NJ 2004, 602
Toewijsbaarheid geldvordering in kort geding; vereisten.
HR 28-05-2004, ECLI:NL:HR:2004:AP0263
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28 mei 2004
- Magistraten
Mrs. P. Neleman, J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, E.J. Numann, F.B. Bakels
- Zaaknummer
C03/154HR
- Conclusie
A-G Langemeijer
- LJN
AP0263
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Eerste aanleg
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2004:AP0263, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑05‑2004
ECLI:NL:HR:2004:AP0263, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 28‑05‑2004
- Wetingang
Rv art. 254
Essentie
Toewijsbaarheid geldvordering in kort geding; vereisten.
Voor de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in kort geding (in casu een vordering tot doorbetaling van loon) zal de rechter niet alleen dienen te onderzoeken of de vordering van de eiser voldoende aannemelijk is maar ook — kort gezegd — of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal hebben te betrekken.
Samenvatting
Dit geding betreft een procedure over een vordering in kort geding tot doorbetaling van loon, ingesteld door een op staande voet ontslagen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.