Hof Amsterdam, 15-05-2014, nr. 12/00773, nr. 12/00774
ECLI:NL:GHAMS:2014:1819, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
15-05-2014
- Zaaknummer
12/00773
12/00774
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:1819, Uitspraak, Hof Amsterdam, 15‑05‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:1898, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Vindplaatsen
Douanerechtspraak 2014/54
Uitspraak 15‑05‑2014
Inhoudsindicatie
In geding is de indeling van (aluminium) onderdelen voor overheaddeuren. Het Hof oordeelt dat sprake is van delen van een constructiewerk van post 7610 van de GN. Aangezien niet is voldaan aan de derde voorwaarde van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW kan niet worden afgezien van navordering. Het beroep op het verdedigingsbeginsel wordt verworpen. De procedurele gebreken van de eerste UTB staan niet in de weg aan het opleggen van een tweede UTB.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerken 12/00773 en 12/00774
15 mei 2014
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane,
de inspecteur
alsmede
op het incidenteel hoger beroep van
[A] te [P], belanghebbende,
gemachtigde: mr. J.A.H. Hollebeek (Deloitte Belastingadviseurs B.V.)
tegen de uitspraak in de zaken met kenmerken AWB 11/3101 en 11/3102 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
Hoger beroep nummer 12/00773
1.1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 15 oktober 2008 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (UTB) uitgereikt (nr. [...].0299) voor een bedrag van
€ 54.641,60 aan douanerechten.
1.1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 19 april 2011, de UTB verminderd met een bedrag van € 325,97 alsmede een bedrag van € 322 aan proceskosten vergoed.
Hoger beroep nummer 12/00774
1.2.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 14 mei 2009 aan belanghebbende een UTB uitgereikt (nr. [...].0317) voor een bedrag van € 1.051.550,49 aan douanerechten.
1.2.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 19 april 2010, de UTB verminderd met een bedrag van € 328,71 alsmede een bedrag van € 322 aan proceskosten vergoed.
Beide hoger beroepen
1.3.
Bij uitspraak van 30 augustus 2012 heeft de rechtbank de door belanghebbende ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de inspecteur opgedragen de UTB’s te verminderen “overeenkomstig de (…) indelingsbeslissing” en “overeenkomstig de (…) beslissingen, waarop in verband met een geslaagd beroep op het unierechtelijk vertrouwensbeginsel niet meer mag worden teruggekomen”, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.414,50 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 vergoedt.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 oktober 2012. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Bij brief van 7 december 2012 heeft de inspecteur het Hof bericht dat hij afziet van beantwoording van het incidenteel hoger beroep van belanghebbende.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in haar uitspraak de volgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als “eiseres”, de inspecteur als “verweerder”.
“2.1. Eiseres heeft in opdracht van [B] B.V. (hierna: [B]) goederen ten invoer aangegeven voor het vrije verkeer. [B] is importeur van onder meer producten en systemen die gebruikt worden voor de bediening van overheaddeuren.
11/3101
2.2.1. Eiseres heeft op 7 november 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van kabeltrommels en veerpluggen onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving “delen en onderdelen van hijs en takelwerktuigen”. De trommels en pluggen zijn van aluminium en zijn delen van een hefinrichting van overheaddeuren.
2.2.2. Eiseres heeft op 26 oktober 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van looprollen onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving “delen en onderdelen van hijs en takelwerktuigen”. De rollen hebben een as waarbij aan het uiteinde een (gelagerd) wieltje is bevestigd.
2.2.3. Eiseres heeft op 31 oktober 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van aluminium koppelingen en bodemconsoles onder respectievelijk goederencode 8302 41 00 en 8431 10 00 met als goederenomschrijving “beslag van aluminium voor gebouwen”.
2.2.4. Eiseres heeft op 29 november 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van stalen stelringen onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving “delen en onderdelen voor hijs- en takelwerktuigen”. De stelringen zijn afstandsbepalers.
2.2.5. Eiseres heeft op 24 oktober 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van nylon stelringen onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving “delen en onderdelen voor hijs- en takelwerktuigen”. De stelringen zijn afstandsbepalers.
Zaak 11/3102
2.3.1. Eiseres heeft op 13 juli 2007 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van “tubular shafts” onder goederencode 7304 51 89 99 met als goederenomschrijving “holle buisassen”.
2.3.2. Eiseres heeft op 4 juni 2008 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van “rollercovers” onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving ”onderdelen voor hijs- en takelwerktuigen”.
Beide zaken
2.4.1. Eiseres heeft op 23 november 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van aluminium profielen onder goederencode 8302 49 90 met als goederenomschrijving “beslag van aluminium voor overheaddeuren”. De profielen zijn bestemd om te worden gemonteerd op de panelen van de overheaddeuren en zijn qua vorm, afmeting en functie deurspecifiek. Deze dienen ter afsluiting van het deurpaneel en ter montage van een afdichtrubber.
2.4.2. Eiseres heeft op 16 december 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van aluminium kabelklemmen onder goederencode 8302 49 90 met als goederenomschrijving “beslag van aluminium voor overheaddeuren”. De kabelklemmen worden gebruikt om twee of meerdere kabels bij elkaar te klemmen en mogen niet op de deuren worden bevestigd.
2.4.3. Eiseres heeft op 15 november 2005 en 27 december 2005 aangiften gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van paroklemplaten en driehoeksplaten onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving “delen en onderdelen voor hijs- en takelwerktuigen”. De platen zijn van ijzer en worden gebruikt bij montage.
2.4.4. Eiseres heeft op 17 oktober 2005 aangifte gedaan voor de douaneregeling brengen in het vrije verkeer van veerbumpers onder goederencode 8431 10 00 met als goederenomschrijving “onderdelen voor hijs- en takelwerktuigen”. De veerbumper is een veer die om een ijzerstaaf zit en heeft als functie een blokkering bij het openen van de deur en anderzijds de functie om de kabel van de geopende deur op spanning te houden.
2.5.1. Tot de stukken van het geding behoort een controlerapport van de bij de importeur ingestelde controle na invoer over de jaren 1994 tot en met 1996, verzonden op 24 februari 1998. In dit rapport is – voor zover relevant – het volgende vermeld:
“2.8. Goederencodes
Er zijn diverse goederencodes van toepassing.
Deze lopen uiteen van hoofdstuk 39 en hoofdstuk72 t/m 85 van de nomenclatuur.
Met de gehanteerde goederencodes kan accoord worden gegaan.”
2.5.2. Tot de stukken van het geding behoort een controlerapport van de bij de importeur ingestelde controle na invoer over de periode 1 augustus 2001 tot en met 20 augustus 2003, opgemaakt op 5 augustus 2004. In dit rapport is – voor zover relevant – het volgende vermeld:
“4.1 Goederencode
Er zijn diverse goederencodes van toepassing. Er kan akkoord worden gegaan met de gehanteerde goederencodes.”
2.6.1. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 7 januari 2004 met aangiftenummer [0007]. Bij de aangifte is een ‘mededeling gecorrigeerde aangifte’gevoegd. Hierop staat onder meer:
“(…)
|8 | 84311000 00 0000 0000 0000 | - | Goederenomschrijving (vak 31) | DELEN HEFWERKTUIGEN FYCO 354 EN 355 AD.S”
Uit de aangifte blijkt dat de omschrijving ‘delen hefwerktuigen’, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00, betrekking heeft op artikel 02 uit de aangifte en uit de bij de aangifte overgelegde factuur blijkt dat artikel 02 betrekking heeft op looprollen (hoist rollers).
