Procestaal: Engels.
HvJ EG, 29-05-2001, nr. C-86/99
ECLI:EU:C:2001:291
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
29-05-2001
- Magistraten
C. Gulmann, V. Skouris, R. Schintgen, F. Macken, N. Colneric
- Zaaknummer
C-86/99
- Conclusie
Mischo
- LJN
AV6324
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2001:291, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 29‑05‑2001
ECLI:EU:C:2001:13, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 11‑01‑2001
Uitspraak 29‑05‑2001
C. Gulmann, V. Skouris, R. Schintgen, F. Macken, N. Colneric
Partij(en)
ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)
29 mei 20011.
In zaak C-86/99,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van het VAT and Duties Tribunal, London (Verenigd Koninkrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen
Freemans plc
en
Commissioners of Customs & Excise,
Zesde BTW-richtlijn - Maatstaf van heffing - Korting verkregen op het tijdstip waarop de handeling wordt verricht - Prijsvermindering nadat de handeling heeft plaatsgevonden
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 11 A, lid 3, sub b, en C, lid 1, van de Zesde Richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: C. Gulmann, kamerpresident, V. Skouris, R. Schintgen, F. Macken en N. Colneric (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: J. Mischo,
griffier: D. Louterman-Hubeau, afdelingshoofd,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- —
Freemans plc, vertegenwoordigd door P. Trevett, QC, en F. Fitzpatrick, barrister, geïnstrueerd door Herbert Smith, solicitors,
- —
de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door R. Magrill als gemachtigde, bijgestaan door K. Parker, QC,
- —
de Griekse regering, vertegenwoordigd door M. Apessos en E. Mamouna als gemachtigden,
- —
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Traversa en F. Riddy als gemachtigden,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Freemans plc, vertegenwoordigd door P. Trevett en F. Fitzpatrick, de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door K. Parker, de Griekse regering, vertegenwoordigd door M. Apessos, en de Commissie, vertegenwoordigd door R. Lyal als gemachtigde, ter terechtzitting van 9 november 2000,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 januari 2001,
het navolgende
Arrest
1
Bij beschikking van 14 januari 1999, ingekomen bij het Hof op 12 maart daaraanvolgend, heeft het VAT and Duties Tribunal, London, krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 11 A, lid 3, sub b, en C, lid 1, van de Zesde Richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstateninzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1; hierna: Zesde richtlijn).
2
Deze vraag is gerezen in een geding tussen Freemans plc (hierna: Freemans) en de in het Verenigd Koninkrijk ter zake van het innen van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: BTW) bevoegde Commissioners of Customs & Excise (hierna: Commissioners), over de vaststelling van de maatstaf van heffing inzake BTW voor goederen die worden geleverd in het kader van een door Freemans opgezet systeem van verkoopbevordering.
De gemeenschapsregeling
3
Artikel 5, lid 1, in hoofdstuk V (belastbare handelingen), van de Zesde richtlijn bepaalt:
Als levering van een goed wordt beschouwd de overdracht of overgang van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken.
4
Artikel 11 A, leden 1, sub a, en 3, sub b, van de Zesde richtlijn luidt:
A. In het binnenland
- 1.
De maatstaf van de heffing is:
- a.
voor andere goederenleveringen en diensten dan hierna bedoeld sub b, c en d: alles wat de leverancier of dienstverrichter voor deze handelingen als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de koper, van de ontvanger of van een derde , met inbegrip van subsidies die rechtstreeks met de prijs van de handelingen verband houden;
[…]
- 3.
In de maatstaf van heffing worden niet opgenomen:
[…]
- b.
prijskortingen en -rabatten die aan de koper of de ontvanger worden toegekend en die zijn verkregen op het tijdstip waarop de handeling wordt verricht.
5
Artikel 11 C, lid 1, eerste alinea, van de Zesde richtlijn bepaalt:
C. Diversen
- 1.
In geval van annulering, verbreking, ontbinding, gehele of gedeeltelijke niet-betaling, of in geval van prijsvermindering nadat de handeling heeft plaatsgevonden, wordt de maatstaf van heffing dienovereenkomstig verlaagd onder de voorwaarden die door de lidstaten worden vastgesteld.
6
Artikel 27 van de Zesde richtlijn, dat hoofdstuk XV, Vereenvoudigingsmaatregelen, daarvan vormt, bepaalt in zijn eerste lid:
- 1.
De Raad kan op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen, bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen teneinde de belastingheffing te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen. De maatregelen tot vereenvoudiging van de belastingheffing mogen geen noemenswaardige invloed hebben op het belastingbedrag dat verschuldigd is in het stadium van het eindverbruik.
De nationale regeling
7
Overeenkomstig artikel 27 van de Zesde richtlijn heeft het Verenigd Koninkrijk bijzondere regelingen ingevoerd voor detailhandelaars, op grond waarvan het hun is toegestaan de BTW over hun omzet te berekenen op de totale waarde van de belastbare leveringen gedurende een boekhoudkundige periode, op basis van het begrip bruto-dagontvangsten, in plaats van op de waarde van elke afzonderlijke levering.
