Hof 's-Hertogenbosch, 05-04-2019, nr. 20-002467-16
ECLI:NL:GHSHE:2019:1398
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
05-04-2019
- Zaaknummer
20-002467-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2019:1398, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 05‑04‑2019; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1491
- Wetingang
art. 14a Wetboek van Strafrecht; art. 14b Wetboek van Strafrecht; art. 14c Wetboek van Strafrecht; art. 22c Wetboek van Strafrecht; art. 22d Wetboek van Strafrecht; art. 57 Wetboek van Strafrecht; art. 225 Wetboek van Strafrecht; art. 420bis Wetboek van Strafrecht; art. 420ter Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 05‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Het hof komt tot een bewezenverklaring van medeplegen van witwassen (feit 1), medeplegen van gewoontewitwassen (feit 2) en het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, meermalen gepleegd (feit 4). Het hof vernietigt de vrijspraak van de rechtbank en veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Parketnummer : 20-002467-16
Uitspraak : 5 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 25 juli 2016 in de strafzaak met parketnummer 01-879067-13 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft verdachte bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde (telkens in de medeplegen-variant) zal veroordelen tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 uren, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren, onder verbeurdverklaring van het woonhuis en het erf aan de [adres 1] en teruggave van de bivakmuts, een slotentrekker en een sleutel aan verdachte.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 8 oktober 2013 te
's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten een woning met garage en/of aanhorigheden gelegen aan de [adres 1] , heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, althans van (een) voorwerp(en), te weten voornoemde woning met garage en/of aanhorigheden, gebruik heeft gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en)
– onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2:zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 8 oktober 2013, te
's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans schuldwitwassen, immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
- van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld van euro 49.848,51 de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld van euro 49.848,51, was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten een hoeveelheid geld van euro 49.848,51 voorhanden had, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf en/of
- ( telkens) een voorwerp, danwel een of meer voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld, danwel een of meerdere hoeveelheden geld, waaronder:
* een geldbedrag van euro 49.848,51 (ter betaling aan [bedrijf 1] in verband met de aankoop van de woning [adres 1] ) en/of
* diverse geldbedragen met betrekking tot de aankoop/betaling van (luxe) gebruiksgoederen (onder meer sanitair, inbouwapparatuur en/of elektronische apparatuur voor de woning [adres 1] ) en/of
* diverse geldbedragen ten behoeve van de verbouwing van de woning [adres 1] en/of
* een of meer andere geldbedragen,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3:zij op of omstreeks 25 januari 2013 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een schenkingsovereenkomst (tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als 'schenker' en [verdachte] als 'begiftigde') – zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid in voormelde schenkingsovereenkomst opgenomen, althans verklaard: 'De schenker verklaart te hebben geschonken van hand tot hand aan de begiftigde sub 2 genoemd, een bedrag van éénenvijftigduizend euro (euro 51.000,00), welk bedrag de begiftigde sub 2 genoemd verklaarde van haar ouders genoemd, te hebben ontvangen en welke schenking zij derhalve bij deze accepteert.' en/of die schenkingsovereenkomst voorzien van haar, verdachtes, handtekening, in elk geval die schenkingsovereenkomst ondertekend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
4:zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de maand januari 2013 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring en/of salarisspecificatie over de maand januari 2013 en/of een schenkingsovereenkomst, – (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken (telkens) hierin dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) die werkgeversverklaring en/of salarisspecificatie over de maand januari 2013 en/of die schenkingsovereenkomst heeft/hebben doen toekomen aan ABN AMRO Bank NV ter verkrijging van een hypothecaire geldlening (voor de aankoop van een woning aan de [adres 1] ) en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
- op die werkgeversverklaring als naam werkgever was vermeld: [onderneming] , en/of als naam werknemer was vermeld: [verdachte] , en/of was vermeld dat de werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft of is aangesteld in vaste dienst, en/of als bruto jaar salaris was vermeld euro 27.600 en/of
- op die salarisspecificatie over de maand januari 2013 was vermeld: Bruto salaris euro 2300,00 en/of
- in die schenkingsovereenkomst was opgenomen, althans vermeld: 'De schenker verklaart te hebben geschonken van hand tot hand aan de begiftigde sub 2 genoemd, een bedrag van éénenvijftigduizend euro (euro 51.000,00), welk bedrag de begiftigde sub 2 genoemd verklaarde van haar ouders genoemd, te hebben ontvangen en welke schenking zij derhalve bij deze accepteert'.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier blijkt het volgende.
