Rb. Noord-Nederland, 07-07-2021, nr. 177538
ECLI:NL:RBNNE:2021:3179
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
07-07-2021
- Zaaknummer
177538
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2021:3179, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 07‑07‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak, Beschikking)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2021-0230
Uitspraak 07‑07‑2021
Inhoudsindicatie
De rechtbank wijst het verzoek tot het verbeteren van de geboorteakte af. De wijziging betreft het verzoek om het geslacht te wijzigen naar: ‘het geslacht niet kunnen worden vastgesteld’, omdat de minderjarige zich identificeert als een genderfluïde/genderneutraal persoon. Vanwege recente ontwikkeling (wetsvoorstel vereenvoudiging Transgenderwet) is de rechtbank van oordeel dat het individuele belang van de minderjarige in deze omstandigheden niet zwaarder weegt dan het algemeen belang bij handhaving van de huidige wettelijke regeling, dit in lijn met de uitspraak van de Hoge Raad van 30 maart 2007 en artikel 8 EVRM.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/177538 / FA RK 21-233
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 7 juli 2021
in de zaak van
[de moeder] , in de hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigster van de minderjarige [naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de moeder,
advocaat mr. C. Simmelink, kantoorhoudende te Maarssen,
betreffende
[naam] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente De Fryske Marren,
gevestigd te Joure,
hierna ook te noemen de ambtenaar.
1. Het procesverloop
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de moeder, ingediend op 26 februari 2021;
- een F9-formulier van de moeder, ingediend op 22 maart 2021;
- een F9-formulier met bijlage van de moeder, ingediend op 25 maart 2021;
- een F9-formulier van de moeder met productie 7, ingediend op 25 mei 2021;
- een F9-formulier van de moeder, ingediend op 27 mei 2021;
- de brief van de ambtenaar, ingediend op 27 mei 2021.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van de meervoudige kamer van 9 juni 2021 in aanwezigheid van:
- de moeder, bijgestaan door mr. C. Simmelink;
- de ambtenaar;
- de heer [naam] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK).
1.3.
Tijdens het kindgesprek op 9 april 2021 heeft [de minderjarige] haar standpunten kenbaar gemaakt.
2. De feiten
2.1.
De moeder is getrouwd geweest met de heer [naam] . Ze zijn gescheiden. Ze zijn de ouders van [de minderjarige] .
2.2.
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de moeder en de heer [naam] . De heer [naam] heeft schriftelijk toestemming gegeven voor het indienen van het verzoek.
2.3.
Op de geboorteakte, [nummer] , staat vermeld: “ [naam] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , geslacht: vrouwelijk”.
3. Het verzoek
3.1.
De moeder verzoekt:
- de geboorteakte van haar minderjarige kind te verbeteren, inhoudende dat waar staat "dochter" gelezen dient te worden "het geslacht niet kunnen worden vastgesteld";
- de eerste voornaam van haar minderjarige kind " [naam] " te wijzigen in de naam " [naam] " en de naam " [naam] " te behouden als tweede voornaam, waardoor de voornamen zouden worden: " [naam] ".
4. De standpunten van de moeder, de ambtenaar en de RvdK
4.1.
De moeder stelt dat haar kind zich identificeert als genderfluïde persoon. Dit houdt in dat [de minderjarige] zich de ene periode/dag identificeert met het mannelijke geslacht en de andere periode/dag met het vrouwelijke geslacht. De huisarts heeft de lichtste vorm van de pil voorgeschreven om de menstruatie stil te leggen. De huisarts kan de beleving van [de minderjarige] niet bevestigen, omdat er geen deskundigenverklaring is voor mensen die non-binair zijn. De moeder stelt dat er sprake is van een maatschappelijke en juridische erkenning van een neutrale geslachtelijke identiteit, en verwijst daarvoor naar de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 mei 2018 (ECLI:NL:RBLIM:2018:4931), de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 juli 2019 (ECLI:NL:RBNNE:2019:3437), de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 februari 2020 (ECLI:NL:RBMNE:2020:522) en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 april 2021 (ECLI:RBDHA:2021:3907).
4.2.
