In het dossier in de samenhangende zaak van de verdachte 20/03898 bevindt zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken wel een pleitnota die blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 10 november 2020 in die zaak aan het hof is overgelegd. Die pleitnota ziet echter slechts op de feiten die in de samenhangende zaak 20/03898 aan de verdachte zijn tenlastegelegd en het in die pleitnota vermelde parketnummer – “21-004466-19” – komt ook (enkel) overeen met het parketnummer dat is vermeld op het arrest van het hof dat wordt bestreden in de samenhangende zaak. In het bestreden arrest van het hof in de voorliggende zaak wordt een ander parketnummer vermeld: “21-006578-19”.
HR, 12-07-2022, nr. 20/03900
ECLI:NL:HR:2022:999
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-07-2022
- Zaaknummer
20/03900
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:999, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑07‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:483
ECLI:NL:PHR:2022:483, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑05‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:999
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0152
Uitspraak 12‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Weigeren van medewerking aan ademonderzoek (art. 163.2 WVW 1994) en rijden terwijl hij wist dat rijbewijs ongeldig was verklaard (art. 9.2 WVW 1994). Ontbrekende pleitnota in hoger beroep, bevestiging voorzitter hof per brief dat pleitnota in het ongerede is geraakt. Pleitnota die in p-v van tz. in h.b. is vermeld, ontbreekt bij stukken die aan HR zijn gezonden. N.a.v. een door raadsman o.g.v. art. 4.3.6.3 Procesreglement HR gedaan verzoek is bij hof nadere informatie ingewonnen. waarna. O.g.v. die informatie moet worden aangenomen dat pleitnota niet meer beschikbaar zal komen. HR kan daardoor niet nagaan of op tz. meer verweren zijn gevoerd dan die in ‘s hofs uitspraak zijn vermeld dan wel of daar uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht die niet in deze uitspraak zijn vermeld. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 20/03898.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03900
Datum 12 juli 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 november 2020, nummer 21-006578-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak nietig zijn, omdat de pleitnota die op de terechtzitting in hoger beroep door de raadsvrouw van de verdachte aan het hof is overgelegd, zich niet bij de stukken van het geding bevindt.
2.2
Volgens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft de raadsvrouw van de verdachte het woord tot verdediging gevoerd. Het proces-verbaal houdt het volgende in:
“De verdachte en de raadsvrouw voeren het woord tot verdediging, waarbij de raadsvrouw het woord voert overeenkomstig haar pleitnota, die aan het hof is overgelegd en aan dit procesverbaal is gehecht.”
2.3
De pleitnota die in het proces-verbaal is vermeld, ontbreekt bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn gezonden. Naar aanleiding van een door de raadsman op grond van artikel 4.3.6.3 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden gedaan verzoek is bij het hof nadere informatie ingewonnen. Op grond van die informatie moet worden aangenomen dat die pleitnota niet meer beschikbaar zal komen. De Hoge Raad kan daardoor niet nagaan of op de terechtzitting meer verweren zijn gevoerd dan die in de uitspraak van het hof zijn vermeld, dan wel of daar uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht die niet in deze uitspraak zijn vermeld. Het cassatiemiddel slaagt daarom.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2022.
Conclusie 31‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting nietig is, aangezien de ter terechtzitting overgelegde pleitnota zich niet bij de stukken van het geding bevindt. Het middel is terecht voorgesteld, waarbij in aanmerking is genomen dat uit de bij het hof ingewonnen informatie blijkt dat de pleitnota ook niet meer beschikbaar zal komen. Conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03900
Zitting 31 mei 2022
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 24 november 2020 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens 1. “overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994” en 2. “overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. Voorts heeft het hof de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van tien maanden opgelegd en de in het arrest vermelde beslissingen genomen omtrent de tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen.
Er bestaat samenhang met de zaak 20/03898. Ook in die zaak zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2020 nietig is, aangezien de door de raadsvrouw bij die gelegenheid aan het hof overgelegde pleitnota zich niet (meer) bij de stukken van het geding bevindt.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2020 blijkt dat de raadsvrouw van de verdachte het woord heeft gevoerd overeenkomstig haar pleitnota die aan het hof is overgelegd en aan het proces-verbaal van de terechtzitting is gehecht. De in dit proces-verbaal vermelde pleitnota ontbreekt evenwel bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken.1.
6. Overeenkomstig het bepaalde in art. 4.3.6.3 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden heeft de raadsman van de verdachte bij faxbericht van 17 mei 2021 (tijdig) verzocht om alsnog in het bezit te worden gesteld van een afschrift van de in het middel bedoelde pleitnota. Naar aanleiding hiervan is het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij schrijven van 31 augustus 2021 verzocht om de ontbrekende pleitnota te doen toekomen aan de strafadministratie van de Hoge Raad. In reactie hierop heeft een raadsheer van het hof in een brief van 2 september 2021 bericht dat het opgevraagde document in het ongerede is geraakt. Op 7 oktober 2021 is namens de Griffier van de Hoge Raad aan de verdachte bericht dat een afschrift van het voormelde verzoek van de Hoge Raad aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vergezeld van de reactie van het hof in het digitaal dossier is geplaatst en de raadsman van de verdachte daarvan een afschrift op papier ontvangt.
7. Uit het vorenstaande volgt dat de ter terechtzitting overgelegde pleitnota zich niet (meer) bij de stukken van het geding bevindt en ook niet meer beschikbaar zal komen. Vanwege de ontbrekende pleitnota kan de Hoge Raad niet nagaan of op de terechtzitting meer verweren zijn gevoerd dan wel of daar meer uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht dan die in de uitspraak van het hof zijn vermeld. Dat heeft nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak tot gevolg.2.
8. Het middel is dus terecht voorgesteld.
9. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑05‑2022
Vgl. onder (veel) meer HR 2 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:243 en HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1138.