2.6.2. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 20 januari 2004 met aangiftenummer [0013]. Bij de aangifte is een ‘mededeling gecorrigeerde aangifte’gevoegd. Hierop staat – voor zover relevant – onder meer:
“(…)
|2 | 84311000 00 0000 0000 0000 | - | Goederenomschrijving (vak 31) | DELEN EN ONDERDELEN VAN HIJS-/TAKELWERKTUIGEN--FYCO 532 ELS--
(…)”
Uit de aangifte blijkt dat de omschrijving ‘delen en onderdelen van hijs-/takelwerktuigen’, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00, betrekking heeft op artikel 04 uit de aangifte en uit de bij de aangifte overgelegde factuur blijkt dat artikel 04 onder andere betrekking heeft op kabeltrommels (cable drum), aluminium koppelingen (alu coupler) en driehoeksplaten (mounting plate triangle).
2.6.3. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 9 januari 2006 met aangiftenummer [0008]. Deze aangifte is rood geselecteerd op artikel 03, zijnde delen en onderdelen van hijs-/takelwerktuigen, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00. Blijkens het fycoformulier en de factuur zijn veerpluggen (spring fittings) fysiek gecontroleerd. De uitslag van de controle luidt conform.
2.6.4. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 26 april 2006 met aangiftenummer [0344]. Deze aangifte is rood geselecteerd op artikel 02, zijnde ‘delen en onderdelen van hijs-/takelwerktuigen’, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00. De uitslag van de controle luidt conform.
2.6.5. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 16 augustus 2006 met aangiftenummer 20060503. Deze aangifte is rood geselecteerd op artikel 02, zijnde ‘delen en onderdelen van hijs-/takelwerktuigen’, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00. Blijkens de bevindingen op het fycoformulier zijn o.a. nylon stelringen fysiek gecontroleerd. Ook heeft een opname op 22 juni 2006 bij de importeur plaats gehad. De uitslag van de controle luidt conform.
2.6.6. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 11 juli 2007 met aangiftenummer [590]. Deze aangifte is rood geselecteerd op artikel 01, zijnde ‘delen en onderdelen van hijs-/takelwerktuigen’, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00. Blijkens de bevindingen op het fycoformulier zijn o.a. veerpluggen (letai spring fitting) en paroklemplaten (paro clamp place bolt) fysiek gecontroleerd. De uitslag van de controle luidt conform.
2.6.7. Tot de stukken van het geding behoort een aangifte van 28 augustus 2007 met aangiftenummer 20070700. Deze aangifte is rood geselecteerd op artikel 02, zijnde delen en onderdelen van hijs-/takelwerktuigen, aangegeven onder de goederencode 8431 10 00. Blijkens de bevindingen op het fycoformulier zijn o.a. driehoeksplaten (plate), kabeltrommels (hoisting drum) fysiek gecontroleerd. Ook heeft een opname op 21 augustus 2007 bij de importeur plaats gehad. Bij de fase bevindingen uit de bijlage Fysieke controle staat vermeld: “(…) De rood geselecteerde items bekeken dit zijn onderdelen voor hijs en takel deuren geen monsters genomen omdat de aangifte conform is.L.V.O. is Taiwan.” De uitslag van de controle luidt conform.
2.7.1. Op grond van artikel 78 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) heeft de douane bij [B] een controle na invoer ingesteld. Op 9 oktober 2008 heeft in het kader van de controle een gesprek plaatsgevonden tussen [B] en de douane. In het gespreksverslag, opgemaakt op 20 oktober 2008, staat – voor zover relevant – het volgende vermeld:
“[B] krijgt nog de gelegenheid om te reageren op het controle rapport van de Belastingdienst/Douane. Deze reactie zal integraal worden opgenomen als onderdeel van het controlerapport. De Belastingdienst/Douane zal de reactie meenemen in haar overwegingen en het definitieve controle rapport. Indien de Belastingdienst/Douane vasthoudt aan hun voorlopig standpunt zal voor de resterende periode (vanaf 1januari 2006) een uitnodiging tot betaling worden opgelegd. [B] kan vervolgens bezwaar maken tegen de uitnodiging(en) van betaling.
De Belastingdienst/Douane wenst de controle uiterlijk op 1 december 2008 volledig af te ronden, teneinde misbruik van een schriftelijke bevestiging van het voorlopige standpunt van de Belastingdienst/Douane te voorkomen, is de heer Doodkorte terughoudend in het verstrekken van een voorlopig controle rapport. Echter, teneinde [B] in de mogelijkheid te stellen een reactie te kunnen opstellen is afgesproken dat de Belastingdienst/Douane uiterlijk op 20 oktober 2008 een kopie van het concept controle rapport aan [B] verstrekt.
(…)
Afronding en afspraken
Het concept controle rapport wordt uiterlijk op 20 oktober 2008 door de Belastingdienst/Douane naar [B] gestuurd;
Voordien zal de Belastingdienst/Douane de administratieve controle ten kantore van [B] voortzetten. Hierbij zal ze zich richten op het berekenen van de volgens de Belastingdienst/Douane te weinig betaalde douanerechten;
[B] verwacht binnen drie weken na ontvangst van het concept controle rapport (uiterlijk op 7 november 2008) een reactie te sturen aan de Belastingdienst/Douane;
De Belastingdienst/Douane zal de reactie van [B] alsmede het controlerapport van de eerdere controles in overweging nemen ten aanzien van de conclusie in het definitieve controlerapport. Voorts zal de Belastingdienst/Douane beide integraal opnemen als onderdeel van het definitieve controlerapport.
Indien [B] wenst dat Deloitte haar vertegenwoordigt vereist de Belastingdienst/Douane een schriftelijke machtiging waaruit blijkt dat Deloitte bevoegd is namens [B] op te treden.”
2.7.2. Het concept-controlerapport is op 23 oktober 2008 aan [B] toegestuurd. Op basis van de resultaten van de controle heeft verweerder de onder 1.1.1 en 1.2.1 vermelde utb’s op respectievelijk 15 oktober 2008 en 14 mei 2009 opgelegd. Verweerder heeft op 9 juni 2009 een definitief controlerapport opgemaakt.”
2.1.2. Het Hof vult de feiten als volgt aan.
De door de rechtbank genoemde veerpluggen, koppelingen, profielen, kabeltrommels, kabelklemmen en bodemconsoles zijn vervaardigd van aluminium.
In het definitieve controlerapport van 9 juni 2009 zijn de door de rechtbank onder 2.2.1. tot en met 2.3.2. aangehaalde aangiften als voorbeeld opgenomen en vervolgens is daarbij is per categorie goederen de door de inspecteur voorgestane correctie weergegeven onder de vermelding: “Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat deze onregelmatigheid vaker is voorgekomen” en vervolgens per jaar gespecificeerd wat de financiële gevolgen van de correctie zijn.
Voor wat betreft de aangiften ten invoer voor het vrije verkeer van tubular shafts, met de goederenomschrijving “ holle buisassen”, staat in het controle rapport (blz.14) de volgende correctie:
“Correctie 18: 2006 [X] China (bijlage 3b) € 1.086,22
2007 [X] China (bijlage 3c) € 14.556,46
2008 [X] China (bijlage 3d) € 12.664,50.”
Voormelde goederen zijn als volgt beschreven op bladzijde 216 van de gedingstukken behoorde productcatalogus van [B], geprint op 1 juli 2008, waarin staat:
“Assen, Buis
701-2750Z
As
Buis, 1”,verzinkt
L = 2750mm
Eenheid : stuk (1)
(..)
Materiaal : verzinkt staal
Afmetingen (...) : dikte 2mm
Lengte : 2750 mm”
Deze buizen zijn in verschillende lengten verkrijgbaar, variërend van 2750 mm tot 6800 mm.
3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil het volgende overwogen.
“Indeling
(…)
5.4.