De ambtenaar voert aan dat er geen wettelijke grondslag is voor het verzoek van de moeder, maar dat in de jurisprudentie desalniettemin een vergelijkbaar verzoek al meermaals is toegewezen. De ambtenaar stelt dat het gewenste resultaat kan worden bereikt door de geboorteakte te verbeteren, conform de overwegingen van de rechtbank Midden-Nederland en de rechtbank Den Haag in de eerder genoemde uitspraken.
4.3.
De RvdK vraagt zich af of de geestelijke (identiteits)ontwikkeling van [de minderjarige] , wat haar genderbeleving betreft, is afgerond. Mogelijk is die ontwikkeling nog niet afgerond en staat ze er over enige tijd anders in. De RvdK zou kunnen onderzoeken hoe anderen de stabiliteit en volwassenheid van [de minderjarige] ervaren.
4.4.
[de minderjarige] heeft aangegeven dat zij zich van jongs af aan al geen meisje voelt. Er zijn dagen waarop zij zich meer vrouwelijk voelt, dagen waarop zij zich meer mannelijk voelt en dagen waarop ze zich geen van beide voelt. Het is voor [de minderjarige] erg belangrijk dat haar geboorteakte wordt gewijzigd en vooral dat dit voor haar achttiende gebeurt, zodat op allerlei documenten die na haar achttiende worden afgegeven niet meer staat vermeld dat zij van het vrouwelijke geslacht is. [de minderjarige] heeft verteld en laten zien dat zij nooit een echt meisje is geweest, maar een ‘jongetje-meisje’. Ze wil onzijdig zijn en vindt het jammer dat er in de Nederlandse taal niet een onzijdig woord is waarmee ze kan worden geduid in plaats van hij/zij. Ze wil graag de aanduiding X in haar paspoort. Ook wil ze graag officieel [de minderjarige] heten.
[de minderjarige] heeft verder verteld dat ze binnenkort gesprekken gaat voeren met een psycholoog. Ze heeft kenmerken van ADHD, ADD en autisme en ervaart veel stress. Dit hangt volgens haar niet samen met het genderfluïde zijn.
5. De beoordeling
5.1.
De rechtbank zal in deze beschikking aansluiten bij de huidige feitelijke situatie en [de minderjarige] aanspreken in de vrouwelijke vorm. De rechtbank overweegt als volgt.
De huidige wettelijke regeling
5.2.
Op grond van artikel 1:24 en artikel 1:24b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank de ambtenaar van de burgerlijke stand opdragen onvolkomenheden in de geboorteakte te herstellen. Er is in dit geval geen sprake van een onvolkomenheid, zo stelt de rechtbank vast; de geboorteakte van [de minderjarige] bevat al die gegevens die de geboorteakte wettelijk gezien dient te bevatten. Op grond van artikel 1:19d BW kan in de geboorteakte van een net geboren kind worden vermeld dat het geslacht van een kind niet is kunnen worden vastgesteld. Dit kan alleen indien het (fysieke) geslacht van het kind twijfelachtig is. Hiervan is in het geval van [de minderjarige] echter geen sprake. Op grond van artikel 1:28 tot en met artikel 1:28c BW is het mogelijk de vermelding van het geslacht in de geboorteakte te wijzigen in die van het andere geslacht. Het achterwege laten van het geslacht of een genderneutrale registratie is niet mogelijk. De genoemde artikelen bieden geen wettelijke grondslag voor het verzoek.
Uitspraak Hoge Raad 30 maart 2007 en artikel 8 EVRM
5.3.
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 30 maart 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ5686) overwogen dat de overtuiging noch tot het mannelijke noch tot het vrouwelijke geslacht te behoren, gezien de stand van de wetgeving in 2007 niet kan leiden tot het achterwege laten in de geboorteakte van de vermelding van hetzij het mannelijke hetzij het vrouwelijke geslacht. De Hoge Raad overwoog verder dat het in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op respect voor het privéleven niet meebrengt dat er een positieve verplichting op de Nederlandse staat rust om de vermelding van het mannelijke dan wel het vrouwelijke geslacht in de geboorteakte achterwege te laten. De Hoge Raad overwoog hiertoe dat nationale staten een bepaalde mate van beoordelingsvrijheid hebben om te bepalen of, en zo ja op welke wijze, de wettelijke regeling inzake de geslachtsaanduiding in de geboorteakte moet voorzien in de mogelijkheid de geslachtsaanduiding geheel achterwege te laten in gevallen van "niet-geseksueerdheid".