8
Tot 28 februari 1997 mochten de detailhandelaars in het Verenigd Koninkrijk hun bruto-dagontvangsten berekenen volgens de standaardmethode van de bruto-ontvangsten (standard method of gross takings, hierna: SMGT), die was gebaseerd op de betalingen die tijdens een boekhoudkundige periode door een detailhandelaar waren ontvangen. Met ingang van 1 maart 1997 heeft het Verenigd Koninkrijk de SMGT ingetrokken en moesten de detailhandelaars hun bruto-ontvangsten berekenen volgens de nieuwe facultatieve berekeningsmethode van de bruto-ontvangsten (optional method of gross takings, hierna: OMGT). De OMGT was gebaseerd op het door de detailhandelaar gefactureerde totaalbedrag.
Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag
9
Freemans verkoopt haar goederen op postorder aan klanten en maakt hiervoor gebruik van catalogi die zij toestuurt aan particulieren die dan als haar agent optreden. Freemans heeft ongeveer 900 000 actieve agenten die goederen voor zichzelf (hierna: eigen aankopen) dan wel voor andere afnemers bestellen. De aankopen worden betaald in het kader van een door Freemans opgezet door haar zelf gefinancierd kredietsysteem, waarbij de agenten voor de goederen de in de catalogus vermelde prijs (hierna: catalogusprijs) betalen in doorgaans 50 wekelijkse termijnen. Freemans heeft in haar boekhouding een afzonderlijke crediteurenrekening voor de agenten opgenomen, waarop automatisch een bedrag gelijk aan 10 % van elke betaling van de agent aan Freemans wordt gecrediteerd, zijnde een korting van 10 % voor de eigen aankopen (hierna: korting eigen aankopen) en een commissie van 10 % voor de voor andere afnemers verrichte aankopen (hierna: commissie).
10
De agent kan het op zijn rekening gecrediteerde bedrag altijd opnemen per cheque, per postgiro of in de vorm van loten van de nationale loterij; het bedrag kan ook worden gebruikt om een negatief saldo van die agent of van een afnemer aan te zuiveren, dan wel om nieuwe aankopen te verrichten, die hem dan opnieuw recht geven op een korting van 10 %. De agenten mogen echter niet meteen enkel de catalogusprijs minus de korting eigen aankopen betalen.
11
Voldoet een agent een termijn niet, dan is het volledige verschuldigde saldo van zijn rekening onmiddellijk opeisbaar. In een dergelijk geval kan de korting eigen aankopen of de commissie in beginsel niet langer worden uitbetaald totdat de rekening is aangezuiverd.
12
Wanneer het op de rekening van de agenten gecrediteerde bedrag gedurende een bepaalde periode niet wordt opgeëist, wordt het geschrapt in Freemans’ boekhouding. In de praktijk echter behouden de agenten hun recht, zelfs ingeval zij hun aanspraak op de korting eigen aankopen uitstellen en deze technisch verjaard zou zijn. In werkelijkheid wordt een aanzienlijk deel van die kortingen eigen aankopen evenwel niet opgeëist en behoudt Freemans deze.
13
Op grond van de SMGT kon Freemans de korting eigen aankopen onmiddellijk in mindering brengen van haar bruto-dagontvangsten. Met ingang van 1 maart 1997, de datum van inwerkingtreding van de OMGT, dient Freemans haar bruto-dagontvangsten te berekenen zonder de kortingen eigen aankopen in mindering te brengen, behoudens wanneer die kortingen door de agent in contanten worden opgenomen of worden verrekend met de aankoopprijs van de goederen.
14
Ondanks de intrekking van de SMGT bleef Freemans in haar BTW-aangiften over de periodes april en juli 1997 dat systeem toepassen, namelijk door de korting eigen aankopen in mindering te brengen op de catalogusprijs. De Commissioners hebben evenwel de door Freemans verrichte handelingen belast overeenkomstig de nieuweOMGT methode. Freemans stelde tegen die beschikking beroep in bij het VAT and Duties Tribunal, London.
15
Voor het VAT and Duties Tribunal betoogt Freemans, dat de maatstaf van heffing voor de goederen die aan een agent voor eigen gebruik worden geleverd, de met de korting eigen aankopen van de agent verlaagde catalogusprijs is, aangezien Freemans tegenover de agent contractueel geen aanspraak kan maken op de volledige catalogusprijs.
16
Volgens de Commissioners daarentegen moet de overeenkomst tussen Freemans en haar agent aldus worden uitgelegd, dat de tegenprestatie in de zin van artikel 11 A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn de volledige aankoopprijs van de catalogusgoederen is, die de agent contractueel aan Freemans moet betalen.
17
De nationale rechter merkt op, dat de Commissionners van Freemans geen BTW eisen over een bedrag dat hoger is dan het bedrag dat de eindverbruiker werkelijk heeft betaald. Bovendien vindt de levering van de goederen waarvoor een korting eigen aankopen wordt toegekend, plaats op een tijdstip vóór de betaling ervan. Deze omstandigheden pleiten volgens de verwijzende rechter voor verwerping van Freemans' beroep.
