is dat de vorderingen van Beaumont zullen worden afgewezen, met veroordeling van Beaumont in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden aan de zijde van Koggeschip begroot op: € 2.245,- aan vastrecht en op € 4.263,00 (3 punten x toepasselijke liquidatietarief van € 1.421,00) aan salaris advocaat, derhalve in totaal
€ 6.500,00. De rechtbank heeft daarbij in totaal 1 punt toegekend voor de akte en de antwoordakte na het tussenvonnis.
2.20. Koggeschip heeft gevorderd te bepalen dat de proceskosten aan haar worden voldaan binnen 4 dagen na betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan Beaumont ook de wettelijke rente over de proceskosten is verschuldigd. De rechtbank zal deze vordering in zoverre toewijzen dat de wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis, nu deze termijn redelijk is te achten.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst het gevorderde af;
3.2. veroordeelt Beaumont in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van Koggeschip begroot op € 6.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daar¬over met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis;
3.3. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R.P.J. Davids en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2011.(