In het betreffende geval overwoog de Hoge Raad dat het algemeen belang bij handhaving van de wettelijke regeling over de geslachtsaanduiding in de geboorteakte zwaarder weegt dan het individuele belang bij juridische erkenning van de overtuiging noch tot het ene noch tot het andere geslacht te behoren. De Hoge Raad erkent dat er meer aandacht wordt gegeven aan interseksualiteit, met name in gevallen waarin een persoon geslachtelijke kenmerken van beide seksen heeft, maar niet dat sprake is van een (trend naar) juridische erkenning van een neutrale geslachtelijke identiteit in gevallen waarin personen ervan overtuigd zijn geraakt dat zij, ongeacht de bij hen aanwezige fysieke geslachtskenmerken, noch tot het vrouwelijke noch tot het mannelijke geslacht behoren. De rechtbank verwijst voor het voorgaande naar rechtsoverweging 3.5.3 van de uitspraak van de Hoge Raad.
recente jurisprudentie
5.4.
Door de rechtbank Limburg, de rechtbank Noord-Nederland, de rechtbank Midden-Nederland en de rechtbank Den Haag zijn in de hiervoor genoemde uitspraken vergelijkbare verzoeken wel toegewezen. De rechtbanken overwegen hiertoe dat er inmiddels wel sprake is van maatschappelijke erkenning en (een trend naar) juridische erkenning van een neutrale geslachtelijke identiteit en dat deze maatschappelijke erkenning wordt voortgezet, op nationaal en internationaal niveau. De rechtbank Den Haag onderkent dat het in beginsel aan de wetgever is deze ontwikkelingen vast te leggen in wetgeving, maar dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen (nog) niet over te gaan tot wetswijziging, maar de ontwikkelingen (in de jurisprudentie) vooralsnog af te wachten. De rechtbanken zijn van oordeel dat, gelet op deze ontwikkelingen, op dit moment het individuele belang van de betreffende verzoekers bij de mogelijkheid tot verbetering van de geboorteakte zwaarder weegt dan het algemene belang van handhaving van de huidige wettelijke regeling.
wetsvoorstel vereenvoudiging Transgenderwet
5.5.
Op 3 mei 2021 is een wetsvoorstel tot wijziging van Boek 1 BW ingediend in verband met het veranderen van de voorwaarden voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte. Het is voor de persoon wiens genderidentiteit niet aansluit bij het bij de geboorte vastgestelde geslacht onder voorwaarden mogelijk om de vermelding van diens geslacht in de geboorteakte te wijzigen. Die voorwaarden zijn per 1 juli 2014 versoepeld met de wet die aangeduid wordt als de Transgenderwet, en de procedure wordt nu verder vereenvoudigd. Het wetsvoorstel voorziet in de volgende wijzigingen:
1. de deskundigenverklaring vervalt;
2. voor kinderen jonger dan zestien jaar wordt het mogelijk om hun geslachtsregistratie te wijzigen via een verzoek aan de rechtbank;
3. personen van zestien jaar en ouder kunnen een eerste of tweede wijziging doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Een derde of volgende wijziging is mogelijk na een verzoek van betrokkene daartoe bij de rechtbank;
4. de wijziging van de geslachtsregistratie kan worden verzocht aan een ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van de transgender persoon.
Naar aanleiding van de internetconsultatie kwam de wens naar voren een procedure beschikbaar te maken voor genderneutrale registratie. De Minister voor Rechtsbescherming meent in de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel dat het wenselijk is verdere ontwikkelingen af te wachten, alvorens er nadere duiding kan worden gegeven aan de voorzichtig ingezette beweging in de rechtspraak en wetgeving op dit punt te overwegen.
conclusie
5.6.