18
Van oordeel dat de oplossing van het bij hem aanhangige geding de uitlegging vereist van artikel 11 van de Zesde richtlijn, heeft het VAT and Duties Tribunal, London, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:
Wat is bij een juiste uitlegging van artikel 11 A en C, van de Zesde richtlijn de maatstaf van heffing voor goederen die op postorder uit een catalogus aan een klant voor eigen gebruik worden geleverd, wanneer de leverancier krachtens de voorwaarden van een door hemzelf gefinancierd krediet de klant een korting (korting .eigen aankopen) op de catalogusprijs toekent, die aan de klant wordt gecrediteerd op het tijdstip waarop de termijnen aan de leverancier worden betaald (of op het tijdstip waarop de klant de korting eigen aankoop gebruikt om een termijn gedeeltelijk ofvolledig te voldoen), met dien verstande dat de over verrichte betalingen opgebouwde korting .eigen aankopen door de klant onmiddellijk kan worden opgenomen of gebruikt, zelfs indien die klant in de toekomst nog termijnen verschuldigd zal zijn?
Is de maatstaf van heffing:
- 1)
de volledige catalogusprijs van de aan de klant verkochte goederen minus de korting eigen aankopen op die prijs; of
- 2)
de volledige catalogusprijs van de aan de klant verkochte goederen, welk bedrag wordt verlaagd op het tijdstip waarop de korting eigen aankopen aan de klant wordt gecrediteerd; of
- 3)
de volledige catalogusprijs van de aan de klant verkochte goederen, die wordt verlaagd op het tijdstip waarop de korting eigen aankopen door de klant wordt opgenomen of gebruikt; of
- 4)
enig ander bedrag, en zo ja, welk bedrag?
De prejudiciële vraag
19
Telkens wanneer, zoals in het hoofdgeding, de vraag rijst hoe een bepaald element van de prijs dat deel van de maatstaf van heffing kan uitmaken of integendeel uitdrukkelijk daarvan kan worden uitgesloten, dient te worden gekwalificeerd, moet eerst worden nagegaan of het betrokken element onder een van de in artikel 11 A, leden 2 en 3, van de Zesde richtlijn genoemde categorieën valt; pas als dit niet zo is, moet te rade worden gegaan bij het algemene begrip maatstaf van heffing in artikel 11 A, lid 1, sub a, van deze richtlijn (zie arrest van 27 maart 1990, Boots Company, C-126/88, Jurispr. blz. I-1235, punt 16).
20
Dienaangaande stelt de Commissie, dat de bewoordingen van artikel 11 A, lid 3, sub b, van de Zesde richtlijn, in het bijzonder in de Franse versie van dit artikel, suggereren dat de prijskortingen en -rabatten verkregen zijn in de zin van die bepaling zodra de koper juridisch aanspraak daarop heeft. Aangezien in de zaak in het hoofdgeding de agent recht op de korting eigen aankopen heeft op het tijdstip waarop hij het goed koopt, is volgens haar die bepaling van toepassing, zodat de maatstaf van heffing van meet af aan de catalogusprijs minus de korting is.
21
De regering van het Verenigd Koninkrijk en de Griekse regering betwisten, dat het bestaan van een dergelijk recht op korting volstaat voor de toepasselijkheid van artikel 11 A, lid 3, sub b, van de Zesde richtlijn. Zij voeren aan, dat op het tijdstip waarop de gekochte goederen worden geleverd, de tegenprestatie de volledige catalogusprijs is, aangezien het die prijs is welke de agent aan Freemans moet betalen.
22
Opgemerkt zij, dat volgens de bewoordingen van artikel 11 A, lid 3, sub b, van de Zesde richtlijn de prijskortingen en -rabatten die aan de koper worden toegekend en die zijn verkregen op het tijdstip waarop de handeling wordt verricht, niet in de maatstaf van heffing dienen te worden opgenomen. Ten aanzien van de levering van goederen is het tijdstip waarop de handeling wordt verricht in de zin van deze bepaling, overeenkomstig artikel 5, lid 1, van de Zesde richtlijn het tijdstip waarop de macht om over een gekocht goed te beschikken overgaat: in de zaak in het hoofdgeding het tijdstip waarop de agent de goederen aanvaardt.
23
Indien de kopers op het tijdstip van die overdracht een lagere prijs betalen, verkrijgen zij een prijskorting; indien de verkoper hun een deel van de reeds betaalde prijs terugbetaalt, ontvangen de kopers een prijsrabat in de zin van artikel 11 A, lid 3, sub b, van de Zesde richtlijn (zie, in die zin, arrest Boots Company, reeds aangehaald, punt 18).
24
In de zaak in het hoofdgeding is dit echter niet het geval. Op het tijdstip van die overdracht moeten de agenten immers de volledige catalogusprijs in termijnen betalen,terwijl Freemans een afzonderlijke rekening moet crediteren met een bedrag gelijk aan 10 % van elke door die agenten verrichte betaling. De bedragen die aldus moeten worden gecrediteerd naar gelang van de betalingen, zijn nog geen kortingen in de zin van artikel 11 A, lid 3, sub b, van de Zesde richtlijn.