De door of ten behoeve van eiseres ingevoerde goederen betreffen componenten van een mechanisme/systeem, dat het openen en sluiten van een overheaddeur faciliteert, zodat relatief zware deuren eenvoudig en veilig kunnen worden geopend, gesloten of op zijn plaats kunnen worden gehouden. De componenten beschikken alle over specifieke kenmerken die maken dat zij samen met andere componenten één systeem vormen voor het bedienen van overheaddeuren. Het systeem bevat weliswaar elementen die wijzen op een hef- en hijsfunctie, maar werkt uitsluitend indien het systeem is verbonden aan een deur. Als zodanig is het systeem dus niet geschikt om zelfstandig iets te tillen of te hijsen. De hef- en hijsfunctie bepaalt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet het wezenlijke karakter van het systeem. De functies van het systeem maken dat, indien het systeem in zijn geheel zou worden aangeboden, eerder sprake is van een machine met een geheel eigen functie, te weten het bedienen van (overhead)deuren. Om die reden horen dergelijke machines (al dan niet in gemonteerde of complete staat) te worden ingedeeld onder post 8479, “machines en mechanische toestellen met een eigen functie, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk”.
5.5.
Uit de tekst van aantekening 2, onder a, op afdeling XVI van de GN volgt dat delen die als zodanig onder een van de posten van hoofdstuk 84 of 85 (andere dan de posten 8409, 8431, 8448, 8466, 8473, 8487, 8503, 8522, 8529, 8538 en 8548) kunnen worden ingedeeld, onder die posten ingedeeld blijven, ongeacht de machine waarvoor zij bestemd zijn.
In aantekening 2, onder b, op afdeling XVI is bepaald dat delen, andere dan die bedoeld onder a) hiervoor, waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor een bepaalde machine of voor verschillende onder eenzelfde post vallende machines (…), worden ingedeeld onder de post waaronder die machine valt of die machines vallen of onder een der posten 8409, 8431, 8448, 8466, 8473, 8503, 8522, 8529 of 8538, naar gelang van het geval.
5.6.
De onder 2.2.1 genoemde aluminium kabeltrommels en veerpluggen, de onder 2.4.1 genoemde aluminium profielen, de onder 2.2.3 genoemde aluminium koppelingen en bodemconsoles en de onder 2.4.2 genoemde aluminium kabelklemmen, zijn delen die exclusief zijn gemaakt en bestemd zijn om te functioneren binnen het bedieningsysteem van overheaddeuren. Met inachtneming van aantekening 2, onder b, op afdeling XVI moeten deze goederen worden ingedeeld onder de post waaronder de machines waarvoor zij zijn bestemd, worden ingedeeld. Hieruit volgt dat de goederen moeten worden ingedeeld onder post 8479, onderverdeling 8479 90 80, als delen van “machines en mechanische toestellen met een eigen functie, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk”. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een machine van afdeling XVI, is indeling onder GN-post 7610, zoals verweerder voorstaat, niet aan de orde. In aantekening 1 op afdeling XV van de GN is immers bepaald dat deze afdeling niet omvat artikelen bedoeld bij afdeling XVI (machines, toestellen en elektrotechnisch materieel).
5.7.
De onder 2.2.2 genoemde looprollen, de onder 2.3.1 en 2.3.2 genoemde “tubular shafts” en “rollercovers” zijn feitelijk assen. Dit heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting niet weersproken. Dergelijke artikelen worden met name genoemd onder post 8483 en moeten, met inachtneming van aantekening 2, onder a, op afdeling XVI worden ingedeeld onder post 8483, onderverdeling 8483 40 30, als kogellager- en rollagerassen.
5.8.
De onder 2.2.4 genoemde stalen stelringen, de onder 2.4.3 genoemde paroklemplaten en driehoeksplaten zijn plaatjes en ringen van verzinkt staal en moeten worden ingedeeld onder post 7326, onderverdeling 7326 90 98.
5.9.
De onder 2.4.4 genoemde veerbumpers zijn delen voor algemeen gebruik en moeten worden ingedeeld onder post 7320, onderverdeling 7320 90 90.
5.10.
De onder 2.2.5 genoemde nylon stelringen zijn voor algemeen gebruik. Gelet op de objectieve kenmerken en eigenschappen moeten de stelringen worden aangemerkt als andere artikelen van kunststof als bedoeld onder post 3926 onderverdeling 3926 90 99.
Vergissing van de douaneautoriteiten
5.11.
Eiseres stelt zich subsidiair op het standpunt dat artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW van toepassing is, nu de douane meerdere zendingen (fysiek) heeft opgenomen zonder dat dit tot correcties heeft geleid. Eiseres beschouwt dit als een actieve gedraging waaraan zij vertrouwen kan ontlenen. Verweerder stelt zich op het tegenovergestelde standpunt. Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ beoogt artikel 220, tweede lid, aanhef, sub b, van het CDW de bescherming van gewettigd vertrouwen van de douaneschuldenaar in de juistheid van alle factoren die een rol spelen bij het besluit om al dan niet tot boeking achteraf van invoerrechten over te gaan. Op grond van deze bepaling wordt niet overgegaan tot boeking achteraf van invoerrechten indien de volgende vier cumulatieve voorwaarden zijn vervuld: (i) het niet heffen van de rechten is te wijten aan een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf; (ii) de vergissing is van dien aard dat zij redelijkerwijze niet kon worden ontdekt; (iii) de douaneschuldenaar is te goeder trouw; en (iv) de douaneschuldenaar heeft aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte voldaan. Uit het arrest van het HvJ van 27 juni 1991, C-348/89, inzake Mecanarte, volgt onder andere dat het gewettigd vertrouwen van de belastingschuldige de in het Unierecht voorziene bescherming slechts kan genieten, indien het de bevoegde autoriteiten “zelf” zijn die de grondslag hebben gecreëerd waarop het gewettigd vertrouwen van de belastingschuldige berustte. Dus enkel de vergissingen die aan een actieve gedraging van de bevoegde autoriteiten zijn toe te schrijven geven recht op niet-navordering van douanerechten (punt 23), mits ook is voldaan aan de overige voorwaarden.
(…)
5.20.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 5.11 tot en met 5.19 is de slotsom dat eiseres terecht een beroep doet op het vertrouwensbeginsel als bedoeld in artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW. Ingevolge dit artikel wordt niet tot boeking achteraf overgegaan wanneer het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten niet was geboekt, ten gevolge van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf (…). De boeking achteraf waartoe niet mag worden overgegaan betreft de boeking van bedragen vanaf (en met inbegrip van) het moment van de actieve gedraging die als vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW wordt gekwalificeerd tot het moment van ontdekking van die vergissing. Dit volgt uit punt 40 van voornoemd arrest Hans Sommer:
“(…) de douaneautoriteiten (…) moeten afzien van navordering van rechten, wanneer zij bij een controle ter plaatse van de importen in een eerder tijdvak voor soortgelijke transacties geen bezwaar hebben gemaakt tegen de niet-opneming van de forfaitaire kosten in de douanewaarde (…).”
In de onder 5.12 genoemde uitspraak overweegt het Hof Amsterdam hieromtrent in punt 6.4:
“(…) De vergissing welke is gelegen in het stilzwijgen bij de eerste controle werkt dan door naar de nadien door de belastingplichtige ingediende aangiften. (…)”
De Hoge Raad overweegt in punt 3.3.4 omtrent de doorwerking na het begaan van de vergissing:
“(…) Zij kunnen, gelet op het voorgaande, tot geen andere conclusie leiden dan dat de onjuiste boekingen, welke op de op de onderhavige aangifte zijn gevolgd, het gevolg zijn geweest van een vergissing in de zin van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW.”