Alles overziend overweegt de rechtbank dat duidelijk is dat [de minderjarige] de overtuiging heeft dat zij noch vrouw noch man is. De huidige wettelijke bepalingen voorzien niet in de mogelijkheid om de geboorteakte van [de minderjarige] in overeenstemming te brengen met haar genderbeleving. Door de Hoge Raad is overwogen dat bij de beantwoording van de vraag of uit artikel 8 EVRM een positieve verplichting voor de Nederlandse Staat voortvloeit tot het treffen van een dergelijke regeling of tot toewijzing van het betreffende verzoek, rekening dient te worden gehouden met een juist evenwicht tussen het algemeen belang en de belangen van het individu. Hoewel in de recente jurisprudentie van de hiervoor genoemde rechtbanken is geoordeeld dat in het huidige sociale, juridische en politieke klimaat, het belang van de betreffende verzoekers bij juridische erkenning zwaarder weegt dan het algemeen belang bij handhaving van de huidige wettelijke regelgeving, zal de rechtbank deze belangenafweging voor dit geval opnieuw maken. Hoewel er internationaalrechtelijk wel ontwikkelingen zijn, is er op Europeesrechtelijk vlak nog geen specifieke wetgeving die betrekking heeft op de bescherming van een derde genderaanduiding. Ook is er geen Europese jurisprudentie waaruit blijkt dat non-binaire personen het recht hebben om als X geregistreerd te worden. Door de Hoge Raad is overwogen dat het aan de nationale staten is om wetgeving te maken op dit onderwerp. Er is ook in Nederland sprake van een maatschappelijke ontwikkeling op dit punt, maar die ontwikkeling is kennelijk niet zodanig dat de wetgever de ruimte ziet of neemt om wetgeving op dit punt te overwegen. De Nederlandse wetgever heeft namelijk recent de bewuste en weloverwogen keuze gemaakt om hiervoor nog geen wetgeving te maken, ondanks de recente jurisprudentie van de hiervoor genoemde rechtbanken. Vanwege deze recente ontwikkeling is de rechtbank van oordeel dat het individuele belang van [de minderjarige] in deze omstandigheden (nog) niet zwaarder weegt dan het algemeen belang bij handhaving van de huidige wettelijke regeling. Het is in deze situatie niet aan de rechtbank om de wetgever niet te volgen. De rechtbank zal het verzoek tot verbetering van de geboorteakte afwijzen. Het voorgaande maakt dat de rechtbank niet aan de vraag toekomt of het verschil maakt dat [de minderjarige] minderjarig is en aan de vraag of een mogelijke weg naar genderneutrale registratie ook voor minderjarigen moet worden opengesteld, gelet op de ontwikkelingen die er zijn. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het wellicht voor de juridische ontwikkeling goed is dat de onderhavige kwestie wordt beoordeeld door een hogere rechter.
voornaamswijziging
5.7.
Op grond van artikel 1:4 lid 4 BW kan de rechter wijziging van de voornamen gelasten op verzoek van de betrokken persoon of op verzoek van zijn wettelijk vertegenwoordiger. Voor een dergelijke wijziging dient een voldoende zwaarwichtig belang te bestaan. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken van een zwaarwichtig belang bij toewijzing van het verzoek tot voornaamswijziging. [de minderjarige] heeft aangegeven zich geen vrouw, maar ook geen man te voelen. Ze heeft aangevoerd dat de verzochte voornaam genderneutraal is en deze in het dagelijks leven al te gebruiken. De rechtbank zal het verzoek tot wijziging van de voornaam toewijzen.
6. Beslissing
De rechtbank:
6.1.
gelast de voornaamswijziging in [naam] , zodat [naam] voortaan [naam] zal heten;
6.2.
draagt de griffier op om een afschrift van deze beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente De Fryske Marren te zenden nadat een periode van drie maanden is verstreken na de dag van de beschikking.
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J. Teertstra, voorzitter, mr. S.T. Kooistra en mr. M. van der Hoeven, beiden lid van de kamer, allen tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 7 juli 2021 in tegenwoordigheid van de griffier. | ||
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld: - door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshofArnhem-Leeuwarden | ||
fn: 876