Deze zaak hangt samen met een andere zaak tegen de verdachte, met zaaknummer 14/00030, in welke zaak ik ook vandaag concludeer.
HR, 03-02-2015, nr. 14/00032
ECLI:NL:HR:2015:191
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-02-2015
- Zaaknummer
14/00032
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:191, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑02‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2822, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2822, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑11‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:191, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0092
Uitspraak 03‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Dagvaarding h.b. Verstek. Het p-v van de tz. in h.b. vermeldt als adres van verdachte: X. Gelet hierop en op de inhoud van de op de voet van art. 434.1 Sv aan de HR toegezonden stukken, heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat dit adres de feitelijke woon- of verblijfplaats van verdachte is. Nu uit de aan de HR toegezonden stukken niet blijkt dat een afschrift van de appeldagvaarding is gezonden aan dit adres, zodat het ervoor moet worden gehouden dat dit niet is geschied, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding op rechtsgeldige wijze is betekend, onbegrijpelijk.
Partij(en)
3 februari 2015
Strafkamer
nr. 14/00032
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 2 december 2013, nummer 21/006244-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer over het oordeel van het Hof dat verstek kon worden verleend tegen de niet-verschenen verdachte en betoogt daartoe dat de appeldagvaarding niet rechtsgeldig is betekend.
2.2.1.
De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen. Het Hof heeft de verdachte met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
2.2.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich:
(i) een "Akte rechtsmiddel" van 11 juli 2013 inhoudende dat de verdachte woont te Amersfoort, [a-straat 1];
(ii) het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 2 december 2013 met daaraan gehecht een akte van uitreiking die inhoudt dat die dagvaarding op 4 oktober 2013 is aangeboden op het adres "[a-straat 1], Amersfoort", maar aldaar niet is uitgereikt omdat "volgens mededeling van degene die zich op het door mij ingevulde adres bevond, de geadresseerde daar niet woont noch verblijft" en dat de dagvaarding vervolgens op 10 oktober 2013 aan de Griffier van de Rechtbank Oost-Nederland is uitgereikt;
(iii) een tweetal ID-staten SKDB van onderscheidenlijk 22 november 2013 en 29 november 2013, inhoudende dat een "huidig GBA-adres" niet beschikbaar is en dat door de verdachte op 31 oktober 2013 als woon- of verblijfplaats is opgegeven het adres [a-straat 1], Amersfoort.
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep vermeldt als adres van de verdachte: Amersfoort, [a-straat 1]. Gelet hierop en op de inhoud van de stukken zoals onder 2.2.2 weergegeven, heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat dit adres de feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte is. Nu uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken niet blijkt dat een afschrift van de appeldagvaarding is gezonden aan dit adres, zodat het ervoor moet worden gehouden dat dit niet is geschied, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding op rechtsgeldige wijze is betekend, onbegrijpelijk.
2.4.
De klacht is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de appeldagvaarding om doelmatigheidsredenen nietig verklaren.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 februari 2015.
Conclusie 25‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Dagvaarding h.b. Verstek. Het p-v van de tz. in h.b. vermeldt als adres van verdachte: X. Gelet hierop en op de inhoud van de op de voet van art. 434.1 Sv aan de HR toegezonden stukken, heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat dit adres de feitelijke woon- of verblijfplaats van verdachte is. Nu uit de aan de HR toegezonden stukken niet blijkt dat een afschrift van de appeldagvaarding is gezonden aan dit adres, zodat het ervoor moet worden gehouden dat dit niet is geschied, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de appeldagvaarding op rechtsgeldige wijze is betekend, onbegrijpelijk.
Nr. 14/00032 Zitting: 25 november 2014 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] 1. |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 2 december 2013 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. In eerste aanleg is de verdachte wegens diefstal veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte verstek tegen de verdachte heeft verleend.
4. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 10 juli 2013, met daarin:
“De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats],
wonende te [a-straat 1] te Amersfoort,
thans preventief gehecht in P.I. Nieuwegein - HvB locatie Nieuwegein.
Als raadsvrouw van verdachte is mede ter terechtzitting aanwezig mr. A. Petrescu, advocaat te Amsterdam.
(…)
Het verhoor vindt plaats met bijstand van een tolk Roemeens, die is ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 2 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.”
(ii) een akte instellen hoger beroep van 11 juli 2013, waarop als adres van de verdachte staat vermeld: [a-straat 1], Amersfoort, thans verblijvende: PI Nieuwegein, HvB loc. Nieuwegein;
(iii) een akte van uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding
van de verdachte voor de terechtzitting van het hof van 2 december 2013 te 14:10 uur. Die houdt in dat die dagvaarding op 4 oktober 2013 is aangeboden op het adres [a-straat 1] Amersfoort, maar niet is uitgereikt omdat volgens mededeling van degene die zich op dat adres bevond de geadresseerde (de verdachte) daar niet woont noch verblijft. De akte houdt verder in dat die dagvaarding op 10 oktober 2013 is uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank Oost-Nederland, zonder (aangekruiste) vermelding van reden;
(iv) een “ID-staat” van de Justitiële Informatiedienst van 22 november 2013, inhoudende dat de verdachte op dat moment niet was gedetineerd en onder "Huidig GBA-adres": “Niet beschikbaar” en onder “Laatst opgegeven woon- of verblijfplaats”: “[a-straat 1] Amersfoort”, met als datum van registratie: 31 oktober 2013;
(v) een “ID-staat” van de Justitiële Informatiedienst van 29 november 2013, met dezelfde inhoud als hiervoor onder (iv) vermeld;
(vi) een aan het hof gericht faxbericht van mr. P.D. Popescu, advocaat te Amsterdam, van 2 december 2013 (12:31 uur), onder vermelding van twee parketnummers, waaronder dat van de onderhavige strafzaak. Het faxbericht houdt in::
“De verdediging is van mening dat de dagvaardingen in hoger beroep als nietig moeten worden beschouwd nu deze niet in de Roemeense taal aan cliënt zijn betekend op de voet van art. 260 lid 5 Wetboek van Strafvordering. Voorts is de verdediging van mening dat de dagvaardingen in hoger beroep niet naar het Roemeense adres van cliënt zijn verstuurd.