Nu met betrekking tot de doorwerking van de vergissing naar latere aangiften in de wet en de jurisprudentie van het HvJ en de Hoge Raad geen aanwijzingen zijn die op het tegendeel wijzen moet mede gelet op vorenstaande het er voor worden gehouden dat de vergissing doorwerkt naar latere aangiften tot aan het moment van de ontdekking daarvan en dat het niet uitmaakt wat de verschijningsvorm (…) van de vergissing is geweest. Vorenstaande betekent dat de desbetreffende utb’s als volgt moeten worden verminderd:
-De na de onder 2.6.1 bedoelde aangifte, waarbij looprollen zijn aangegeven kunnen op grond van het onder 5.16 genoemde oordeel dat het hier een vergissing betreft niet meer in de boekingen achteraf worden betrokken.
-De na de onder 2.6.2 bedoelde aangifte, waarbij kabeltrommels, aluminium koppelingen en driehoeksplaten zijn aangegeven kunnen op grond van het onder 5.16 genoemde oordeel dat het hier een vergissing betreft niet meer in de boekingen achteraf worden betrokken.
-De na de onder 2.6.3 bedoelde aangifte, waarbij veerpluggen zijn aangegeven kunnen op grond van het onder 5.16 genoemde oordeel dat het hier een vergissing betreft niet meer in de boekingen achteraf worden betrokken.
-De na de onder 2.6.5 bedoelde aangifte, waarbij nylon stelringen zijn aangegeven kunnen op grond van het onder 5.16 genoemde oordeel dat het hier een vergissing betreft niet meer in de boekingen achteraf worden betrokken.
-De na de onder 2.6.6 bedoelde aangifte, waarbij onder meer paroklemplaten zijn aangegeven kunnen op grond van het onder 5.16 genoemde oordeel dat het hier een vergissing betreft niet meer in de boekingen achteraf worden betrokken.
Verdedigingsbeginsel
5.21.
Eiseres stelt dat haar recht op verdediging is geschonden. Uit het arrest HvJ van 18 december 2008 in zaak C-349/07 (Sopropé) volgt dat de ‘eerbiediging van de rechten van de verdediging’ een algemeen beginsel van Unierecht vormt dat ook van toepassing is wanneer de administratie voornemens is een bezwarend besluit ten opzichte van een bepaalde persoon vast te stellen.
(…)
5.23.
De bestreden besluiten betreffen twee navorderingen van douanerechten, gebaseerd op artikel 220 van het CDW. Deze besluiten zijn aan eiseres meegedeeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 221 van het CDW en vallen daarom binnen de werkingssfeer van het recht van de Europese Unie. Tussen partijen is niet in geschil dat de utb’s de belangen van eiseres aanmerkelijk raken.
5.24.
Nu niet is komen vast te staan dat eiseres op de hoogte was van de controle bij [B] en zij was geïnformeerd over de bevindingen van de controle voor 15 oktober 2008 gaat de rechtbank er van uit dat de onder 1.1.1 genoemde utb aan eiseres is uitgereikt zonder dat eiseres vooraf hiervan op de hoogte is gesteld en zonder dat aan haar de gelegenheid is geboden haar zienswijze kenbaar te maken. In zoverre is het recht op verdediging ten aanzien van deze utb geschonden. Vaststaat dat verweerder op 3 april 2009 een utb aan eiseres heeft uitgereikt, waarvan hij later aan eiseres heeft bericht dat hij deze heeft ingetrokken en dat deze als niet verzonden moest worden beschouwd. Verweerder heeft voorafgaand aan het opleggen van de onder 1.2.1 genoemde utb van 14 mei 2009 op 27 april 2009 eiseres in kennis gesteld van het voornemen om een utb op te leggen en haar de gelegenheid geboden haar zienswijze kenbaar te maken. Eiseres heeft daarvan gebruik gemaakt tijdens het hoorgesprek op 13 mei 2009. De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot laatstgenoemde utb verweerder eiseres voldoende tijd en gelegenheid heeft geboden voorafgaand aan het opleggen van de utb om haar zienswijze kenbaar te maken. Verweerder heeft het recht van verdediging met betrekking tot deze laatste utb niet geschonden. De stelling van eiseres dat verweerder niet bevoegd is om de utb van 3 april 2009 in te trekken en vervolgens de procedurefout te herstellen en op 14 mei 2009 inhoudelijk dezelfde utb op te leggen verwerpt de rechtbank. Er is geen wettelijke bepaling in het toepasselijke recht dat zich tegen een dergelijke handelwijze verzet.
5.25.
Procedurele fouten bij de totstandkoming van een besluit, die zijn gemaakt bij het uitreiken van de onder 1.1.1 genoemde utb, leiden echter, gelet op zowel het nationale als het Unierecht, niet zonder meer tot vernietiging van het desbetreffende besluit. In dit verband zij wat het recht van de Europese Unie betreft verwezen naar het arrest HvJ 10 juli 1980, Distillers Company/Commissie, 30/78, Jurispr. blz. 2229, waarin in punt 26 het volgende wordt overwogen:
“26. Gelet op het vorenoverwogene is een onderzoek van de door verzoekster gestelde procedurefouten niet nodig. Dit ware slechts anders indien de administratieve procedure, waren deze fouten niet gemaakt, eventueel tot een ander resultaat had kunnen leiden (…).”
Wat het nationale recht betreft zij onder meer verwezen naar de arresten Hoge Raad, 18 april
2003, nr. 37 790, BNB 2003/267 en 15 mei 2009, nr. 08/00437, BNB 2009/169, waaruit volgt dat de schending van procedureregels geen gevolgen heeft indien de belastingplichtige door de gang van zaken niet is benadeeld.
5.26.
Eiseres voert aan dat zij door het handelen van verweerder wezenlijk in haar verdedigingsbelangen is geschaad. Zij stelt daarbij dat nu zij niet voorafgaand aan het opleggen van de onder 1.1.1 genoemde utb met verweerder heeft kunnen overleggen haar de ruimte is ontnomen om een andere wending aan de discussie te geven. De ervaring leert, zo stelt eiseres, dat de discussie in bezwaar meer gaat over de onderbouwing van reeds ingenomen (verharde) standpunten en minder dan in de daaraan voorafgaande fase over mogelijke oplossingen van het geschil. Dit is een nadeel, zo stelt eiseres. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Eiseres stelt in feite dat verweerder geen integrale heroverweging heeft gedaan bij de uitspraak op bezwaar. Deze stelling van eiseres, wat daar verder ook van zij, is in het licht van het verdedigingsbeginsel niet van belang. Nu eiseres niet heeft gesteld dat, ware haar die mogelijkheid voorafgaande aan het uitreiken van de utb geboden, zij nieuwe feiten had kunnen aandragen waardoor een andere uitkomst (geen/lagere utb’s) mogelijk was geweest, ziet de rechtbank geen aanleiding enig gevolg te verbinden aan het feit dat een procedurele fout is gemaakt bij het opleggen van de onder 1.1.1 genoemde utb.”
4. Geschil in hoger beroep
4.1.1.
Tussen partijen is primair in geschil of de bestreden UTB’s op het juiste bedrag zijn vastgesteld. Meer in het bijzonder verschillen partijen van inzicht over de indeling in de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) van de hiervoor onder 2.1.2 genoemde aluminium delen. en van de paroklemmen, driehoeksklemmen, looprollen, tubular shafts, rollercovers, veerbumpers en stalen- en nylon stelringen, bestemd voor overheaddeuren.
4.1.2.
De inspecteur bepleit indeling van de aluminium delen onder post 7610 (onderverdeling 7610 90 90).
4.1.3.
Belanghebbende staat primair indeling van alle onder 4.1 genoemde goederen onder post 8431 10 00 voor, subsidiair indeling onder post 8431 39 90 en meer subsidiair post 8479 90 80.
4.1.4.