Door de ABN AMRO is een kopie van een schenkingsovereenkomst uitgeleverd, gedateerd
25 januari 2013 te 's-Hertogenbosch. Deze schenkingsovereenkomst komt voort uit het
hypotheekdossier met betrekking tot de door [verdachte] afgesloten hypotheek voor het pand [adres 1] . In deze schenkingsovereenkomst zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als schenker opgenomen en is [verdachte] als begiftigde opgenomen. In de schenkingsovereenkomst is het volgende vermeld:
'De schenker verklaart te hebben geschonken van hand tot hand aan de begiftigde sub 2
genoemd, een bedrag van éénenvijftigduizendeuro (€ 51.000,00), welk bedrag de begiftigde
sub 2 genoemd verklaarde van haar ouders genoemd. te hebben ontvangen en welke zij
derhalve bij deze accepteert'.
De schenkingsovereenkomst is op 25 januari 2013 ondertekend door [medeverdachte 1] ,
[medeverdachte 2] en [verdachte] .
De getuige [getuige 1] , heeft bij de
politie verklaard dat [verdachte] een woning wilde kopen in Den Bosch voor een
bedrag van € 180.000,-. Het was een woning op het adres [adres 1] .
Aan de hand van de door haar overgelegde bescheiden heeft de getuige [getuige 1] berekend
dat zij toen, op 17 januari 2013, een bedrag kon lenen van ongeveer € 137.000,-. Hij heeft
haar toen de mogelijkheden genoemd om het financieringstekort op te vullen. Eén van de
mogelijkheden was een belastingvrije schenking van € 51.000,- door de ouders aan [verdachte]
Haar vader ( [medeverdachte 1] ) zei toen dat die schenking wel tot de mogelijkheden behoorde.
De getuige [getuige 2] , heeft bij de politie verklaard dat de combinatie van de verstrekte werkgeversverklaring, de salarisspecificatie èn de schenkingsovereenkomst de ABN-AMRO
bank er toe bewogen hebben om [verdachte] een hypotheek te verstrekken ten behoeve
van de aankoop van het onroerend goed [adres 1] voor een
bedrag van € 137.000,-.
De genoemde woning is ook daadwerkelijk door [verdachte] aangekocht. Het verschil tussen de koopsom en de hypothecaire geldlening heeft zij aan de notaris overgemaakt. Zij had een bedrag van € 10.000,- cash van haar vader [medeverdachte 1] gekregen. Daarnaast is er een bedrag van € 41.000,- door de besloten vennootschap [onderneming] overgemaakt op de bankrekening van [verdachte] met de omschrijving 'volgens afspraak'. Volgens [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , die destijds middellijk aandeelhouder en bestuurder van [onderneming] was, was het de bedoeling dat [medeverdachte 1] de aandelen van deze besloten vennootschap op korte termijn zou overnemen.
[verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij het bedrag van € 41.000,- van haar ouders geschonken heeft gekregen.
