Rb. Leeuwarden, 15-08-2007, nr. 83523/KGZA07-213
ECLI:NL:RBLEE:2007:BB1671
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden
- Datum
15-08-2007
- Zaaknummer
83523/KGZA07-213
- LJN
BB1671
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2007:BB1671, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 15‑08‑2007; (Kort geding)
- Vindplaatsen
FJR 2007, 122 met annotatie van I.J. Pieters
Uitspraak 15‑08‑2007
Inhoudsindicatie
Onrechtmatige daad. Anonieme melding bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling.
vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 83523 / KG ZA 07-213
Vonnis in kort geding van 15 augustus 2007
in de zaak van
1. [eiser],
wonende te Sint Annaparochie,
2. [eiseres],
wonende te Sint Annaparochie,
eisers,
procureur: mr. K.J. Meijer,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te Sint Annaparochie,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Sint Annaparochie,
3. [gedaagde sub 3],
wonende te Sint Annaparochie,
4. [gedaagde sub 4],
wonende te Sint Annaparochie,
gedaagden,
procureur: mr. E.A. van Wieren.
Partijen zullen hierna "[eiser] c.s." en "[gedaagde sub 1] c.s." genoemd worden.
1. De procedure
1.1. [eiser] c.s. hebben [gedaagde sub 1] c.s. in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 9 augustus 2007.
1.2. [eiser] c.s. hebben toen op de bij dagvaarding vermelde gronden gevorderd dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt om, als voorschot, aan elk van eisers een bedrag van
€ 1.500,- aan smartengeld te betalen;
II. [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding.
1.3. Ter zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de advocaat van [gedaagde sub 1] c.s. gebruik heeft gemaakt van pleitnotities, en waarbij [gedaagde sub 1] c.s. hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid, althans afwijzing van de vorderingen van [eiser] c.s., met hoofdelijke veroordeling van [eiser] c.s. in de kosten van het geding.
1.4. Partijen hebben producties overgelegd.
1.5. Ten slotte is vonnis bepaald op de stukken van het geding.
2. De feiten
In dit kort geding hebben de volgende feiten als vaststaand te gelden.
2.1. [eiser] c.s. hebben drie kinderen. [gedaagde sub 1] c.s., met uitzondering van [gedaagde sub 2], hebben op of omstreeks 9 oktober 2002 naar aanleiding van een aantal voorvallen onafhankelijk van elkaar een tegen [eiser] c.s. gerichte melding gedaan bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (hierna te noemen: het AMK) van Jeugdzorg Friesland. Het AMK heeft de meldingen van [gedaagde sub 1] c.s. in behandeling genomen en vervolgens een onderzoek gedaan.
2.2. In een brief aan [gedaagde sub 1] van 11 oktober 2005 wordt door het AMK onder meer medegedeeld:
'De zorgen zijn besproken met de ouder(s) en we hebben kunnen constateren dat:
- Ouders houden van hun kinderen en zijn zorgzaam voor hun kinderen.
- Ouders doen alles wat in hun vermogen ligt om het de kinderen naar de zin te maken.
- Ouders maken goed gebruik van de hulpverlening. Ze volgen de adviezen op die in het belang van de kinderen zijn.
- Ouders erkennen dat ze een probleem hebben met hun oudste kind en handelen daar ook naar.
- Ouders werken goed samen met het AMK.
Het AMK heeft het onderzoek hiermee afgesloten.'
Deze brief is niet rechtstreeks naar [gedaagde sub 1] c.s. gezonden, maar is terechtgekomen bij [eiser] c.s.
2.3. Bij brief aan [gedaagde sub 1] van 30 oktober 2006 heeft het AMK onder meer medegedeeld:
'Tevens bieden wij u onze oprechte verontschuldigingen aan voor het feit dat AMK in haar brief van 11 oktober 2005 uw namen als melders bekend heeft gemaakt bij het door u gemelde gezin. Dit laatste had nooit mogen gebeuren, daar u in 2002 anoniem een melding heeft gedaan.
Te uwer informatie: burgers/particulieren mogen bij vermoedens van kindermishandeling anoniem een melding doen bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling. Het is vervolgens aan het AMK te besluiten op basis van de inhoud van de melding of het AMK de melding in behandeling neemt en onderzoek op start. Het AMK heeft op basis van de door u gedane melding, destijds, besloten de situatie van de kinderen te onderzoeken.'
2.4. De advocaat van [eiser] c.s. heeft [gedaagde sub 1] c.s. bij brief van 20 oktober 2006 aangeschreven tot betaling van smartengeld aan [eiser] c.s. vanwege het doen van een valse melding van kindermishandeling.
