Rb. Den Haag, 11-06-2019, nr. 09/837081-17 en 19/1734
ECLI:NL:RBDHA:2019:6331
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
11-06-2019
- Zaaknummer
09/837081-17 en 19/1734
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2019:6331, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 11‑06‑2019; (Beschikking)
Uitspraak 11‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Bezwaarschrift art. 22g Sr. De rechtbank verklaart de veroordeelde niet-ontvankelijk in zijn bezwaarschift. De veroordeelde had geen bekend adres. De kennisgeving van de omzetting is op de juiste wijze betekend aan de griffier. De rechtbank verwerpt het verweer dat de kennisgeving had moeten worden betekend aan de raadsman van de veroordeelde. De rechtbank verwerpt voorts het verweer dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend als het binnen 14 dagen is ingediend nadat de veroordeelde bekend werd met de kennisgeving. De termijnoverschrijding is niet verontschuldigbaar.
Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/837081-17
Raadkamernummer: 19/1734
Beslissing van de rechtbank Den Haag, meervoudige kamer in strafzaken, op het bezwaarschrift ex artikel 22g van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van:
[veroordeelde] ,
geboren [geboortedatum] , [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
geen bekende woon- of verblijfplaats,
domicilie kiezende [adres] ,
hierna: de veroordeelde.
De procesgang
Bij vonnis van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank van 21 september 2018 is aan de veroordeelde – voor zover hier relevant - een taakstraf voor de duur van 120 uren opgelegd.
De meervoudige strafkamer heeft daarbij bevolen, dat in het geval de veroordeelde niet met de taakstraf zou beginnen of de taakstraf niet naar behoren zou verrichten, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 60 dagen met aftrek van de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, waarbij elke dag wordt gewaardeerd op twee uur taakstraf.
Het openbaar ministerie heeft bij kennisgeving van 14 februari 2019 de toepassing van 60 dagen van de vervangende hechtenis bevolen, aangezien de veroordeelde naar het oordeel van het openbaar ministerie de opgelegde taakstraf niet heeft uitgevoerd. Deze kennisgeving is aan de veroordeelde betekend op 26 februari 2019.
Het bezwaarschrift
De veroordeelde heeft tegen die kennisgeving tot omzetting een bezwaarschrift ingediend, welk bezwaarschrift op 9 mei 2019 ter griffie van de rechtbank is binnengekomen.
Het bezwaarschrift strekt ertoe dat de veroordeelde de rechtbank verzoekt hem in de gelegenheid te stellen zijn taakstraf alsnog te verrichten en derhalve de beslissing van het openbaar ministerie tot toepassing van de vervangende hechtenis te vernietigen.
De behandeling ter zitting
De rechtbank heeft het bezwaarschrift op 28 mei 2019 ter zitting behandeld.
De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S. Kegreisz, is gehoord.
De officier van justitie mr. C.A.M. Eijgenraam heeft ter zitting primair geconcludeerd tot
niet-ontvankelijkverklaring van de veroordeelde in zijn bezwaarschrift. Subsidiair heeft zij geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift.
De ontvankelijkheid van de veroordeelde in het bezwaarschrift
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte in zijn bezwaar kan worden ontvangen.
Op grond van artikel 22g, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht dient de veroordeelde binnen 14 dagen na de betekening van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde kennisgeving tegen de omzetting bezwaar te maken. Op 26 februari 2019 is de kennisgeving van omzetting aan de veroordeelde betekend door uitreiking aan de griffier van de rechtbank. De veroordeelde stond op dat moment niet ingeschreven in het BRP.
Namens de veroordeelde is allereerst aangevoerd dat de veroordeelde voor correspondentie met betrekking tot de taakstraf bereikbaar was via zijn raadsman mr. Sönmez die hem bijstond tijdens de behandeling van de strafzaak. Nu de kennisgeving niet aan het adres van deze raadsman is betekend, is niet op de juiste wijze betekend, zo begrijpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak door mr. Sönmez gedane toezegging dat de reclassering via hem contact kon leggen met de veroordeelde in het geval een taakstraf zou worden opgelegd, betekent niet dat het kantooradres van mr. Sönmez als een betekeningsadres moet worden beschouwd. Een kantooradres (in dit geval van de raadsman van de veroordeelde) kan namelijk niet gelden als zijn woon- of verblijfplaats in de zin van artikel 585, eerste lid juncto artikel 588, eerste lid onderdeel b onder 2 van het Wetboek van Strafvordering. Op het openbaar ministerie rustte dan ook geen verplichting om de kennisgeving aan het kantooradres van mr. Sönmez te betekenen.
De veroordeelde heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat hij in Duitsland stond ingeschreven, zodat een adres van hem bekend was, althans kon zijn. De rechtbank verwerpt ook dit verweer. Uit de ‘informatiestaat SKDB-persoon’ blijkt dat voormeld adres in Duitsland niet bij de Nederlandse autoriteiten bekend was.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de veroordeelde op het moment van de uitreiking geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland noch in het buitenland had. De betekening van de kennisgeving door toezending aan de griffier van de rechtbank is op de bij wet vastgestelde wijze verricht.
Het bezwaarschrift is op 9 mei 2019 ingediend, zijnde 42 dagen na betekening van de kennisgeving. Namens de veroordeelde is aangevoerd dat hij eerst op 8 mei 2019 via zijn raadsvrouw op de hoogte is geraakt van de kennisgeving van de omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis. Hij heeft de volgende dag het bezwaarschrift ingediend. De veroordeelde stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend, namelijk binnen 14 dagen nadat hij bekend werd met de kennisgeving.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. De wet vereist niet dat de kennisgeving in persoon aan een veroordeelde wordt betekend. De wet bepaalt evenmin dat de termijn van 14 dagen pas aanvangt nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de veroordeelde met de kennisgeving bekend is. Dat de wet een dergelijke regeling niet bevat, is gelegen in het feit dat de veroordeelde in het kader van een aan hem opgelegde taakstraf een plicht heeft zich beschikbaar te houden voor de reclassering. Het zich onvindbaar houden mag een veroordeelde niet baten.
Dit betekent dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend.
Overschrijding van de termijn door de veroordeelde, betekent in de regel dat hij niet in dat bezwaar kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de veroordeelde niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn (vgl. Hoge Raad 4 mei 2004, NJ 2004, 462).
Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. De veroordeelde was op de hoogte van de hem opgelegde taakstraf nu het vonnis op tegenspraak is gewezen, en hij had kunnen verwachten dat de taakstraf zou worden omgezet omdat de reclassering hem niet kon bereiken voor de uitvoering daarvan. De omstandigheid dat de kennisgeving van omzetting van de taakstraf hem niet in persoon heeft bereikt omdat hij geen bekende woon- of verblijfplaats heeft en de kennisgeving zodoende aan de griffier is betekend, komt voor zijn rekening en risico. De rechtbank acht de overschrijding van de bezwaartermijn dan ook niet verschoonbaar.
De rechtbank zal de veroordeelde derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn bezwaarschrift.
Beslissing
De rechtbank verklaart de veroordeelde niet-ontvankelijk in zijn bezwaarschrift.
Aldus beslist te Den Haag door:
mr. M.P.M. Loos, voorzitter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
mr. A.M. Boogers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. W. Braaksma, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2019.