Einde inhoudsopgave
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 11.6 Taken raad van toezicht
Geldend
Geldend vanaf 01-11-2015
- Bronpublicatie:
30-09-2015, Stb. 2015, 349 (uitgifte: 09-10-2015, kamerstukken: 34176)
- Inwerkingtreding
01-11-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-10-2015, Stb. 2015, 351 (uitgifte: 19-10-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
1.
De raad van toezicht houdt, met het oog op de taken van de Open Universiteit, bedoeld in artikel 1.3, vierde lid, toezicht op de uitvoering van werkzaamheden en de uitoefening van bevoegdheden door het college van bestuur en staat dit college met raad ter zijde. De raad van toezicht is in elk geval belast met:
- a.
het benoemen, schorsen, ontslaan en vaststellen van de beloning van de leden van het college van bestuur;
- b.
het goedkeuren van het bestuurs- en beheersreglement;
- c.
het goedkeuren van de begroting, de jaarrekening, het bestuursverslag en het instellingsplan;
- d.
indien van toepassing, het goedkeuren van een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in artikel 8.1;
- e.
het toezien op de naleving door het college van bestuur van wettelijke verplichtingen en de omgang met de branchecode, bedoeld in artikel 2.9;
- f.
het toezien op de rechtmatige verwerving en op de doelmatige en rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen verkregen op grond van de artikelen 2.5 en 2.6;
- g.
het aanwijzen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die verslag uitbrengt aan de raad;
- h.
het toezien op de vormgeving van het systeem van kwaliteitszorg overeenkomstig artikel 1.18, en
- i.
het jaarlijks afleggen van verantwoording over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld onder a tot en met h, in het bestuursverslag van de universiteit.
2.
De raad van toezicht pleegt ten minste twee keer per jaar overleg met de medezeggenschapsraad dan wel de ondernemingsraad en het orgaan binnen de instelling dat op grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 9.30, derde lid, tweede volzin, is ingesteld.