25
Anders dan de Commissie stelt, volstaat het voor de toepassing van artikel 11 A, lid 3, sub b, namelijk niet dat, zoals in de zaak in het hoofdgeding, de koper op het tijdstip van de koop een korting verkrijgt waarop juridisch aanspraak bestaat.
26
Inderdaad zou het op basis van de Franse versie van die bepaling voor de hand kunnen liggen om het begrip acquis als juridiquement acquis (juridisch verkregen) uit te leggen. De Duitse versie van deze bepaling (erhält) duidt er evenwel eerder op dat de korting werkelijk moet worden betaald op het tijdstip waarop de handeling wordt verricht. Hoe dan ook moet worden vastgesteld, dat in geen van de taalversies van artikel 11, lid 3, sub b, de uitdrukkingen juridisch verkregen of werkelijk verkregen voorkomen, welke nochtans duidelijk en ondubbelzinnig waren geweest. De tekst moet dus met inachtneming van de doelstellingen van artikel 11 van de Zesde richtlijn worden uitgelegd.
27
Artikel 11 A, lid 3, sub b, van de Zesde richtlijn is niet meer dan een toepassing van de in artikel 11 A, lid 1, sub a, neergelegde regel, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Hof (zie arrest Boots Company, reeds aangehaald, punt 19). Volgens deze laatste bepaling is de maatstaf van heffing voor goederenleveringen alles wat de leverancier als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen van de zijde van de koper. Volgens vaste rechtspraak van het Hof wordt de definitieve maatstaf van heffing voor goederenleveringen gevormd door de daarvoor daadwerkelijk ontvangen tegenprestatie (zie arresten van 5 mei 1994, Glawe, C-38/93, Jurispr. blz. I-1679, punt 8, en 24 oktober 1996, Argos Distributors, C-288/94, Jurispr. blz. I-5311, punt 16). Artikel 11 A, lid 1, sub a, verzekert aldus het beginsel van de fiscale neutraliteit, dat inherent is aan het gemeenschappelijk BTW-stelsel en dat dient te gelden bij deuitlegging van de bepalingen van de Zesde richtlijn (zie, in die zin, arrest van 24 oktober 1996, Elida Gibbs, C-317/94, Jurispr. blz. I-5339, punten 26–31).
28
In de zaak in het hoofdgeding zou Freemans, door de BTW van meet af aan op de catalogusprijs minus de door Freemans te crediteren bedragen te berekenen, wanneer de klanten de gecrediteerde bedragen later niet gebruiken, een bedrag verkrijgen dat overeenkomt met een deel van de verkoopprijs die de tegenprestatie vormt van de geleverde goederen, zonder dat dit bedrag evenwel deel uitmaakt van de maatstaf van heffing. Een dergelijke wijze van berekening van de BTW zou dus in strijd zijn met artikel 11 A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn, uitgelegd in overeenstemming met het beginsel van de fiscale neutraliteit.
29
Een belastingplichtige die een systeem van verkoopbevordering als bedoeld in het hoofdgeding gebruikt, kan dus niet met recht stellen dat de tegenprestatie in de zin van artikel 11 A, lid 1, sub a, van de Zesde richtlijn van meet af aan wordt gevormd door de volledige catalogusprijs minus de korting eigen aankopen.
30
Weliswaar heeft het Hof, zoals Freemans terecht opmerkt, met betrekking tot speelautomaten waarmee geld kan worden gewonnen (kansspelautomaten) geoordeeld dat de tegenprestatie wordt gevormd door de totale waarde van de inzetten na aftrek van het percentage dat overeenkomt met de aan de spelers uitgekeerde prijzen (arrest Glawe, reeds aangehaald, punt 13). Zoals de Commissie in haar voorstel voor de Zesde richtlijn heeft uiteengezet, lenen kansspelen zich evenwel slecht voor BTW-heffing (zie Bulletin van de Europese Gemeenschappen, supplement 11/73, blz. 16). Uit de belasting van dergelijke handelingen kunnen dus bezwaarlijk algemene conclusies worden getrokken, die dan zouden gelden voor de belasting van gewone goederenleveringen. Verder dient rekening te worden gehouden met het feit dat in de zaak waarin het voormelde arrest Glawe is gewezen, het percentage van de inzetten dat niet in de maatstaf van heffing werd opgenomen, feitelijk aan de winnaars werd uitbetaald. De feiten die ten grondslag lagen aan het arrest Glawe verschilden dan ook wezenlijk van die in het hoofdgeding, dat een bestanddeel van de door deeindconsument betaalde prijs betreft, dat, indien hij het niet gebruikt, de belastingplichtige zelf behoudt.
31
Tot slot moet worden vastgesteld dat artikel 11 C, lid 1, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat in het kader van een systeem van verkoopbevordering als bedoeld in het hoofdgeding de door de volledige catalogusprijs gevormde maatstaf van heffing moet worden verlaagd, zodra de agent het op zijn afzonderlijke rekening gecrediteerde bedrag opneemt of op een andere wijze gebruikt.