Gelet op het vorenstaande, kan naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de in de tenlastelegging bedoelde schenkingsovereenkomst valselijk is opgemaakt of is vervalst. Aan de schenkingsovereenkomst is immers daadwerkelijk uitvoering gegeven conform hetgeen in die overeenkomst is vermeld. Dat het geschonken geldbedrag geheel of ten dele uit enig misdrijf afkomstig was (zoals hof hierna zal overwegen), doet hier niet aan af.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
zij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 augustus 2013 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een woning met garage en aanhorigheden gelegen aan de [adres 1] , heeft verworven, terwijl zij en haar mededader wisten, dat bovenomschreven voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
2:
zij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 augustus 2013, te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, en haar mededader
- van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld de werkelijke aard en de herkomst verborgen en verhuld, terwijl zij, verdachte, en haar mededader wisten, dat dat voorwerp
– onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf en
- telkens een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, waaronder:
* geldbedragen,
verworven en voorhanden gehad en omgezet, terwijl zij, verdachte, en haar mededader telkens wisten, dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
4:
zij in of omstreeks de maand januari 2013 te 's-Hertogenbosch, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse werkgeversverklaring en salarisspecificatie over de maand januari 2013 – elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – als ware die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte, die werkgeversverklaring en salarisspecificatie over de maand januari 2013 heeft doen toekomen aan ABN AMRO Bank NV ter verkrijging van een hypothecaire geldlening (voor de aankoop van een woning aan de [adres 1] ) en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat
- op die werkgeversverklaring als naam werkgever was vermeld: [onderneming] , en als naam werknemer was vermeld: [verdachte] , en was vermeld dat de werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft of is aangesteld in vaste dienst, en als bruto jaar salaris was vermeld euro 27.600 en
- op die salarisspecificatie over de maand januari 2013 was vermeld: Bruto salaris euro 2300,00.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 4 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde. Zij heeft daartoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
[verdachte] was vanaf december 2012 werkzaam bij [onderneming] . Van de bedrijfsactiviteiten door [medeverdachte 1] die daarvóór hebben plaatsvonden was zij niet op de hoogte en daarvan hoefde zij ook niet te weten. Zij wist noch behoorde te weten dat het geld dat haar ouders in haar woning stopten van misdrijf afkomstig was. Dat de administratie van het bedrijf niet op orde was, betekent niet dat zij hieromtrent wetenschap had of moet hebben gehad. Uit niets blijkt dat verdachte ervan op de hoogte was of kon zijn dat er zwart geld in het bedrijf omging. Van een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] was geen sprake. Ook droeg zij geen kennis van contante stortingen op de bankrekening van het bedrijf telkens vóór de loonbetaling aan haar plaatsvond. Haar loon werd giraal aan haar overgemaakt. Daarvan ontving zij loonstroken.
Uit het onderzoek is niet gebleken dat [onderneming] werd gebruikt om geld wit te wassen. Er werden bedden en matrassen verkocht. [medeverdachte 1] deed dat kennelijk zwart, hetgeen een fiscaal delict oplevert, maar daarvan droeg [verdachte] geen wetenschap.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij ongeveer 40.000 euro aan de verbouwing en modernisering van [verdachte] woning heeft geïnvesteerd. Voor het overige werd er door familie, vrienden en kennissen om niet in de woning geklust.
Wat betreft de gevorderde verbeurdverklaring van de woning: op de woning rust naast strafvorderlijk beslag ook conservatoir beslag. Een verbeurdverklaring van de woning zou onevenredig nadeel voor verdachte tot gevolg hebben. De woning kan dan immers niet meer worden gebruikt ter zekerheidsstelling van de ontnemingsvordering. Bovendien, als verdachte de woning kwijt zou raken en de ABN AMRO bank zou het bedrag van ongeveer 140.000 euro terugvorderen, terwijl de woning een waarde heeft van ongeveer 240.000,-, zou dat haar een schadepost van bijna vier ton opleveren, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit de gebruikte bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Uit de gegevens van de belastingdienst blijkt dat [onderneming] heeft aangegeven dat
[medeverdachte 1] in november 2012 in loondienst is gekomen van deze vennootschap. Het gestelde dienstverband loopt door tot en met april 2013.
[verdachte] is bij [onderneming] in dienst gekomen met ingang van december 2012 en genoot de eerste maand een brutoloon van € 1.606,-. Vanaf januari 2013 werd dit brutoloon zonder duidelijke reden verhoogd tot € 2.300,- per maand. Volgens de branchevereniging was het salaris dat [verdachte] ontving (veel) hoger dan gebruikelijk voor de functie van ongeschoold verkoopmedewerker.
Uit de bankgegevens blijkt dat vóór iedere uitbetaling van salaris aan [medeverdachte 1] en [verdachte] door [onderneming] een contante storting van een gelijk bedrag op de rekening van [onderneming] werd gedaan.
In januari 2013 wilde [verdachte] een woning kopen aan de [adres 1] .