3. Het standpunt van [eiser] c.s.
3.1. [eiser] c.s. leggen aan hun vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 1] c.s. bij het AMK hebben aangegeven dat [eiser] c.s. hun kinderen zouden mishandelen. Na onderzoek is vast komen te staan dat daarvan op geen enkele manier sprake is geweest. Door de valse beschuldiging van mishandeling van hun kinderen is volgens [eiser] c.s. sprake van smaad en/of een ernstige inbreuk op hun privacy, althans een aantasting van hun goede naam, hetgeen onrechtmatig is jegens [eiser] c.s. Zij voelen zich geschoffeerd en de onterechte beschuldigingen hebben bij hen tot veel verdriet en pijn geleid. Om die reden vorderen zij ten titel van smartengeld een voorschot van € 1.500,- per persoon. Het spoedeisend belang bij het gevorderde is volgens [eiser] c.s. hierin gelegen dat zij een voorlopig oordeel wensen omtrent het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] c.s.
4. Het standpunt van [gedaagde sub 1] c.s.
4.1. [gedaagde sub 1] c.s. voeren allereerst aan dat [eiser] c.s. niet kunnen worden ontvangen in hun vorderingen, voor zover deze zijn ingesteld tegen [gedaagde sub 2]. Laatstgenoemde is niet betrokken geweest bij enige tegen [eiser] c.s. gerichte melding bij het AMK noch heeft zij op andere wijze bemoeienis gehad met [gedaagde sub 1] c.s.
4.2. [gedaagde sub 1] c.s. betwisten het spoedeisend belang bij de vorderingen van [eiser] c.s. In de dagvaarding is daaromtrent niets door [eiser] c.s. gesteld. Bovendien is er sprake van een zeer lange periode tussen het bekend worden van de melding bij [eiser] c.s., de daaropvolgende brief van de advocaat van [eiser] c.s. en het aanhangig maken van de onderhavige kort geding procedure. [eiser] c.s. hebben ook geen belang bij een voorlopige voorziening. Ten slotte is niet voldoende aannemelijk, gelet op de relevante feiten waarover partijen van mening verschillen, dat uiteindelijk in een bodemprocedure een smartengeldvergoeding aan [eiser] c.s. zal worden toegekend.
4.3. Van enig onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] c.s. is geen sprake. [gedaagde sub 1] c.s. hebben bij het AMK géén melding van kindermishandeling door [eiser] c.s. gedaan. Wel hebben zij, na zorgvuldige afweging, bij het AMK hun zorgen geuit omtrent het gezin van [eiser] c.s., aangezien zij meerdere keren hadden geconstateerd dat hetgeen zich binnen het gezin afspeelde niet juist was. Hierbij hebben zij het belang van de kinderen van [eiser] c.s. vooropgesteld. De melding is geheel te goeder trouw gedaan. Bij een afweging van de wederzijdse belangen dient het belang van [gedaagde sub 1] c.s. om middels de melding de belangen van de kinderen van [eiser] c.s. te beschermen te prevaleren boven het recht op bescherming van de privacy van [eiser] c.s. zelf. Een melding bij het AMK kan volgens [gedaagde sub 1] c.s. niet onrechtmatig zijn, tenzij er sprake is van een opzettelijk gedane onjuiste melding. Het AMK heeft nimmer laten weten dat de door [gedaagde sub 1] c.s. gedane melding niet juist zou zijn. Integendeel, naar aanleiding van de gedane melding is er juist hulpverlening ingeschakeld voor het gezin van [eiser] c.s.
5. De beoordeling
5.1. De voorzieningenrechter zal de vorderingen van [eiser] c.s. dadelijk afwijzen, voor zover deze tegen [gedaagde sub 2] zijn ingesteld. Daartoe is van belang dat [eiser] c.s. in het geheel niet weersproken hebben de stelling van [gedaagde sub 1] c.s. dat [gedaagde sub 2] op geen enkele manier betrokken is geweest bij een melding van de gezinssituatie van [eiser] c.s. bij het AMK. Van een valse beschuldiging van mishandeling -en daarmee van eventueel onrechtmatig handelen- door [gedaagde sub 2] kan reeds daarom geen sprake zijn.
5.2. Bij de beantwoording van de vraag of toewijzing van een geldvordering in kort geding geïndiceerd is, dient de voorzieningenrechter volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet alleen te onderzoeken of het bestaan van een vordering van [eiser] c.s. op [gedaagde sub 1] c.s. voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is, en daarbij in de afweging van belangen van partijen mede betrekken de vraag naar het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling door [eiser] c.s. van de toe te wijzen geldvordering (zie HR 28 mei 2004, NJ 2004, 602). Voorts geldt dat van de eisende partij mag worden verlangd dat naar behoren feiten en omstandigheden worden aangewezen die meebrengen dat een voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden (zie Hof Leeuwarden, 19 oktober 2005, JAR 2006/32).