32
Freemans en de Commissie betogen dat artikel 11 C, lid 1, van de Zesde richtlijn betrekking heeft op de gevallen waarin de verlaging van de tegenprestatie het gevolg is van een contractuele wijziging na het tijdstip waarop de handeling wordt verricht. Deze bepaling is volgens hen dus niet van toepassing, wanneer, zoals in het hoofdgeding, de contractuele relatie op basis waarvan wordt geleverd, van meet af in een korting voorziet, zelfs indien die korting in werkelijkheid pas later wordt verkregen. Terzake beroepen zij zich op punt 31 van het arrest Elida Gibbs (reeds aangehaald), waarin het Hof heeft geoordeeld dat deze bepaling het gewone geval betreft van een contractuele relatie die rechtstreeks tussen twee partijen is aangegaan en later wordt gewijzigd.
33
Dienaangaande volstaat de vaststelling, dat de bewoordingen van artikel 11 C, lid 1, van de Zesde richtlijn de toepasselijkheid van deze bepaling niet afhankelijk maken van een dergelijke latere wijziging van de contractuele relatie. Dit artikel verplicht de lidstaten in beginsel immers de maatstaf van heffing te verlagen wanneer de belastingplichtige na het sluiten van een overeenkomst de tegenprestatie geheel of gedeeltelijk niet ontvangt (zie arrest van 3 juli 1997, Goldsmiths, C-330/95, Jurispr. blz. I-3801, punt 16-18). Bovendien wijst niets in het arrest Elida Gibbs erop, dat het Hof de werkingssfeer van die bepaling heeft willen beperken. Uit de aan de zaak Elida Gibbs ten grondslag liggende feiten blijkt integendeel, dat de contractuele relatie nietwas gewijzigd. Niettemin heeft het Hof geoordeeld, dat artikel 11 C, lid 1, van de Zesde richtlijn van toepassing was.
34
Subsidiair voert Freemans aan, dat artikel 11 C, lid 1, aldus moet worden uitgelegd, dat in het kader van het systeem van verkoopbevordering als bedoeld in het hoofdgeding, de maatstaf van heffing moet worden verlaagd op het tijdstip waarop het als korting eigen aankopen betaalde bedrag op de rekening van de agent wordt gecrediteerd.
35
Op het tijdstip waarop Freemans de in haar boekhouding voor een agent opgenomen rekening met het betrokken bedrag crediteert, heeft zij de korting eigen aankopen echter nog niet werkelijk aan die agent uitbetaald. Maakt de agent immers geen gebruik van dat bedrag, dan beschikt Freemans erover door het aan haar winst- en verliesrekening toe te voegen. Pas wanneer de klant de korting eigen aankopen gebruikt wordt deze effectief betaald, zodat de maatstaf van heffing voor de betrokken aankoop overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 C, lid 1, van de Zesde richtlijn dienovereenkomstig moet worden verlaagd onder de voorwaarden die door de lidstaten worden vastgesteld.
36
Mitsdien moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat artikel 11 A, lid 3, sub b, en C, lid 1, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat de maatstaf van heffing voor goederen die op postorder uit een catalogus aan een klant voor eigen gebruik worden geleverd, wanneer de leverancier aan de klant een korting op de catalogusprijs toekent waarbij het bedrag van die korting op een afzonderlijke rekening wordt gecrediteerd op het tijdstip waarop de termijnen aan de leverancier worden betaald — welke korting dan door de klant onmiddellijk kan worden opgenomen of op een andere wijze gebruikt —, de volledige catalogusprijs van de aan de klant verkochte goederen is, welke dienovereenkomstig met het bedrag van deze korting wordt verlaagd op het tijdstip waarop zij door de klant wordt opgenomen of op een andere wijze wordt gebruikt.
Kosten
37
De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Griekse regering, alsmede door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),
uitspraak doende op de door het VAT and Duties Tribunal, London, bij beschikking van 14 januari 1999 gestelde vraag, verklaart voor recht:
Artikel 11 A, lid 3, sub b, en C, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat de maatstaf van heffing voor goederen die op postorder uit een catalogus aan een klant voor eigen gebruik worden geleverd, wanneer de leverancier aan de klant een korting op de catalogusprijs toekent waarbij het bedrag van die korting op een afzonderlijke rekening wordt gecrediteerd op het tijdstip waarop de termijnen aan de leverancier worden betaald — welke korting dan door de klant onmiddellijk kan worden opgenomen of op een andere wijze gebruikt —, de volledige catalogusprijs van de aan de klant verkochte goederen is, welke dienovereenkomstig met het bedrag van deze korting wordt verlaagd op hettijdstip waarop zij door de klant wordt opgenomen of op een andere wijze wordt gebruikt.
Gulmann
Skouris
Schintgen
Macken Colneric
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 29 mei 2001.
De griffier
R. Grass
De president van de Zesde kamer
C. Gulmann
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑05‑2001
Conclusie 11‑01‑2001
Mischo
Partij(en)
OPINION OF ADVOCATE GENERAL
MISCHO
delivered on 11 January 20011.