Bij de aanvraag van [verdachte] voor de hypothecaire geldlening ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [adres 1] was een werkgeversverklaring met salarisstrook gevoegd. De getuige [getuige 2] , heeft bij de politie verklaard dat de combinatie van de verstrekte werkgeversverklaring, de salarisspecificatie en de schenkingsovereenkomst de ABN-AMRO ertoe heeft bewogen om [verdachte] een hypotheek te verstrekken ten behoeve van de aankoop van het onroerend goed [adres 1] voor een bedrag van € 137.000,-.
[onderneming] zou zich bezighouden met de verkoop van bedden en matrassen. Op basis van de voorhanden zijn de dossierstukken concludeert het hof dat er bij [onderneming] slechts sprake van een façade en derhalve niet van een werkelijk functionerend bedrijf. Een façade die het onder andere mogelijk maakte criminele contante gelden wit te wassen. Er zijn immers in de boekhouding van het bedrijf geen klantenlijsten, overboekingen, bonnen over garanties van verkochte producten enz. aangetroffen. In de boekhouding bevonden zich ook geen facturen van verkochte bedden of matrassen, behalve één die dateerde van vóórdat verdachte in dienst kwam. Er waren enkel een handjevol bestelbonnen zonder naam. Ook was sprake van een zeer beperkte inkoop van bedrijfsgoederen die nauwelijks voldoende lijkt om een showroom te vullen, slechts voldoende om de façade te creëren.
Het onderzoek naar [onderneming] geeft naar het oordeel van het hof niet alleen een beeld van een bedrijf met een zeer slecht geordende, dan wel grotendeels ontbrekende administratie, maar het onderzoek maakt ook duidelijk dat feitelijk geen sprake was van een daadwerkelijk functionerend bedrijf dat zich bezig hield met de verkoop van bedden en matrassen. Dat er kennelijk wel reclame werd gemaakt maakt dat niet anders. Ook dat was kennelijk bedoeld om de schijn van een werkelijk bedrijf op te houden.
Ten aanzien van verdachte concludeert het hof dat weliswaar formeel sprake was van een dienstbetrekking, maar feitelijk was sprake van een fictief dienstverband. Uit het dossier blijkt immers dat over de bezigheden van verdachte binnen het bedrijf verschillend wordt verklaard. Uit geen enkel schriftelijk bescheid in de administratie van het bedrijf blijkt dat verdachte feitelijk een verkooptransactie heeft verricht of daadwerkelijk iets heeft verkocht of dat verdachte zich kennelijk bezig heeft gehouden met de administratie van het bedrijf, zoals [medeverdachte 1] heeft verklaard, terwijl zij zelf heeft verklaard dat zij zich niet met de cijfers bezighield. Ook van andere werkzaamheden door verdachte voor het bedrijf is feitelijk niets geregistreerd. Ten slotte heeft verdachte over haar concrete activiteiten als werkneemster van [onderneming] niet of slechts in beperkte zin willen verklaren en heeft daarbij geen enkele naam van een klant genoemd.
Verdachte is kort voordat zij een huis wilde gaan kopen 'fictief' bij het bedrijf gaan werken met – zo komt uit het dossier naar voren – het enkele doel om daarmee te bewerkstelligen dat zij een 'wit' salaris zou kunnen ontvangen en op grond daarvan een hypotheek zou kunnen krijgen. Daarmee stelt het hof tevens vast dat ten aanzien van de genoemde salarisstrook en de opgemaakte werkgeversverklaring sprake is van geschriften waarvan de inhoud niet de werkelijkheid weergeeft en er derhalve sprake is van valse geschriften, alsmede dat de aan verdachte maandelijks overgemaakte bedragen geen loon betrof.