Indien indeling onder de door belanghebbende voorgestane posten niet mogelijk is, dan is de door de rechtbank vastgestelde indeling van de andere delen dan de aluminium delen – met uitzondering van de tubular shafts – tussen partijen niet (meer) in geschil. Belanghebbende stelt dat de tubular shafts onder post 7304 dienen te worden ingedeeld.
4.2.
Indien en voor zover het gelijk ten aanzien van de indeling in de GN aan de inspecteur is, is tussen partijen in geschil of de inspecteur op grond van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW gehouden is om af te zien van navordering, zoals belanghebbende stelt, doch de inspecteur betwist.
4.3.
Zo het gelijk ten aanzien van 4.1 en 4.2 aan de inspecteur is, houdt partijen verdeeld of de UTB’s dienen te worden vernietigd wegens schending van het verdedigingsbeginsel, zoals belanghebbende stelt, doch de inspecteur bestrijdt.
4.4.
Voor de nadere motivering van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken, waaronder het proces-verbaal van de zitting.
5. Relevante teksten en toelichtingen van de GN
Post 7304
7304 Buizen, pijpen en holle profielen, naadloos, van ijzer of van staal:
(…) (…)
− andere, met rond profiel, van ijzer of niet gelegeerd staal:
(…)
7304 39 − − andere:
− − − andere:
− − − − andere:
− − − − − andere, met een uitwendige diameter:
7304 39 92 − − − − − − van niet meer dan 168,3 mm
(…)
Post 7610
7610 Constructiewerken en delen van constructiewerken (bijvoorbeeld bruggen, brugdelen, torens, vakwerkmasten en andere masten, pijlers, kolommen, kapconstructies, deuren en ramen, alsmede kozijnen daarvoor, drempels, luiken, balustrades), van aluminium, andere dan de geprefabriceerde bouwwerken bedoeld bij post 9406; platen, staven, profielen, buizen en dergelijke, van aluminium, gereedgemaakt voor gebruik in constructiewerken:
7610 10 00 − deuren en ramen, alsmede kozijnen daarvoor en drempels
7610 90 − andere:
7610 90 10 − − bruggen en brugdelen; vakwerkmasten en andere masten
7610 90 90 − − andere
Post 8425
8425 Takels; lieren (windassen) en kaapstanders; dommekrachten en vijzels:
Post 8428
8428 Andere hef-, hijs-, laad- en losmachines en -toestellen, alsmede andere machines en toestellen voor het hanteren van goederen (bijvoorbeeld liften, roltrappen, transportbanden, kabelbanen):
Post 8431 (teksten 2005 t/m 2008)
8431 Delen waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor de machines of toestellen bedoeld bij de posten 8425 tot en met 8430:
8431 10 00 − van machines of toestellen bedoeld bij post 8425
(…) (…)
− van machines of toestellen bedoeld bij post 8428:
8431 31 00 − − van personen- of goederenliften (bakkenliften daaronder begrepen), dan wel van roltrappen
8431 39 − − andere:
(…)
8431 39 90 − − − andere (= tekst 2005 en 2006)
8431 39 70 − − − andere (= tekst v.a. 2007)
Post 8479 (teksten 2005 t/m 2008)
8479 Machines en mechanische toestellen met een eigen functie, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk:
(…)
8479 90 − delen:
(…) (…)
− − andere:
(…) (…)
− − − andere:(…) (…)
8479 90 92 − − − − van gietijzer of van gegoten staal (= tekst 2005)
8479 90 97 − − − − andere (= tekst 2005)
8479 90 93 − − − van gietijzer of van gegoten staal (= tekst 2006)
8479 90 96 − − − andere (= tekst 2006)
8479 90 20 − − van gietijzer of van gegoten staal (= tekst v.a. 2007)
8479 90 80 − − andere (= tekst v.a. 2007)
Aantekeningen 2 en 5 op afdeling XVI van de GN
Behoudens het bepaalde in aantekening 1 op deze afdeling en in de aantekeningen 1 op de hoofdstukken 84 en 85, worden delen van machines (andere dan delen van artikelen bedoeld bij post 8484, 8544, 8545, 8546 of 8547) ingedeeld met inachtneming van de volgende regels:
a. a) delen die als zodanig onder een van de posten van hoofdstuk 84 of 85 (andere dan de posten 8409, 8431, 8448, 8466, 8473, 8487, 8503, 8522, 8529, 8538 en 8548) kunnen worden ingedeeld, blijven onder die posten ingedeeld, ongeacht de machine waarvoor zij bestemd zijn;
b) delen, andere dan die bedoeld onder a) hiervoor, waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor een bepaalde machine of voor verschillende onder eenzelfde post vallende machines (met inbegrip van die bedoeld bij post 8479 of 8543), worden ingedeeld onder de post waaronder die machine valt of die machines vallen of onder een der posten 8409, 8431, 8448, 8466, 8473, 8503, 8522, 8529 of 8538, naar gelang van het geval; delen die hoofdzakelijk worden gebruikt zowel voor de goederen bedoeld bij post 8517 als voor die bedoeld bij de posten 8525 tot en met 8528, worden echter ingedeeld onder post 8517;
c) andere delen worden ingedeeld onder post 8409, 8431, 8448, 8466, 8473, 8503, 8522, 8529 of 8538, naar gelang het geval, of, indien dit niet mogelijk is, onder post 8487 of 8548.
(…)
5. Voor de toepassing van vorenstaande aantekeningen heeft het woord “machines” zowel betrekking op machines als op de verschillende toestellen, apparaten, uitrustingen en werktuigen bedoeld bij hoofdstuk 84 of 85.
Toelichting IDR op post 7610
De toelichting IDR op post 73.08 betreffende soortgelijke werken van ferrometalen, is hier van overeenkomstige toepassing.
(…)
In verband met hun gering soortelijk gewicht vervangen aluminium en aluminiumlegeringen dikwijls ijzer of staal bij de vervaardiging van (…) schuifdeuren (…) enz.
(…)
Toelichting IDR op post 73.08
Deze post omvat metalen constructiewerken, al dan niet compleet en de delen daarvan. De constructiewerken in de zin van deze post worden gekarakteriseerd door het feit dat zij, eenmaal in een bepaalde positie gebracht meestal in die positie blijven. Zij zijn doorgaans gemaakt van platen, band, staven, buizen, diverse profielen, enz., van ijzer of staal, uit smeedstukken of elementen van gietijzer, die zijn voorzien van gaten, pasklaar gemaakt of aaneengeklonken, aaneengeschroefd of aaneengelast, soms samen met artikelen die onder een andere post vallen, zoals metaaldoek of plaatgaas bij post 73.14. Als delen van constructiewerken worden eveneens aangemerkt bevestigingsbeugels en andere bevestigingselementen, speciaal vervaardigd voor het samenvoegen van delen van constructiewerken. Deze beugels, klemmen, enz. zijn in de regel voorzien van verdikkingen met gaten met schroefdraad waarin bij het monteren klemschroeven worden gedraaid zodat zij op de constructiedelen worden vastgezet.
Behalve de in de post zelf genoemde werken vallen hieronder bijvoorbeeld:
(…); roldeuren; (…).
Onder deze post vallen eveneens alle afzonderlijk aangeboden elementen of delen zoals platen, band, universaalplaten, staven, profielen, buizen, enz., die een bewerking hebben ondergaan (buigen, voorzien van gaten, van inkepingen, enz.) waardoor zij het karakter hebben verkregen van delen van constructiewerken.
Verder vallen onder deze post producten bestaande uit twee of meer gewalste staven die zijn ineengedraaid en worden gebruikt voor gewapend of voorgespannen beton.