Case C-86/99
Freemans plc
v
Commissioners of Customs & Excise
(Reference for a preliminary ruling by the VAT and Duties Tribunal, London (United Kingdom))
(VAT — Sixth Directive 77/388/EEC — Taxable amount — Discount accounted for at the time of the supply — Price reduction after the supply takes place)
1
The VAT & Duties Tribunal, London (United Kingdom) has to decide on a dispute between the United Kingdom tax authority, the Commissioners of Customs and Excise (‘the Commissioners), and a mail order company, Freemans plc (‘Freemans). It relates to the manner in which the taxable amount is to be determined in respect of part of Freemans' sales. That taxable amount is the basis on which Freemans' liability to value added tax (‘VAT) must be calculated.
2
Freemans' sales system is based on the use of more than 900 000 agents to whom it sends its catalogue.
3
The agents order products illustrated in the catalogue, either for third parties or for their own account. They pay for the purchases in instalments over several weeks under a self-financed credit scheme established by Freemans.
4
As an inducement, Freemans credits each agent, in her account with Freemans, with an amount equal to 10% of each payment she has made.
5
The amount credited constitutes commission in the case of a purchase made for a third party and a discount in the case of the agent's own purchases.
6
At any time the agent may use the amount credited to her account. She can have it paid by cheque or post office giro or in the form of national lottery vouchers; it may also be used to reduce the outstanding balance which she owes to Freemans.
7
Each time an agent uses an amount credited to her as payment for the purchase of an article from the Freemans catalogue that payment in turn gives rise to a 10% discount on the purchase price, which is credited to the agent's account.
8
Pursuant to Article 27 of the Sixth Council Directive 77/388/EEC of 17 May 1977 on the harmonisation of the laws of the Member States relating to turnover taxes — Common system of value added tax; uniform basis of assessment2. the United Kingdom introduced special measures for retailers which allowed them to calculate their output VAT by reference to the overall value of their supplies during each accounting period on the basis of ‘daily gross takings, rather than by reference to the value of each individual supply.
9
Until 28 February 1997 the United Kingdom tax authority authorised retailers to calculate their daily gross takings according to ‘the standard method of gross takings (hereinafter ‘the SMGT), which was based on payments received during an accounting period.
10
With effect from 1 March 1997 the tax authority required the use of a new method of calculating gross takings (‘the optional method of gross takings, hereinafter ‘the OMGT), which is based on the total amount charged by the retailer.
11
The dispute between Freemans and the Commissioners relates solely to the amounts credited by Freemans to its agents when they make purchases for their own account.
12
When the SMGT applied, those amounts, which for ease of reference I will refer to as the ‘agent's own purchases discount (‘AOP discount), could be deducted immediately by Freemans from its daily gross takings.
13
Since the introduction of the OMGT, Freemans should, according to the Commissioners, have amended its practice and have calculated its daily gross takings without deducting AOP discount unless and until the discount was withdrawn by the agent in cash or used against the purchase price of goods from Freemans.
14
It is common ground that Freemans did not do so. The Commissioners therefore issued a tax assessment and Freemans appealed against it to the VAT and Duties Tribunal.
15
Two conflicting submissions have been made to the VAT and Duties Tribunal. Freemans submits that the taxable amount in respect of goods supplied to an agent for her own use is the catalogue price of those goods less the agent's own purchases discount, as Freemans is never in a contractual position whereby it is entitled to receive the full catalogue price from the agent.
16
The Commissioners contend that, on a proper construction of the agreement between Freemans and its agent, the consideration, within the meaning of Article 11A(1)(a) of the Sixth Directive, is the full purchase price of the goods, as set out in the catalogue, which the agent is contractually required to pay to Freemans.
17
In order to reach a decision on the issue, the VAT and Duties Tribunal has referred the following question to the Court of Justice for a preliminary ruling:
‘What, on a proper construction of Article 11A and 11C of the Sixth Directive, is the taxable amount in respect of goods supplied by mail order from a catalogue to a customer for the customer's own use where the supplier in operating self-financed credit terms allows a discount from the catalogue price to the customer (AOP discount) with the AOP discount being credited to the customer as and when instalment payments are made to the supplier (or use made of AOP discount in reducing or discharging an instalment payment) but where the AOP discount whichhas accrued on payments made is available for immediate withdrawal or use by the customer even though future instalment payments will be due from that customer?
Is the taxable amount:
- (1)
the full catalogue price of the goods sold to the customer less the AOP discount on that price; or
- (2)
the full catalogue price of the goods sold to the customer with a reduction as and when the AOP discount is credited to a customer; or
- (3)
the full catalogue price of the goods sold to the customer with a reduction as and when the AOP discount is withdrawn or used by a customer; or
- (4)
some other, and if so what, amount?
18
The VAT and Duties Tribunal correctly considers that the answer to the dispute is to be found in Article 11 of the Sixth Directive, which deals solely with determination of the taxable amount.
19
Let me therefore set out the provisions of Article 11 over which Freemans and the Commissioners take issue.
Article 11 provides that:
‘A. Within the territory of the country
1. The taxable amount shall be:
- (a)
in respect of supplies of goods and services other than those referred to in (b), (c) and (d) below, everything which constitutes the consideration which has been or is to be obtained by the supplier from the purchaser, the customer or a third party for such supplies including subsidies directly linked to the price of such supplies;
…
3. The taxable amount shall not include:
…
- (b)
price discounts and rebates allowed to the customer and accounted for at the time of the supply;
…
C. Miscellaneous provisions
1. In the case of cancellation, refusal or total or partial non-payment, or where the price is reduced after the supply takes place, the taxable amount shall be reduced accordingly under conditions which shall be determined by the Member States.