Het hof trekt op grond van het voorgaande ook de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat er sprake was van een fictief dienstverband, dat de maandelijkse bedragen die zij ontving geen loon waren en dat de salarisstrook en de opgemaakte werkgeversverklaring slechts als doel hadden als echt en onvervalst te gebruiken ter verkrijging van een hypothecaire lening en hiermee de bank op te lichten. Het hof acht op grond van het voorgaande dan ook bewezen dat verdachte wist dat de salarisstroken en de werkgeversverklaring vals waren.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring voor het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel 'afkomstig uit enig misdrijf' niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Uit het voorgaande volgt dat [verdachte] een valse werkgeversverklaring en salarisspecificatie heeft verstrekt aan de ABN AMRO bank om deze ertoe te bewegen aan haar een hypothecaire lening te verstrekken voor de aankoop van de woning aan de [adres 1] . Slechts op basis van deze valse bescheiden heeft zij de woning kunnen verwerven. [medeverdachte 1] heeft zijn dochter geholpen bij het verwerven en witwassen van de woning. Hij heeft door zijn dochter 'fictief' in dienst te nemen en valse salarisstroken en een valse werkgeversverklaring te verstrekken een bijdrage geleverd aan dit verwerven. Daarbij was tussen beiden sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij voor beiden geldt dat hun intellectuele en materiële bijdrage van voldoende gewicht was bij de voorbereiding, de uitvoering en de afhandeling van het delict.
Dat een voorwerp 'afkomstig is uit enig misdrijf', kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs (vgl. HR 18-12-2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, r.o. 2.3.1.-2.4.).
Zoals hierboven door het hof geconcludeerd is er in het geval van verdachte geen sprake geweest van een werkelijk bestaand dienstverband. De salarisbetalingen die verdachte heeft verkregen – en waarop de geldbedragen als bedoeld in de bewezenverklaring van feit 2 zien, zijn derhalve middellijk het gevolg van de hieraan ten grondslag liggende delicten, namelijk valselijk opgestelde salarisspecificaties en een vals dienstverband.
Het hof acht daarom het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven. De bewijsverweren worden derhalve verworpen.
Het hof spreekt vrij van de overige onderdelen van het onder twee ten laste gelegde. Het ligt weliswaar in de rede dat verdachte op de hoogte was van het feit dat haar ouders niet over voldoende legale inkomsten beschikten om haar € 51.000 euro te schenken of haar huis ingrijpend te verbouwen, echter het bewijs schiet naar het oordeel van het hof te kort dat zij dit ook daadwerkelijk wist of redelijkerwijs moest vermoeden.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een woning c.a. Ook heeft zij zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een gewoontewitwassen van geld. Verdachte heeft daardoor bijgedragen aan de aantasting van de integriteit van het financiële en economische verkeer. Bovendien heeft hij van criminele activiteiten afkomstige gelden onttrokken aan het zicht van justitie en aan deze illegale verworven bedragen een schijn van legale herkomst gegeven.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften om daarmee een hypothecaire geldlening te kunnen krijgen. Met haar handelen heeft verdachte het vertrouwen, dat in de juistheid van dergelijke geschriften moet kunnen worden gesteld, geschaad.
Het hof ziet aanleiding om aan verdachte een taakstraf op te leggen, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf. Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 9 oktober 2013, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 25 juli 2016 vonnis gewezen. De behandeling in eerste aanleg is derhalve niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na de aanvang van de hiervoor genoemde termijn. Er is in eerste aanleg sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim 9 maanden.
De officier van justitie heeft op 8 augustus 2016 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 5 april 2019. Ook in hoger beroep is dus sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep bedraagt acht maanden.
Kortom, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is sprake van een schending van de redelijke termijn. Naar het oordeel van het hof zijn er geen bijzondere omstandigheden aanwezig die deze overschrijding rechtvaardigen. Het hof zal daarom aan die overschrijding consequenties verbinden.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een taakstraf van 220 uren, subsidiair 110 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding om de woning en het erf van verdachte aan de [adres 1] verbeurd te verklaren, omdat verdachte daardoor onevenredig in haar vermogen zou worden getroffen. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat er tevens conservatoir beslag op die woning en dat erf is gelegd en dat er nog een ontnemingsvordering tegen verdachte aanhangig is. In plaats daarvan zal het hof het strafvorderlijk beslag op de woning en het erf opheffen.
Van de andere, na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zal het hof de teruggave aan verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een bivakmuts (goednummer [nummer]);
- een slotentrekker (goednummer [nummer]);
- een sleutel (goednummer [nummer]).
Heft op het strafvorderlijk beslag met betrekking tot de volgende inbeslaggenomen goederen:
- het woonhuis aan de [adres 1] ;
- het erf aan de [adres 1] .
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. J.T.F.M. van Krieken, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes en L.G. Gersen, griffiers,
en op 5 april 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Griffier Gersen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.