Van deze post zijn uitgezonderd:
(…)
c. metalen constructies die zijn te onderkennen als delen van machines (afdeling XVI);
Toelichting IDR op post 84.79
Deze post is beperkt tot machines en mechanische toestellen die een eigen functie hebben, en die:
A. niet van dit hoofdstuk zijn uitgezonderd door de werking van een aantekening op een afdeling of op een hoofdstuk;
B. Niet specifieker zijn bedoeld bij een post van een ander hoofdstuk; en
C. niet ingedeeld kunnen worden onder een bepaalde post van dit hoofdstuk, omdat:
1. geen andere post de machines en toestellen omvat door een verwijzing naar hun functie, omschrijving of type; en
2. geen andere post de machines en toestellen omvat door een verwijzing naar hun gebruik of naar de industrie waar ze worden toegepast; of
3. ze onder twee (of meer) andere posten van dit hoofdstuk zouden kunnen worden ingedeeld (machines voor algemene toepassing).
De machines en mechanische toestellen bedoeld bij deze post onderscheiden zich van de delen van machines en toestellen die overeenkomstig de regels als delen van machines en toestellen worden ingedeeld, door de omstandigheid dat zij een eigen functie hebben.
Voor de toepassing van het vorenstaande worden geacht een eigen functie te hebben:
1. mechanische inrichtingen met of zonder motor of andere krachtmachines, die geheel onafhankelijk van elke andere machine, van elk ander toestel of ander werktuig kunnen functioneren.
Bijvoorbeeld: het bevochtigen en onttrekken van vocht aan de lucht zijn op zichzelf staande (eigen) functies omdat zij kunnen worden verricht door toestellen die onafhankelijk van andere machines of toestellen functioneren.
Afzonderlijk aangeboden luchtontvochtingsapparaten bestemd om te worden gemonteerd op ozongeneratoren worden derhalve als toestellen met een eigen functie onder deze post ingedeeld;
2. mechanische inrichtingen die slechts kunnen functioneren indien zij op een andere machine, een ander toestel of werktuig zijn gemonteerd of zijn opgenomen in een meer complex geheel, onder voorwaarde evenwel dat hun functie:
1. zich onderscheidt van die van de machine, het toestel of het werktuig waarop zij moeten worden gemonteerd of van die van het geheel waarvan zij deel gaan uitmaken, en
2. geen integrerend en onscheidbaar deel vormt van de functie van die machine, dat toestel, werktuig of geheel.”
6. Beoordeling van het geschil
Tariefindeling
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de ingevoerde aluminium koppelingen, profielen, kabeltrommels, kabelklemmen, veerpluggen en bodemconsoles uitsluitend kunnen worden aangewend als delen van een overheaddeur. Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting volgt dat er geen sprake is van de levering van overheaddeuren als zodanig. Belanghebbende levert aan haar dealers alle onderdelen die nodig zijn om ter plaatse een overheaddeur te construeren, met uitzondering van de deurpanelen.
6.2.
Belanghebbende heeft primair bepleit dat voor de indeling in de GN een onderscheid dient te worden gemaakt tussen enerzijds de deur en anderzijds het bedieningsmechanisme en dat het bedieningsmechanisme als takel of lier van post 8425 dan wel als hef- of hijstoestel van post 8428 dient te worden gekwalificeerd.
6.3.
Desgevraagd heeft belanghebbende ter zitting bevestigd dat geen sprake is van een deur en een afzonderlijk bedieningsmechanisme. Er wordt door de dealer een pakket onderdelen geleverd waarmee een overheaddeur kan worden geconstrueerd. Onderdeel van dit pakket vormen (deur)panelen, doch het is niet mogelijk om enkel met deze losse (deur)panelen een opening in de gevel van een gebouw op de gewenste wijze af te sluiten. Onderdelen als het frame, verbindingsstukken en scharnieren, alsmede looprollen, zijn onontbeerlijk voor het construeren van een (overhead)deur. In zoverre, aldus heeft belanghebbende ter zitting van het Hof bevestigd, is het niet mogelijk een onderscheid te maken tussen de deur en het bedieningsmechanisme. Uit alle onderdelen tezamen wordt een deur met bedienings-mechanisme geconstrueerd. De verschillende onderdelen, de deurpanelen daaronder begrepen, zijn qua afmetingen, gewicht en dergelijke op elkaar afgestemd.
6.4.
Gelet op de onder 6.3 vermelde feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, is het Hof van oordeel dat een overheaddeur voor de toepassing van de GN als één goed dient te worden aangemerkt en niet als enerzijds een deur en anderzijds takel of lier van post 8425 dan wel een hef- of hijstoestel van post 8428, zoals belanghebbende bepleit. Indeling van de onderwerpelijke goederen onder post 8431, als delen van een takel of lier dan wel hef- of hijstoestel, is reeds daarom uitgesloten.
6.5.
Belanghebbende heeft ter zitting bepleit dat, zo het Hof van oordeel is dat een overheaddeur als één goed moet worden aangemerkt, dit goed dient te worden ingedeeld onder post 8479 (machines en mechanische toestellen met een eigen functie, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van hoofdstuk 84), zodat de onderwerpelijke delen van overheaddeuren dienen te worden ingedeeld onder GN-onderverdeling 8479 90 80 (delen, andere).
6.6.
Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. Gelet op de objectieve kenmerken en eigenschappen van overheaddeuren betreft het constructiewerken die uitsluitend geschikt zijn om deel uit te maken van een gebouw. Deze deuren zullen eenmaal aangebracht in een opening in een gevel, ook in dat gebouw functioneren ter opening of afsluiting van het desbetreffende deel van het gebouw. Een dergelijk constructiewerk kan naar ’s Hofs oordeel, ondanks de aanwezigheid van mechanische delen, niet als machine of toestel in de zin van hoofdstuk 84 van de GN worden aangemerkt, reeds omdat het elke zelfstandigheid ontbeert.
Steun voor dit oordeel vindt het Hof in de voorbeelden van constructiewerken genoemd in de GS-toelichting bij post 7610 (‘schuifdeuren’) en post 7308 (‘roldeuren’), waaruit volgt dat ook deuren met een rol- of schuif-mechaniek als (delen van) constructiewerken dienen te worden aangemerkt en dus niet als toestel of machine van hoofdstuk 84 van de GN.
6.7.
Partijen hebben ter zitting verklaard dat, zo indeling van de onderwerpelijke goederen onder post 8431 of post 8479 niet mogelijk is, de indeling van de niet-aluminium onderdelen - met uitzondering van de tubular shafts - niet langer in geschil is.
Partijen verschillen dan nog wel van inzicht over de indeling van de in 6.1 vermelde aluminium onderdelen. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
6.8.
Zoals overwogen onder 6.6 dienen overheaddeuren te worden gekwalificeerd als constructiewerken. Post 7610 ziet blijkens zijn bewoordingen onder meer op “delen van constructiewerken, van aluminium”. Hieruit volgt dat de onderwerpelijke aluminium delen van constructiewerken, met toepassing van indelingsregel 1, vatbaar zijn voor indeling onder post 7610. Nu “delen” in de nadere onderverdeling van deze post niet met name worden genoemd, dient indeling te geschieden onder GN-onderverdeling 7610 90 90 (andere).
6.9.
De door belanghebbende ten invoer aangegeven “tubular shafts” zijn verzinkte (holle) stalen buizen met een lengte van 2750 mm of meer en een buitendiameter van 25,4 mm (1 inch). Gelet op de objectieve kenmerken en eigenschappen van deze buizen vallen deze binnen de bewoordingen van post 7304 39 92 van de GN. Het feit dat deze buizen door belanghebbende gebruikt worden als as in de constructie, maakt naar het oordeel van het Hof niet dat in dit geval kan worden gesteld dat deze bestemming inherent is aan deze goederen. Het betreft immers een artikel dat naar zijn aard voor verschillende doeleinden kan worden aangewend. Goederen van deze post zijn vrij van douanerechten. De UTB dient dienovereenkomstig te worden verminderd.