…’
20
The first and third of the answers envisaged by the VAT and Duties Tribunal correspond to the positions of Freemans and the Commissioners respectively, whereas the second, which neither of the parties defends but which Freemans would wish to see adopted if the Court of Justice were to reject the first answer, seems to be favoured by the VAT and Duties Tribunal.
21
The VAT and Duties Tribunal also envisages that none of the three answers may be correct in the light of the requirements of Article 11 of the Sixth Directive and that it may be necessary for the Court to adopt another approach rather than choose one of the specific answers suggested to it.
22
However, the latter course will be necessary only if, after examining the three different methods of determining the taxable amount envisaged by the VAT and Duties Tribunal, it were to be concluded that none of them is authorised by the provisions of Article 11.
23
I must therefore first examine the three approaches proposed by the VAT and Duties Tribunal. However, before beginning my examination, I should point out that the Court of Justice has already had to consider the problem of determining the taxable amount in the case of the supply of goods. It has extracted, both from the logic underlying the Community VAT scheme and from Article 11A(1)(a) of the Sixth Directive, the principles which apply in all circumstances to the determination of the taxable amount.
24
Thus it follows from the judgment in Elida Gibbs v Commissioners of Customs and Excise3. that ‘the taxable amount serving as a basis for the VAT to be collected by the tax authorities cannot exceed the consideration actually paid by the final consumer which is the basis for calculating the VAT ultimately borne by him and that ‘according to the Court's settled case-law, that consideration is the subjective value, that is to say, the value actually received in each specific case, and not a value estimated according to objective criteria (… Case 230/87 Naturally Yours Cosmetics[1988] ECR 6365, paragraph 16, and Case C-126/88 Boots Company v Commissioners of Customs and Excise[1990] ECR I-1235, paragraph 19).
25
Those principles have never been called in question in the written and oral submissions to the Court. At issue is solely the question of how those principles should be applied in the present case.
26
Freemans submits that Article 11A(1)(a) itself can supply the answer to the national court's question, since the consideration obtained by it when it supplies goods to an agent for the agent's own use is equal to the catalogue price less the AOP discount which it allows to the agent.
27
It observes that ‘consideration should not be confused with the sum paid by the purchaser. It refers to the judgment in Glawe,4. in which the Court held that ‘in the case of gaming machines offering the possibility of winning, the taxable amount does not include the statutorily prescribed proportion of the total stakes inserted which corresponds to the winnings paid out to the players.
28
Just as the taxable amount for an operator of gaming machines does not include the whole of the sums inserted by players into the machines, the taxable amount in respect of Freemans' sales should not include the part of the payments made by its agents which Freemans credits to them as and when they make those payments.
29
The consideration for the supply of goods to an agent can only be the amount which Freemans is legally entitled to retain in the light of its agreement to allow AOP discount equal to 10% of the catalogue price.
30
That line of argument, however interesting, does not seem to me to be the one which should be followed in the present case.
31
In its judgment in Boots Company, cited above,5. the Court held that ‘each time the question of classifying a specific item arises, it is first necessary to examine whether the item falls within one of the categories referred to in paragraphs 2 and 3 and it is only when the answer to that question is in the negative that reference must be made to the general concept in paragraph 1(a) (paragraph 16).
32
In other words, before considering the lex generalis it must be examined whether the lex specialis may apply.
33
The sums in discussion in the present case are characterised by the VAT and Duties Tribunal as an agent's ‘own purchases discount. Contrary to Freemans' suggestion, but as the Commission proposes, it is therefore necessary to begin by examining whether that discount is to be regarded as a discount which Article 11A(3)(b) expressly excludes from the taxable amount or, possibly, as aprice reduction after the supply takes place, within the meaning of Article 11C(1), which authorises only a reduction of the taxable amount ‘accordingly under conditions determined by the Member States. In the case of the provisions adopted by the United Kingdom, that reduction is to be made ex post facto, at the moment when the AOP discount is remitted to the agent or used by her.
34
Does the AOP discount scheme applied by Freemans therefore fall within the scope of Article 11A(3)(b) or Article 11C(1)? The latter possibility must be ruled out immediately in the light of the judgment in Elida Gibbs, cited above.
35
In Elida Gibbs the Court held that Article 11C(1) is to be applied only where the price is reduced ‘after the supply takes place (paragraph 30).
36
Under the Freemans sales scheme, although the AOP discount is credited to the agent only as and when she makes her payments, the grant of that discount is agreed from the moment when the goods are delivered. It is part of the sales terms offered by Freemans and accepted by the agent when contractual relations are entered into.
37
Is it therefore a discount accounted for at the time of the supply, with the result that Article 11A(3)(b) is applicable?
38
The United Kingdom Government and the Greek Government submit that this is not the case, since the AOP discount is credited to the agent only as and when she makes the payments which she has agreed to make; the sales price, when the sale is concluded, is the catalogue price.