5.3. Tegen deze achtergrond oordeelt de rechtbank als volgt omtrent het spoedeisend belang bij het gevorderde. In de inleidende dagvaarding is met geen woord gerept over het spoedeisend belang bij het gevorderde, terwijl [eiser] c.s. ter zitting evenmin feiten of omstandigheden hebben aangedragen, waaruit volgt dat zij belang hebben bij onmiddellijke toewijzing van een voorschot op de door hen verlangde smartengeldvergoeding. Met name hebben [eiser] c.s. de voorzieningenrechter er niet van weten te overtuigen dat waar zij al sinds oktober 2005 op de hoogte zijn van de -in hun ogen onjuiste- melding van [gedaagde sub 1] c.s., en zij dus al vanaf dat moment daartegen in rechte hadden kunnen opkomen, er bijna twee jaar later opeens een spoedeisend belang zou zijn om op korte termijn een vorm van financiële genoegdoening te verkrijgen in verband met deze kwestie. De omstandigheid dat [eiser] c.s. een voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wensen omtrent de eventuele onrechtmatigheid van de melding van [gedaagde sub 1] c.s., maakt niet dat zij een spoedeisend belang hebben bij onmiddellijke verkrijging van betaling van een daarmee verband houdende smartengeldvergoeding. Een en ander leidt tot de conclusie dat [eiser] c.s. het spoedeisend belang bij het gevorderde niet aannemelijk hebben gemaakt. Reeds om die reden dient het gevorderde te worden afgewezen.
5.4. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat het bestaan van een vordering van [eiser] c.s. op [gedaagde sub 1] c.s. uit hoofde van onrechtmatig handelen voorshands niet aannemelijk is geworden. Ook op die grond is het gevorderde derhalve niet toewijsbaar. Daartoe wordt het volgende overwogen. [eiser] c.s. hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat er sprake is van een valse beschuldiging van mishandeling door [gedaagde sub 1] c.s. Laatstgenoemden hebben echter uitdrukkelijk betwist dat zij een melding van mishandeling bij het AMK hebben gedaan -volgens [gedaagde sub 1] c.s. hebben zij slechts hun zorg omtrent de gezinssituatie van [eiser] c.s. gemeld bij het AMK- terwijl [eiser] c.s. geen enkel bewijs hebben overgelegd, waaruit volgt dat [gedaagde sub 1] c.s. een melding van mishandeling hebben gedaan. Uit de brief van het AMK aan [gedaagde sub 1] van 11 oktober 2005 lijkt eerder het tegendeel te volgen. Hierin wordt namelijk gesproken over 'geuite zorgen', en niet over een melding van mishandeling. Uit deze brief blijkt bovendien dat de melding van [gedaagde sub 1] c.s. niet zonder grond is gedaan, aangezien er in verband met de problematische gezinssituatie van [eiser] c.s. een hulpverleningstraject is gestart.
5.5. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de bescherming van de rechten van kinderen een zeer groot belang vertegenwoordigt, hetgeen zowel op nationaal als internationaal niveau in vele wetten en verdragen is vastgelegd, vanuit de perceptie dat kinderen een kwetsbare groep mensen vormen die extra bescherming verdient. Zo is de overheid verplicht om maatregelen te treffen die kinderen beschermen tegen mishandeling. De overheid doet dat onder meer door burgers in de gelegenheid te stellen om (desgewenst ook anoniem) melding te maken van (het vermoeden van) kindermishandeling. Het doen van zo'n melding is niet onrechtmatig, ook niet als achteraf blijkt dat van mishandeling geen sprake was. Van een onrechtmatige melding van kindermishandeling is pas sprake indien blijkt dat er opzettelijk een valse beschuldiging van kindermishandeling is gedaan. Zelfs indien het zo zou zijn dat [gedaagde sub 1] c.s. een onjuiste melding van kindermishandeling zouden hebben gedaan, dan is niet gesteld of gebleken dat zij zulks opzettelijk hebben gedaan.
5.6. [eiser] c.s. zullen als de in het ongelijk te stellen partij hoofdelijk in de kosten van het geding worden veroordeeld.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de vorderingen van [eiser] c.s. af;
veroordeelt [eiser] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. begroot op € 251,00 aan vast recht en € 816,00 aan salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.K.F. Hangelbroek, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Postma op 15 augustus 2007.