Tot slot merk ik op dat de verdediging niet is gemachtigd. Reden waarom ik heden niet zal verschijnen.”
5. De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in:
“De verdachte genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
wonende te [woonplaats],
is niet verschenen.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De advocaat-generaal voert het woord.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden.”
6. Het middel behelst onder meer de klacht dat niet blijkt dat een afschrift naar het adres [a-straat 1] te Amersfoort is verzonden en dat het hof daarom ten onrechte verstek tegen de verdachte heeft verleend.
7. Uit de onder 4 weergegeven stukken blijkt dat de verdachte ten tijde van het betekenen van de dagvaarding in hoger beroep niet was gedetineerd en dat zijn GBA-adres [a-straat 1] te Amersfoort was. Op dat adres is getracht op 4 oktober 2013 de appeldagvaarding uit te reiken, maar degene die zich op dat adres bevond heeft medegedeeld dat de geadresseerde (de verdachte) daar niet woont noch verblijft, waarna de appeldagvaarding op 10 oktober 2013 aan de griffier is uitgereikt. Met ingang van 31 oktober 2013 is de verdachte van dat adres uitgeschreven en sindsdien is geen woon- of verblijfplaats in het GBA of anderszins van de verdachte bekend.
8. Uit art. 588 Sv en het over de betekeningsvoorschriften gewezen overzichtsarrest van de Hoge Raad2.volgt dat de betekening in de voorliggende zaak met inachtneming van het volgende had moeten plaatsvinden.
Indien bij de aanbieding van de appeldagvaarding aan het GBA-adres van de verdachte aldaar iemand aanwezig blijkt te zijn die mededeelt dat de verdachte daar niet woont of verblijft, staat dat niet in de weg aan de geldigheid van de latere - hierna nog te bespreken - betekening door middel van uitreiking van de appeldagvaarding aan de griffier. Dergelijke mededelingen nopen evenmin tot het instellen van een nader onderzoek naar de feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte en een bericht van aankomst behoeft in een dergelijk geval niet te worden achtergelaten op het GBA-adres. De (appel)dagvaarding wordt dan teruggestuurd naar de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Vervolgens kan zij worden uitgereikt aan de griffier van de rechtbank van het arrondissement waarbinnen de zaak zal dienen. De dagvaarding is dan rechtsgeldig betekend op voorwaarde dat bij adresverificatie blijkt dat de verdachte op de dag waarop de dagvaarding op het GBA-adres is aangeboden en ten minste vijf dagen nadien op dat adres was ingeschreven. De griffier zendt vervolgens de dagvaarding onverwijld als gewone brief over de post aan het GBA-adres (art. 588, derde lid, sub c Sv), ook indien de verdachte ten tijde van die verzending niet meer op dat adres was ingeschreven. Het gaat, zo benadrukt de Hoge Raad in genoemd arrest, om het GBA-adres waarop de verdachte stond ingeschreven op het tijdstip van de vergeefse aanbieding en binnen vijf dagen daarop volgend. Aan de geldigheid van de betekening door middel van uitreiking van de dagvaarding aan de griffier doet dus niet af:
a. dat de verdachte bij zijn verhoor door de politie een andere woon- of verblijfplaats heeft opgegeven dan zijn GBA-adres;
b. dat het GBA-adres blijkens de opgave van de gemeente "in onderzoek" is;
c. dat de verdachte ten tijde van de uitreiking aan de griffier niet meer woonde of verbleef op dat GBA-adres.
Van de verdachte kan immers worden gevergd dat hij ervoor zorgt dat de dagvaarding hem kan bereiken indien hij van adres verandert.
9. De steller van het middel merkt terecht op dat bij deze stand van zaken alsnog, na de vergeefse aanbieding op het toen nog geldende GBA-adres, een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan het GBA-adres van de verdachte had moeten worden gestuurd.3.Op de akte van uitreiking is niet aangetekend dat een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan het GBA-adres is toegezonden. In cassatie moet het ervoor worden gehouden dat zulks niet is geschied. Daarmee is in strijd gehandeld met het bepaalde in art. 588, derde lid, sub c, Sv. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep geldig is betekend, is derhalve onjuist.
10. Voorts behelst het middel de klacht dat niet blijkt dat de appeldagvaarding vergezeld is gegaan van de benodigde vertaling in de Roemeense taal. Ook deze klacht heeft goede papieren4., maar bespreking daarvan kan, gelet op het slagen van de hiervoor besproken klacht over het verzuim een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan het GBA-adres toe te zenden, achterwege blijven.
11. Het middel slaagt. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑11‑2014
HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317 m.nt. T.M. Schalken (r.o. 3.10-3.16).
HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317 m.nt. T.M. Schalken, r.o. 3.12.
Op deze kwestie ben ik uitvoerig ingegaan in mijn conclusie in de (in de eerste voetnoot genoemde) samenhangende zaak met nr. 14/00030.