39
In support of that contention, reliance is placed on the judgment in Boots Company, cited above, in which the Court held that:
‘Discounts and rebates which, according to Article 11A(3)(b) of the Sixth Directive, are not to be included in the taxable amount, constitute a reduction of the price at which an article is lawfully offered to the customer, since the seller agrees to forgo the sum represented by the rebate in order precisely to induce the customer to buy the article (paragraph 18).’
40
Those governments argue that under the Freemans sales system there is no question of a waiver of the right to collect part of the sales price, since it is specifically the receipt of those payments which is the condition of the grant of the AOP discount.
41
If the amounts which Freemans credits to her account as and when she makes her payments are not immediately used by the agent in order to reduce her subsequent payments, Freemans will in fact receive the full catalogue price.
42
The agent will indeed have, in Freemans' account book, a credit equal to 10% of the amount which she has paid, but she will not actually benefit in concrete terms from the discount until Freemans has paid it to her in accordance with one of the methods referred to above or until she uses it to pay for a new purchase. However, such payment or use has an air of uncertainty, it being common ground that a not inconsiderable number of agents do not claim the discount to which their payments have entitled them.
43
According to those governments, until the discount has been credited and actually paid to the agent or used by her, there cannot be any question of a discount that has been accounted for. Even if the agent acts quickly, the time at which she will be able to use the discount will inevitably be after the time when buyer and seller actually enter into contractual relations.
44
The Commission submits that, in the light of the information given in the order for reference, the AOP discount is unquestionably a discount that has been ‘accounted for within the meaning of Article 11A(3)(b).
45
The term ‘accounted for should be interpreted in the sense of ‘acquisition of a legal entitlement. A discount must be considered to have been accounted for from the moment when the person to whom it has been allowed has a legal right to receive it.
46
From the moment when the agent enters into a contract with Freemans for the purchase of goods she has a right to have her account at Freemans credited with 10% of each sum which she pays. The AOP discount is credited when the payments are made, but the right to obtain it comes into being before those payments are made. The payments trigger the crediting of the discount to the agent's account, but do not create the right to the discount. The instalment payments by the agent and the inclusion of the discount, in instalments, in her account take place in the course of the performance of the sales contract as concluded upon delivery of the goods; there is no subsequent amendment of that contract.
47
In the Commission's view, to regard ‘discount accounted for (ristourne acquise) as meaning ‘discount to which there is a legal entitlement, as suggested by the French language version of the Sixth Directive, is not inconsistent with the other language versions, including the English version.
48
That line of argument by the Commission has convinced me and I endorse it all the more willingly because it is supported by other factors. First of all, there is the fact that, under the system whereby Freemans sells to its agents, the full catalogue price may well never be received by Freemans.
49
It has been explained to us that as soon as the agent has made her first payment she is credited with an amount equal to 10% of that payment and she may use that amount to reduce her next payment.
50
It cannot therefore be argued that the judgment in Boots Company, cited above, contradicts the Commission's argument. In agreeing to credit its agent with AOP discount, Freemans waives the right to collect the full catalogue price. In any event, the judgment in Glawe, cited above, clearly drew a distinction between what the seller collects and what he in fact receives, which alone constitutes the taxable amount.
51
Secondly, there is the fact that the actual payment of the discount to the agent or her use of it are of no legal relevance, it being undisputed that the discount entered in the agent's account in Freemans' books is in fact at her disposal, just like an amount entered in her bank account. What she does with it is entirely up to her.
52
It cannot be accepted that determination of the taxable amount can depend on the agent's entirely discretionary decision as to what she wishes to do with discount which she has definitely acquired.
53
Thirdly and lastly, it must be noted that the conclusion which I have reached in applying Article 11A(3)(b) to the AOP discount is wholly in keeping with the Court's interpretation of Article 11A(1)(a), according to which the consideration for a sale, that is to say, the taxable amount, is the subjective value received by the seller, and not an objective value, namely, in the present case, the value indicated in the Freemans catalogue.
54
Having thus reached the conclusion that, on a proper construction of Article 11 of the Sixth Directive, the first answer envisaged by the VAT and Duties Tribunal is the correct one, I have no need to consider the matter further. The correctness of that answer rules out any other answer.
Conclusion
55
Having completed my reasoning, I propose that the Court should answer the question submitted to it by the VAT and Duties Tribunal, London as follows:
Article 11A and 11C of the Sixth Council Directive of 17 May 1977 on the harmonisation of the laws of the Member States relating to turnover taxes - Common system of value added tax: uniform basis of assessment, must be interpreted as meaning that the taxable amount in respect of goods supplied by mail order from a catalogue to a customer for the customer's own use, where the supplier in operating self-financed credit terms allows a discount from the catalogueprice to the customer (‘AOP discount) with the discount being credited to the customer as and when instalment payments are made to the supplier (or use made of the AOP discount in reducing or discharging an instalment payment) but where the AOP discount which has accrued on payments made is available for immediate withdrawal or use by the customer even though future instalments payments will be due from that customer, is the full catalogue price of the goods sold to the customer less the AOP discount on that price.