Artikel 220, lid 2, letter b, van het Communautair douanewetboek (CDW)
6.10.
Artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW bevat drie cumulatieve voorwaarden waaraan moet worden voldaan om aanspraak te kunnen maken op het afzien van navordering.
De inspecteur heeft in hoger beroep betoogd dat de douane de opdrachtgever niet kende en daarom niet hoefde te twijfelen aan de opgegeven goederenomschrijving en de daarbij vermelde goederencode. Pas bij de controle na invoer (CNI) kon worden vastgesteld dat de goederen geen ‘delen en onderdelen van hijs- en takelwerktuigen’ van post 8431 waren, zoals in de aangiften vermeld. Het Hof begrijpt het standpunt van de inspecteur aldus, dat niet voldaan is aan de derde voorwaarde van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW, dat moet zijn voldaan aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte.
6.11.
Het Hof volgt de inspecteur hierin. Uit bijlage 37 bij de UCDW volgt dat als goederenomschrijving in vak 31 van de aangifte de gebruikelijke handelsbenaming mag worden vermeld, op voorwaarde dat deze handelsbenaming dermate duidelijk is dat de goederen aan de hand daarvan kunnen worden geïdentificeerd en onmiddellijk en met zekerheid kunnen worden ingedeeld. De in de aangiften gehanteerde omschrijving “delen en onderdelen van hijs- en takelwerktuigen”, refereert aan de bewoordingen van de door belanghebbende voorgestane GN-onderverdelingen 8431 1000 en 8431 3990. Deze omschrijving kan niet worden aangemerkt als een gebruikelijke handelsbenaming en voldoet niet aan de voorwaarde dat de goederen aan de hand daarvan kunnen worden geïdentificeerd en onmiddellijk en met zekerheid kunnen worden ingedeeld. De in facturen vermelde handelsbenamingen, zoals “spring fittings” en “hoisting drum”, geven weliswaar enig inzicht in de aard van de aangegeven goederen, maar brengen niet tot uitdrukking dat deze bestemd zijn voor de overheaddeuren en niet voor hijs- en takelwerktuigen van de posten 8425 en 8428. Het is daardoor, ook met inachtneming van de facturen niet mogelijk, om de goederen juist in te delen.
6.12.
Gelet op het vorenoverwogene is de derde (cumulatieve) voorwaarde van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW niet vervuld. Nu uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat de derde voorwaarde zelfstandige betekenis heeft (vgl. HvJ EU 23 mei 1989, zaak 378/87, Top Hit Holzvertrieb), faalt belanghebbendes beroep op voormeld artikel reeds om die reden.
Beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging
6.13.
Ten aan zien van de onder 1.1.1 genoemde UTB (nr. [...].0299) is niet in geschil dat deze zonder vooraankondiging aan haar is uitgereikt. Dit verzuim dient, aldus belanghebbende, te leiden tot vernietiging van de UTB. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
6.14.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) van 18 december 2008 in zaak C-349/07 (Sopropé) volgt dat ‘eerbiediging van de rechten van de verdediging’ een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht vormt dat van toepassing is wanneer de administratie voornemens is een bezwarend besluit ten opzichte van een bepaalde persoon vast te stellen. Dit beginsel vereist, voor zover hier van belang, dat de (potentiële) adressaat van een besluit dat zijn belang aanmerkelijk raakt, in staat wordt gesteld naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken over de elementen waarop de administratie haar besluit wil baseren.
6.15.
Het bestreden besluit valt binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht. Tussen partijen is niet in geschil dat de UTB de belangen van belanghebbende aanmerkelijk raakt. Het Hof gaat daar in het navolgende van uit. Partijen houdt verdeeld welk rechtsgevolg aan het verzuim dient te worden verbonden. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
6.16.
Anders dan belanghebbende bepleit, leiden procedurele fouten bij de totstandkoming van een besluit, gelet op zowel het nationale als het communautaire recht, niet zonder meer tot vernietiging van het desbetreffende besluit. In dit verband zij, wat het communautaire recht betreft, verwezen naar het arrest HvJ 10 juli 1980, Distillers Company/Commissie, 30/78, Jurispr. blz. 2229, waarin in punt 26 het volgende wordt overwogen:
“26. Gelet op het vorenoverwogene is een onderzoek van de door verzoekster gestelde procedurefouten niet nodig. Dit ware slechts anders indien de administratieve procedure, waren deze fouten niet gemaakt, eventueel tot een ander resultaat had kunnen leiden. (…)”
Zulks is nog eens herhaald in het arrest HvJ 10 september 2013, C-383/13 PPU, punt 38:
“38. Met betrekking tot de door de verwijzende rechter gestelde vragen moet worden opgemerkt dat schending van de rechten van de verdediging, in het bijzonder het recht om te worden gehoord, naar Unierecht pas tot nietigverklaring van het na afloop van de administratieve procedure genomen besluit leidt, wanneer deze procedure zonder deze onregelmatigheid een andere afloop had kunnen hebben (zie in die zin met name arresten van 14 februari 1990, Frankrijk/Commissie, C-301/87, Jurispr. blz. I-307, punt 31; 5 oktober 2000, Duitsland/Commissie, C-288/96, Jurispr. blz. I‑8237, punt 101; 1 oktober 2009, Foshan Shunde Yongjian Housewares & Hardware/Raad, C-141/08 P, Jurispr. blz. I-9147, punt 94, en 6 september 2012, Storck/BHIM, C-96/11 P, punt 80).”
Wat het nationale recht betreft zij onder meer verwezen naar de arresten Hoge Raad 18 april 2003, nr. 37 790, BNB 2003/267 en 15 mei 2009, nr. 08/00437, BNB 2009/169, waaruit volgt dat de schending van procedureregels geen gevolgen heeft indien de belastingplichtige door de gang van zaken niet is benadeeld.
6.17.
Gelet op de voormelde bestendige rechtspraak ziet het Hof geen aanleiding tegemoet te komen aan het verzoek van belanghebbende ter zitting om de behandeling van de onderwerpelijke zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen van de Hoge Raad in de zaken 10/02274 en 10/02277, d.d. 22 februari 2013 (vgl. ECLI:NL:HR:2013: BR0671) en dient te worden beoordeeld of de administratieve procedure een andere afloop had kunnen hebben indien belanghebbende in de gelegenheid was gesteld om zich uit te laten over het voornemen van de inspecteur om de UTB’s uit te reiken.
6.18.
Het Hof stelt voorop dat het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging en meer in het bijzonder van het recht om te worden gehoord, tot doel heeft de bevoegde autoriteit in staat te stellen naar behoren rekening te houden met alle relevante elementen. Het beginsel beoogt, ter verzekering van de effectieve bescherming van de betrokkene, deze laatste in staat te stellen om een vergissing te corrigeren of individuele omstandigheden aan te voeren die ervoor pleiten dat het besluit wordt genomen, niet wordt genomen of dat in een bepaalde zin wordt besloten (vgl. arrest Sopropé, punt 49). Hieruit volgt naar ’s Hofs oordeel dat er van moet worden uitgegaan dat de onderwerpelijke administratieve procedure een andere afloop had kunnen hebben, in de onder 6.17 bedoelde zin, indien komt vast te staan dat het rauwelijks uitreiken van de UTB ertoe heeft geleid dat belanghebbende de mogelijkheid is ontnomen om een vergissing te corrigeren of individuele omstandigheden aan te voeren die ervoor pleiten dat de UTB niet of tot een lager bedrag wordt vastgesteld.
6.19.
Belanghebbende heeft betoogd dat zij in de fase voorafgaand aan het uitreiken van de UTB effectiever verweer had kunnen voeren. Zij heeft desgevraagd evenwel niet kunnen concretiseren welke verweermogelijkheden – waarover zij vóór het uitreiken van de UTB beschikte – na het uitreiken van de UTB niet meer tot haar beschikking stonden.
6.20.
De enkele stelling van belanghebbende dat, zodra een besluit is genomen, de standpunten verharden en daarmee de kans afneemt dat het bestuursorgaan nog tot een ander inzicht komt, kan naar ’s Hofs oordeel evenmin tot de conclusie leiden dat belanghebbende de mogelijkheid is ontnomen om een vergissing te corrigeren of individuele omstandigheden aan te voeren die ervoor pleiten dat de UTB niet of voor een lager bedrag wordt vastgesteld.
6.21.
De stelling van belanghebbende dat ten aanzien van de onder 1.2.1 genoemde UTB (nr. [...].0317) met dagtekening 14 mei 2009 indirect sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel wordt verworpen. Op 27 april 2009 heeft de inspecteur belanghebbende geïnformeerd over het voornemen de douanerechten over de jaren 2006 tot en met 2008 na te vorderen en is haar de mogelijkheid geboden binnen twee weken haar zienswijze kenbaar te maken. Van voormelde mogelijkheid heeft belanghebbende geen gebruik gemaakt en evenmin heeft zij daarvoor uitstel gevraagd. Het feit dat de inspecteur vervolgens kort na een in dat kader gevoerd hoorgesprek de UTB heeft uitgereikt, maakt op zich niet dat sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel. Belanghebbende heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de haar geboden reactietermijn te kort was om haar zienswijze naar behoren te kunnen geven.
6.22.
Gelet op het vorenoverwogene dient, gelijk de rechtbank heeft geoordeeld, aan het procedurele gebrek, inzake het niet horen alvorens de UTB van 15 oktober 2008 werd uitgereikt, voorbij te worden gegaan. Ten aanzien van de UTB van 14 mei 2009 is van geen procedureel gebrek gebleken.
Uitreiking tweede UTB
6.23.
De stelling van belanghebbende, betreffende de onder 1.2.1 genoemde UTB (nr. [...].0317), dat er, binnen de driejaarstermijn, geen tweede UTB kan worden uitgereikt indien reeds voor dezelfde douaneschuld een UTB is uitgereikt welke uitsluitend op formele gronden, in casu schending van het verdedigingsbeginsel, is vernietigd, vindt geen steun in het Europese- en nationale recht.
6.24.
De inspecteur is ingevolge artikel 217 van het CDW gehouden het bedrag aan rechten dat voortvloeit uit een douaneschuld te boeken zodra hij over de benodigde gegevens beschikt. Op grond van artikel 221 van het CDW dient hij het bedrag van de verschuldigde rechten onmiddellijk na de boeking op daartoe geëigende wijze aan de schuldenaar mee te delen. Artikel 7:6 van de Algemene douanewet (tot 1 augustus 2008: artikel 22a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) schrijft voor dat deze mededeling geschiedt door het toezenden van een op een aanslagbiljet vermelde UTB.
6.25.
Anders dan belanghebbende heeft betoogd, leidt het Hof uit de stukken van het geding af dat de inspecteur na vernietiging van de oorspronkelijke UTB, met dagtekening 3 april 2009, de daaraan ten grondslag liggende boekingen in zijn administratie heeft gehandhaafd en op basis van diezelfde boekingen de bestreden UTB, met dagtekening 14 mei 2009, heeft uitgereikt.
6.26.
Naar ’s Hofs oordeel stond het de inspecteur vrij om na vernietiging van de oorspronkelijke UTB de daaraan ten grondslag liggende boekingen te handhaven. De procedurele gebreken bij het uitreiken van de oorspronkelijke UTB doen niet af aan de wettelijke verschuldigdheid van de geboekte douanerechten en dus ook niet aan de rechtmatigheid van de boeking van deze douanerechten (vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) 20 oktober 2005, C-247/04, Transport Maatschappij Traffic BV, punt 26).
6.27.
In zijn beschikking van 9 juli 2008, C-477/07 (Gerlach & Co. N.V.), punt 24 t/m 30 en in zijn arrest van 28 januari 2010, C-264/08 (Direct Parcel Distribution Belgium NV), punt 37 t/m 39, heeft het HvJ geoordeeld dat boeking van de douaneschuld voorafgaand aan de mededeling van het bedrag aan de schuldenaar een noodzakelijke voorwaarde voor invordering (lees: boeking en mededeling) van de douaneschuld is. In geval van niet-boeking of te late boeking (vgl. HvJ C-264/08, punt 14) kan de mededeling daarom geen stand houden. Het HvJ heeft hierbij opgemerkt dat de douaneautoriteiten het verschuldigde bedrag opnieuw kunnen meedelen, met inachtneming van de in artikel 221, lid 1, van het CDW gestelde voorwaarden (vgl. HvJ C-264/08, punt 38). Hieruit volgt dat in geval van niet-boeking alsnog een boeking en mededeling dient plaats te vinden en dat in geval van te late boeking enkel een nieuwe mededeling behoeft plaats te vinden. Naar ’s Hofs oordeel blijkt uit voormelde rechtspraak van het HvJ dat het, anders dan belanghebbende heeft bepleit, op grond van het CDW mogelijk is om voor een reeds geboekte douaneschuld een tweede mededeling uit te reiken, indien de eerste mededeling op formele gronden is vernietigd.
6.28.
Gelet op het vorenoverwogene is de bestreden UTB van 15 oktober 2008 (nr. [...].0299), na vermindering bij de uitspraak op bezwaar, op het juiste bedrag vastgesteld. De UTB van 14 mei 2009, zoals vastgesteld na de uitspraak op bezwaar, dient in verband met de indeling van de tubular shafts onder post 7304 van de GN verder te worden verminderd met de volgende bedragen: € 1.086,22 (2006), € 14.556,46 (2007) en
€ 12.664,50 (2008).
Slotsom
Hoger beroep nr. 12/00773
De slotsom is dat het principaal hoger beroep gegrond is en dat het incidenteel hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.
Hoger beroep nr. 12/00774
De slotsom is dat het principaal hoger beroep en het incidenteel hoger beroep gegrond zijn. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.
7. Kosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit)
Voor het onderhavige geval zijn dat de in onderdeel a vermelde kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten voor het hoger beroep overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2 (verweerschrift en bijwonen zitting) x € 487 x 1,5 (wegingsfactor) = € 1.461.
Partijen hebben zich ter zitting eenparig op het standpunt gesteld dat de door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding te hoog is vastgesteld, met dien verstande dat daaruit de vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase dient te worden geëlimineerd, omdat deze kosten reeds door de inspecteur zijn vergoed. Het Hof volgt partijen hierin. Dit betekent dat het Hof de door de rechtbank toegekende vergoeding van € 1.414,50 zal verlagen met € 322 tot € 1.092,50. De totale vergoeding bedraagt daarmee € 2.553,50. Volledigheidshalve overweegt het Hof dat de stelling van de inspecteur dat de toegekende vergoeding wegens samenhang ook overigens te hoog is behoeft geen behandeling meer, nu het hoger beroep in de samenhangende zaak gegrond is verklaard en het beroep alsnog ongegrond is verklaard.
8. Beslissing
Ten aanzien van het hoger beroep nr. 12/00773
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank en
- verklaart het beroep ongegrond
en
Ten aanzien van het hoger beroep nr. 12/00774
Het Hof:
- -
vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover deze de vergoeding van het griffierecht betreft;
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar, behoudens voor zover het betreft de vergoeding van kosten;
- -
vermindert de UTB tot een bedrag van € 1.022.914,60;
- -
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van in totaal € 2.553,50.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, E.M. Vrouwenvelder en D.B. Bijl, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. Bosch als griffier. De beslissing is op 15 mei 2014 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.